'Ben ik echt gegrepen, dan is het alles of niets' Waarover de mensen zich druk maken IBarber van de Pol Ciceroi23 Harry Prick Geestdrift en een beetje last van euforie deYoï Ls krant Vrijdag 31 januari 2003 De bejaarde Lodewijk van Deyssel nam de jonge Harry Prick een examen at, dat de pupil glansrijk doorstond: hij mocht de biografie schrijven. In 1952 erfde Prick de uitputtende nalatenschap. Een halve eeuw later is de klus geklaard. Aanstaande woensdag verschijnt Een vreemdeling op de wegen (Atheneum - Polak Van Gennep, 42,50), het tweede en laatste deel van de Van Deyssel-biografie. Door Arjan Peters y-VJ ELOOFT U MIJ: ik heb 1 mij tot het uiterste I moeten beperken. Het is een excentrieke bio- I grafie geworden - na 1000 bladzijden is Van Deyssel nog geen 25 jaar oud maar het onderwerp is dan ook een excen triekeling. Men verwijt mij wel dat ik te veel details verstrek. Maar mij stoort het altijd bij andere biografieën, dat er plompverloren kan staan: "Drie maan den later Van waar? Is er drie maanden lang niets voorgevallen? Dan heeft je onderwerp toch ook geleefd?! Hij heeft in die periode op zijn minst gegéten - ook zoiets waar je zelden over verneemt. Mij interesseert het ook wat die mensen aten, hoe ze gekleed gingen en wanneer ze voorgoed hun baardje afschoren. Dat soort details hoeft niet van kardinaal belang te zijn, maar ze brengen de mens wat dichter bij. Ik wek de suggestie dat ik alles opschrijf, maar ben in werkelijkheid spaarzaam, want kijk eens, anders had ik nooit een leven van 87 jaar, vier maanden en vier dagen in slechts twee delen kunnen oproepen.' Het leven en werk van Lodewijk van Deyssel (1864-1952), schrijversnaam van Karei Joan Lodewijk Alberdingk Thijm, zijn thans vastgelegd door Harry G.M Prick (1925): In de zekerheid van eigen heerlijkheid (Van Deyssels leven tot 1890) verscheen in 1997, Een vreemdeling op de wegen (1890-1952) wordt aanstaande woensdag gepresen teerd in het Haarlemse stadhuis. Van Deyssel vergaarde roem als Tachtiger met zijn roman Een liefde (1888), met zijn scheldkritieken, en de verfijnde prozaschetsen Kind-leven (1902) die bekend werden als De Adri- aantjes. Minder bekend zijn de opstel len over Rembrandt, zijn 'heroïsch-in- dividualistische dagboekbladen' Het Ik, de roman Het leven van Frank Roze laar, de Gedenkschriften, en zijn intri gerende boeken over Multatuli en over zijn vader, de katholieke hoogleraar J.A. Alberdingk Thijm. Al ver voor de Tweede Wereldoorlog leek Van Deyssels naam verbleekt. Door toedoen van zijn stadgenoot God fried Bomans verkreeg hij postuum de naam van deftige humorist - waarbij het eeuwig jammer is dat Bomans zich niet merkbaar verdiept heeft in het oeu vre van de meester der vormelijkheid, strijdlust en zintuiglijkheid. Harry Prick kreeg in 1952 de beschikking over Van Deyssels nalatenschap, en dat was een schok. De schrijver bleek uitvoerige ob stipatie- (ofwel 'kakkerij-uitblijverig- heid') en onanie-dossiers te hebben aangelegd. Dagelijks legde hij alles vast, in een heroïsch én meelijwekkend stre ven de omstandigheden naar zijn hand te zetten, nodig om tot zinnig werken te komen. Bladzijden vol over zijn strijd tegen de vliegen. Stapels velletjes die bekend zijn geworden als 'de Telep- hoonbriefjes'; Mijnheer Thijm zelf bel de niet, hij liet zijn personeel de meest precieze bestellingen doorbellen, zoals aan hoedenmagazijn Prinsen: 'De Heer Alberdingk Thijm verzoekt op zicht hoeden met breedere randen dan die de hedenochtend gezondene hebben. Of dit al of niet de mode is, interesseert den heer Alberdingk Thijm niet.' Het heeft de biograaf een halve eeuw gekost, om het evenwicht te vinden tus sen een beschrijving die recht deed aan de literaire prestaties van zijn held, als ook aan de soms lachwekkende gedra gingen van een man die in zijn excentri citeit bijkans verzonk. In de tussentijd was Prick ook leraar en twintig jaar conservator van het Letterkundig Mu seum, hij promoveerde in 1977 op De Adriaantjes en gaf tal van correspon denties van Van Deyssel uit. Altijd wist hij dat de biografie er ooit moest ko men. In 1942 was Prick een zeventienjarige leerling van de hbs in Maastricht, toen hij de bejaarde Van Deyssel een dweep ziek briefje stuurde Prick: 'In de bus vanuit mijn woonplaats Vaals naar Maastricht had ik in een bloemlezing een fragment uit Een liefde gelezen; dat waarin Mathilde de Sonate Pathétique van Beethoven speelt. Van Deyssel ver vatte de muzikale sensaties in schitte rende taal. Dat deelde ik de auteur mede. Hij schreef mij vanaf de Dreef in Haarlem: "Waarde vriend, een brief te ontvangen als de Uwe geeft den ontvan Harry Prick FOTOCUNYJANSSEN ger een ogenblik van geluk. Mij aanbe volen houdend voor meer van dergelij ke ogenblikken, ben ik, met vriendelij ke groet, K.J.L. Alberdingk Thijm (L. van Deyssel)." Daar was ik de ko ning te rijk mee, niet kunnende beseffen dat bijna niemand meer met hem over zijn werk praatte. Met Bomans schaak te hij, en samen hadden ze het vooral in anekdotische zin over de schilderachti ge schilders Kees Verwey en diens leer meester Boot. Van Deyssel was ook humoristisch. Toen in 1900 de schrijver Henri van Booven bij hem aanschelde in Baarn en oog in oog met die grote loensende diknek hakkelde dat hij Van Booven was, riep Van Deyssel prompt: "U bent abuis, mijnheer, ik verhuur geen kamers!" In de oorlog bedacht Prick (vanuit bevrijd Limburg) de schrijver met voed- selzendingen via het Rode Kruis, en in oktober 1945 reisde hij af naar Haar lem, waar hij logeerde bij de tachtiger geworden Tachtiger in zijn laatste pen sion aan de Van Eedenstraat 14 Prick. 'Volgens Bomans was het huis aan de Dreef in 1943 getroffen door een bom, en zou tot verbijstering van de omstan ders een geheel geklede Van Deyssel naar buiten zijn gestapt, opmerkende dat het kil was voor de tijd van het jaar, waarna hij in hotel Fünclder enige kro ketten tot zich nam Dat was fantasie: de buren waren getroffen, maar Van Deyssels woning was gevorderd door de Duitsers. Dat was de reden voor de verhuizing naar het elfde en laatste Haarlemse woonadres. 'Op mijn 21ste heeft zich die merk waardige middag voorgedaan, dat Van Deyssel zijn twaalf bundels Verzamelde Opstellen voor zich nam, ik met de rug naar hem toe moest gaan zitten, en hij zei: "Wij zullen de proef nemen of je werkelijk zo vertrouwd bent met mijn werk als je voorgeeft te zijn." Op vlek keloze wijze volbracht ik de test, die drie kwartier duurde. Hij las fragmen ten voor, en ik zei: "Dit staat in de zevende bundel, op een linkerbladzijde, tamelijk beneden." Ik kende alles Want ben ik echt gegrepen, dan is het alles of niets. Hetzelfde heb ik gehad met Frans Erens, Pierre Kemp, Mallar- mé en tegenwoordig met Jean Paul. 'In 1952 kreeg ik de nalatenschap, met dien verstande dat de geschriften uiteindelijk in een nationaal archief moesten komen. Dat gaat gebeuren. Ik zal alle papieren naar het Letterkundig Museum brengen, maar ik wil verdorie nu eerst enige momenten uitrusten. En ik zit te denken over een fotoboek, ter wijl er bovendien nog veel onbekende correspondenties zijn waar iets mee te doen valt. Er zou een artikel te maken zijn over de briefwisseling tussen de geëxalteerde Israël Querido en Van Deyssel. Als ik tijd van leven heb, kan ik de komende twintig jaar nog diverse stukken schrijven voor het tijdschrift De Parelduiker. 'Ik was vereerd toen Van Deyssel mij nog bij leven als biograaf aanwees, maar wel heb ik hem gezegd dat ik toegang moest krijgen tot alles Toen wist ik nog niet dat alles ook echt alles was: geen snipper of kladje heeft hij niet bewaard, inclusief die curieuze en - bij uitstek voor iemand als ik die zeer be schermd is opgevoed -, tamelijk schrik barende dossiers. Ik realiseerde me dat er vele intimiteiten alleen bekend wa ren aan God, aan Van Deyssel en aan mij. Ik wist alles, nu ook van de gehei men! Misschien wist ik wel te veel, heb ik toen soms gedacht, en velen zijn dat trouwens blijven denken. Nog twee da gen voor zijn dood heeft Boudewijn Büch op de gracht in Amsterdam tegen Kees Fens geroepen, dat "dat tweede deel van Prick" nooit af zou komen. 'Talloze artistieke beloften heeft Van Deyssel nooit ingelost, daar hij tussen zijn twintigste en veertigste, zijn aller beste jaren, enorm veel tijd en energie heeft moeten steken in het met wortel en tak uitroeien van zijn maniakale on- aneerdrang. Hij wilde erboven staan, vond het iets voor schoolmeesters en handelsreizigers, legde kwartovellen lang in opgeblazen taal uitvoerige sche ma's aan betreffende de goede wijze van opstaan, over het drukken op het toilet of het ochtendlijk urineren. Dat diende klokslag 9.30 plaats te grijpen. Koste wat het kost. En het kostte veel. Regelmatig sprak hij zichzelf vanaf het papier toe, altijd met "gij", of wenste zichzelf geluk met de vijftiende dag waarop hij het monster had bezworen 'Eigenlijk dieptragisch om te zien. De man moet eenzaam zijn geweest. Had hij maar een goede psychiater tot steun gehad. Het betreft natuurlijk ook een man die van kindsbeen af is vertroeteld, en die vrienden had die zijn bedelbrie ven vaak met klinkende munt beant woordden, al was Van Deyssel na zijn scheiding gedurende 34 jaar een com mensaal. Iemand die zich allerhande gekkigheden kon veroorloven. O, af en toe heb ik hem een schop onder zijn achterste willen geven. 'Anders dan men veelal denkt, is Van Deyssel tot op het laatst een voortreffe lijk stilist gebleven. Hij bleef bovendien altijd lezen en noteerde over die lectuur saillante opmerkingen. Prachtige passa ges over Gorter, Goethe, Jan van Nijlen, tot zelfs De koperen tuin, de roman van Vestdijk uit 1950 aan toe! Zijn talrijke neuroses in aanmerking genomen, is het een buitengewone prestatie dat hij nog zoveel wél heeft geschreven en vol tooid Ik heb deze biografie met buiten gewoon veel plezier geschreven, en ik verstout mij te denken dat mijnheer Thijm over mijn arbeid enigermate con tent zou zijn geweest. Hopelijk verleid ik mijn lezers, hém weer eens te lezen Hans Vervoort heeft iets te vaak een leuk idee IN EEN KLASSIEKE short story word je in drie zinnen een leven ingeduwd, dan ontwikkelt de plot zich razendsnel, en aan het eind wacht een onverhoedse klapper. De hoofdper sonen leer je niet echt kennen, toch blijf je een beetje duizelig achter- je bent getuige geweest vaïi een cruciaal mo ment in die snel voorbijschietende le vens. De verhalen van Hans Vervoort zijn klassieke korte verhalen. Hij schreef ook romans, maar het verhaal is het genre dat hem als gegoten zit. Het genre van iemand die én met plezier verzint én vertelt, maar zich er niet met huid en haar aan overgeeft. Net als Kees van Kooten, die andere 'verstaanbare' schrijver uit de jaren zeventig en tachtig die feilloos weet waarover de mensen zich druk maken, kent hij de wereld buiten de zolderkamer van de litera tuur, zoals de reclame. Hij hield er een verfrissende stijl aan over, waaruit alle overbodige metaforen en beschrijvin gen zijn gewied - die houden de boel maar op. Dat verhalen de stiefkindjes zijn van de literatuur, van de literaire kritiek vooral, die altijd hunkert naar het echte werk, de Roman, is intussen vooral een verplichte klassieker in de begeleidende post van de uitgeverij - ook dit keer weer, bij Geluk is voor de dommen, de nieuwe verhalenbundel van Hans Ver voort. Schrijvers met een groot talent voor het verhaal -J.M.A. Biesheuvel, F.B. Hotz, Maria Stahlie, Rascha Peper, Manon Uphoff- zijn door de kritiek niet over het hoofd gezien. Maar niet iedereen kan het. In Geluk is voor de dommen staan een paar goed gelukte verhalen. Het eerste, bijvoorbeeld, 'Maria'. In dat ver haal herkennen twee mannen in drie honderd kilo lillend vet in een praat programma op tv de trekken van een beeldschone aanbedene uit hun jeugd, de Italiaanse Maria. Het verhaal speelt in Amerika - uiteraard, want waar an ders vreten ze zo onbeschaamd veel en slepen ze iemand vervolgens als af schrikwekkend voorbeeld van gebrek aan wilskracht naar een moralisend tv- programma? Geen van de schooljon gens lukte het indertijd om haar te ver overen Zij koos voor een eeuwigdurend luilekkerland en ging er met de suiker- spinverkoper vandoor, die haar jaren lang volpropte met taart en kippenpo ten. Tot aan het rampzalige einde, want dat ontbreekt natuurlijk niet. De twee mannen, die haar inmiddels hebben op gezocht om haar te redden, zijn er bijna getuige van. Het is een aardig verhaal, dat gehoorzaamt aan alle wetten van het genre. Onderhoudend, geestig en in gedo seerde mate treurig is 'Oerend'. Een plattelandsidylle. De ikfiguur die van zijn veel jongere vriendin zijn oude jas jes moet weggooien, vindt in een van de zakken daarvan een kladje dat hem te rugvoert naar een lang geleden uitge zonden praatprogramma - alweer - op tv. Een blozend slagersechtpaar vertel de toen aan Koos Postema dat ze al twintig jaar volmaakt gelukkig waren, zonder één wanklank. De man en zijn vriendin - nieuwsgierig naar de formu le die hun weinig perspectiefvolle rela- TEKENING KAREL KINDERMANS tie misschien kan redden - zoeken het echtpaar op. Na enig aarzelen wordt het geheim onthuld: het bevindt zich in de stal, en het doet denken aan de gym nastiekles. Net als bij andere verhalen met een inventieve plot - 'Alleen', waarin een overleden zoontje wordt teruggetoverd in zijn kloon, en -'t Moshoes', een ou derwets horrorverhaal - verveel je je geen moment, maar je ligt er achteraf niet wakker van en je wereldbeeld is geen millimeter verschoven. Wie de bundel in één keer uitleest, verlangt meer dan zich niet te vervelen. Het valt op dat alle verhalen stoelen op een leuk idee, dat keurig volgens een geijkt pa troon is uitgewerkt. Verhalen zijn verzinsels, maar die moeten even opflakkeren als onont koombaar echt; als je herinnerd wordt aan de schrijver met zijn goede idee, is er iets mis. Misschien komt het doordat in veel verhalen een personage op het eind mag uitleggen hoe het allemaal zo gekomen is, alsof de schrijver een maxi mum aantal pagina's had opgekregen, of de kunst van het weglaten niet kon volhouden. Twee keer een man die een wanhopi ge, weggelopen huismoeder herbergt, is te veel, vooral als de echtgenoten beide keren hetzelfde type patser zijn, en de trooster een attente lieverd wiens kin derhand snel gevuld is. Bij de tweede oude, verboden liefde die zich meldt in bewaarde brieven is de verrassing eraf. Eén verhaal, 'Het verlangen', is bijzon der knullig, onder het gebruikelijke ni veau van Vervoort. Het onderwerp, een personeelsfeestje waarop de sukkel van het bedrijf valt voor de heerlijke meid van de kantine, is tot op de draad ver sleten. De manier waarop het is uitge werkt eveneens- steeds wisselt het per spectief, waardoor je plichtmatig hoort wat hij denkt over haar, en zij over hem. Wat deze verhalen doorgaans redt, is het tempo van vertellen en de prettige dialogen. Vakwerk. Maar om nu, zoals vaak is gebeurd, bij de naam Vervoort meteen 'Nescio!' te roepen, of 'Els- schot!', is overdreven. Iemand die zijn woorden weegt, schrijft geen clichés op als 'Het was alsof een wensdroom in vervulling ging' en 'Inpakken en weg wezen maar voordat het echt pijnlijk werd'. Een zin als: 'Het gaf een zeld zaam gevoel van rust, maar ook de angst tekort te schieten, te weinig in ruil te kunnen bieden' is een mededeling die niets teweegbrengt. Show, do'nt teil, van dat principe moet een kort verhaal het hebben. Vervoort onthult over de mensen pre cies wat we allemaal al dachten en vreesden. Ach, we doen ons best, zeg gen deze verhalen, we doen stumperige en aandoenlijke pogingen om er wat van de maken. Straks wacht het graf waarin we verdwijnen, met al onze illu sies. Het is niet anders Maar je hoopt elke keer weer dat een schrijver die waarheid op een verrassende manier inwrijft. Aleid Truijens Hans Vervoort: Geluk is voor de dommen. Nijgh Van Ditmar; 16.50 ISBN 90 388 7428 6. Juist als je het niet verwacht slaat het mooie toe, op straat, in je dromen, of op papier. Zoals deze week. Ik las min of meer obligaat en het gebeurde. Wat ik las waren geen nieuwe dingen, ook geen boeken, het waren twee beto gende geschriften van respectievelijk 3 en 22 jaar oud, vooral de slotstukjes ervan. Ze stemden me niet nostal gisch. Kijk uit dat je niet in herinne ringen blijft steken, daarover gingen die slotstukjes, dus ik kijk uit. Intus sen ben ik aangeraakt door voorjaars achtige geestdrift; een beetje last van euforie. Op het eerste geschrift stuitte ik bij het nazoeken van bepaalde feiten voor een roman in wording. Het gaat om een drie jaar oude rede uit de Ver enigde Staten; Amerika bestond toen grondwettelijk 224 jaar. Het blinkt uit in naïef vermogen tot ernst en vader landslievendheid. Dan liggen gezwol lenheid en sentimentaliteit op de loer, maar dat was onderkend, ook daar over ging dat slotstuk van die opmer kelijke rede. Op 27 januari 2000 hield Bill Clin ton, weet u nog, zijn laatste State of the Union. De rede werd mij doorge maild door een vriend, een toegewijde Democraat. Hij kreeg zijn zin: ik was onder de indruk, van de duidelijk heid, de openheid en de bevlogenheid van wat ik las. Op de vraag van mijn vriend of wij ook een jaarlijkse politieke rede heb ben met die allure, dacht ik aan de Troonrede en ik zei nee. En had de Nederlandse pers nog belangstelling getoond? Ik kon hem geruststellen: het ontgaat ons in Nederland zelden wat daar gebeurt. Ik herlees het geschrift met dezelfde geboeidheid als toen. Naar sommige punten van de a) verworvenheden, b) doelen voor de toekomst en c) wets voorstellen kun je inmiddels met wee moed kijken. Ik vrees dat er momen teel geen aandacht meer voor is. Wa penbezit moest aan een vergunning worden gekoppeld, vice-president Gore's plannen voor een betere ge zondheidszorg verdienden doorvoe ring, schone energie zou worden be vorderd. Andere punten leiden naar het hart van ons heden, ze zijn zogezegd be waarheid. Er was waakzaamheid ge boden, gezien de technologische mo gelijkheden van de terroristische ka ders in Noord-Korea, Iran en Irak, al dus Clinton toen. Mij treft herlezend de trots waar mee hij zijn land vertegenwoordigde. Zo roemde hij 'de nieuwe vrede in Kosovo', die met Amerikaanse bom bardementen was afgedwongen. Die trots, met zijn onmiskenbaar expan sieve kantjes, steunend op vertrou wen en zelfvertrouwen, kennen wij niet. Alhoewel, de laatste tijd krijgen sommigen hier genoeg van het gekan ker op onszelf en hemelen van de weeromstuit Nederland op z'n Ameri kaans op als een van de rijkste, pret tigste en veiligste landen van de we reld. Terecht, natuurlijk. Een Amerikaanse president heeft het als understatement doodleuk over the American way', dat wil zeggen de enige juiste manier: Amerika als maatstaf. Ik hoor Beatrix of Balke nende of Bos nog niet met overtui gingskracht zeggen: dit is on-Neder- lands, dus verkeerd. Amsterdammers zijn er nog het best toe in staat, maar dan met betrekking tot hun stad. Am sterdammers zijn overtuigde en lief devolle opscheppers en met die ver loedering komt het ook wel goed. De pikantste zin uit Clintons rede, gekoppeld aan het Kosovo-fragment, is: 'We must be peacemakers.' Voor de hand liggende vraag: wat zou Clinton doen als hij nog in Washington zetel de? Het is niet waarschijnlijk dat de terroristen de 11de september uit sympathie voor hem hadden laten schieten. Het slot van de drie jaar oude rede is als gezegd het mooist, van gedachte en van taal, een taal waarvan ik, on danks afkeer van geblaat en gebluf, wens te huiveren. Het begint zo in vertaling: 'Na 224 jaar gaat de Ameri kaanse Revolutie door. We blijven een nieuwe natie.' En dan staat daar: 'Zolang onze dromen zwaarder we gen dan onze herinneringen, zal Amerika almaar jong zijn. Dat is onze lotsbestemming. En dit is ons mo ment' Zeg niet dat dit holle retoriek is of slechte poëzie. Het is functionele lyriek. Daar rust geen verbod op, hoogstens een taboe, in een sceptisch land als Nederland. Het toeval wil dat ik de dag ervoor een oude Raster raadpleegde waarin net zulke redekunstige poëzie staat met datzelfde snufje bijna weemoedi ge bevlogenheid. Het gaat om num mer 19, uit 1981, over de Jaren Zestig. Dick Hillenius roept in zijn bijdrage over eigentijdse dans herinneringen op aan Koert Stuyf en Ellen Edinoff, die hem hadden betoverd met hun op de zenboeddhistische ideëen en com posities van John Cage geïnspireerde voorstellingen. Hillenius verwijst in het verlengde naar de Subterranean Homesick Blues van Bob Dylan die hij pas kort daar voor voor het eerst heeft beluisterd, terwijl hij er ooit de inmiddels wegge- subsidieerde groep van Stuyf en Edi noff op had zien dansen. Hij ver vloekt de nostalgie die toeslaat. De prachtige slotzin luidt hier: 'Senti mentaliteit van de herinnering, zo ab soluut in strijd met het plezier toen van ontdekking en verliefde bewon dering.' Vorige week, 81 nummers verder, is het 100ste nummer van Raster gevierd met de uitgave 'Ga ik weet niet waar, haal ik weet niet wat'. Een keuze uit 100 x Raster. Opnieuw krijg ik last van euforie. Raster is een constant voortreffelijk literair tijdschrift, aan trekkelijk van buiten en interessant van binnen, met in ieder nummer ontdekkingen, staaltjes van niet vals vernuft en hogere slapstick. De bui tenlanders zijn er minstens zo belang rijk als de Nederlanders. De verhou ding essayistiek-scheppend proza is fiftyfifty, al is die indeling onzin: goe de essayistiek is scheppend proza, misschien wel de belangrijkste soort. Raster is typisch een writer's magazi ne, een schrijversblad, en per defini tie, maar niet expres, voor een min derheid. Het is een laboratorium waar van alles wordt uitgedacht en geprobeerd. Gelukkig is het zelden academisch, laat staan deftig. Het wil wat. Ja, dat is het. het ademt de sfeer van 'je bent jong en je wilt wat'. Dat kun je ook nog hebben als je 100 bent, of 224. Ik ga verder, anders word ik senti menteel. Of nostalgisch. Ik zie wel wat ik haal.

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - kranten | 2003 | | pagina 5