'Ben ik echt gegrepen, dan is het alles of niets'
Waarover de mensen zich druk maken
IBarber van de Pol
Ciceroi23
Harry Prick
Geestdrift
en een beetje
last van
euforie
deYoï Ls krant
Vrijdag 31 januari 2003
De bejaarde Lodewijk van Deyssel nam de jonge Harry Prick een
examen at, dat de pupil glansrijk doorstond: hij mocht de
biografie schrijven. In 1952 erfde Prick de uitputtende
nalatenschap. Een halve eeuw later is de klus geklaard.
Aanstaande woensdag verschijnt Een vreemdeling op de wegen
(Atheneum - Polak Van Gennep, 42,50), het tweede en
laatste deel van de Van Deyssel-biografie.
Door Arjan Peters
y-VJ ELOOFT U MIJ: ik heb
1 mij tot het uiterste
I moeten beperken. Het
is een excentrieke bio-
I grafie geworden - na
1000 bladzijden is Van
Deyssel nog geen 25 jaar oud maar
het onderwerp is dan ook een excen
triekeling. Men verwijt mij wel dat ik te
veel details verstrek. Maar mij stoort
het altijd bij andere biografieën, dat er
plompverloren kan staan: "Drie maan
den later Van waar? Is er drie
maanden lang niets voorgevallen? Dan
heeft je onderwerp toch ook geleefd?!
Hij heeft in die periode op zijn minst
gegéten - ook zoiets waar je zelden
over verneemt. Mij interesseert het ook
wat die mensen aten, hoe ze gekleed
gingen en wanneer ze voorgoed hun
baardje afschoren. Dat soort details
hoeft niet van kardinaal belang te zijn,
maar ze brengen de mens wat dichter
bij. Ik wek de suggestie dat ik alles
opschrijf, maar ben in werkelijkheid
spaarzaam, want kijk eens, anders had
ik nooit een leven van 87 jaar, vier
maanden en vier dagen in slechts twee
delen kunnen oproepen.'
Het leven en werk van Lodewijk van
Deyssel (1864-1952), schrijversnaam
van Karei Joan Lodewijk Alberdingk
Thijm, zijn thans vastgelegd door Harry
G.M Prick (1925): In de zekerheid van
eigen heerlijkheid (Van Deyssels leven
tot 1890) verscheen in 1997, Een
vreemdeling op de wegen (1890-1952)
wordt aanstaande woensdag gepresen
teerd in het Haarlemse stadhuis.
Van Deyssel vergaarde roem als
Tachtiger met zijn roman Een liefde
(1888), met zijn scheldkritieken, en de
verfijnde prozaschetsen Kind-leven
(1902) die bekend werden als De Adri-
aantjes. Minder bekend zijn de opstel
len over Rembrandt, zijn 'heroïsch-in-
dividualistische dagboekbladen' Het Ik,
de roman Het leven van Frank Roze
laar, de Gedenkschriften, en zijn intri
gerende boeken over Multatuli en over
zijn vader, de katholieke hoogleraar
J.A. Alberdingk Thijm.
Al ver voor de Tweede Wereldoorlog
leek Van Deyssels naam verbleekt.
Door toedoen van zijn stadgenoot God
fried Bomans verkreeg hij postuum de
naam van deftige humorist - waarbij
het eeuwig jammer is dat Bomans zich
niet merkbaar verdiept heeft in het oeu
vre van de meester der vormelijkheid,
strijdlust en zintuiglijkheid. Harry Prick
kreeg in 1952 de beschikking over Van
Deyssels nalatenschap, en dat was een
schok. De schrijver bleek uitvoerige ob
stipatie- (ofwel 'kakkerij-uitblijverig-
heid') en onanie-dossiers te hebben
aangelegd. Dagelijks legde hij alles vast,
in een heroïsch én meelijwekkend stre
ven de omstandigheden naar zijn hand
te zetten, nodig om tot zinnig werken te
komen. Bladzijden vol over zijn strijd
tegen de vliegen. Stapels velletjes die
bekend zijn geworden als 'de Telep-
hoonbriefjes'; Mijnheer Thijm zelf bel
de niet, hij liet zijn personeel de meest
precieze bestellingen doorbellen, zoals
aan hoedenmagazijn Prinsen: 'De Heer
Alberdingk Thijm verzoekt op zicht
hoeden met breedere randen dan die de
hedenochtend gezondene hebben. Of
dit al of niet de mode is, interesseert den
heer Alberdingk Thijm niet.'
Het heeft de biograaf een halve eeuw
gekost, om het evenwicht te vinden tus
sen een beschrijving die recht deed aan
de literaire prestaties van zijn held, als
ook aan de soms lachwekkende gedra
gingen van een man die in zijn excentri
citeit bijkans verzonk. In de tussentijd
was Prick ook leraar en twintig jaar
conservator van het Letterkundig Mu
seum, hij promoveerde in 1977 op De
Adriaantjes en gaf tal van correspon
denties van Van Deyssel uit. Altijd wist
hij dat de biografie er ooit moest ko
men.
In 1942 was Prick een zeventienjarige
leerling van de hbs in Maastricht, toen
hij de bejaarde Van Deyssel een dweep
ziek briefje stuurde Prick: 'In de bus
vanuit mijn woonplaats Vaals naar
Maastricht had ik in een bloemlezing
een fragment uit Een liefde gelezen; dat
waarin Mathilde de Sonate Pathétique
van Beethoven speelt. Van Deyssel ver
vatte de muzikale sensaties in schitte
rende taal. Dat deelde ik de auteur
mede. Hij schreef mij vanaf de Dreef in
Haarlem: "Waarde vriend, een brief te
ontvangen als de Uwe geeft den ontvan
Harry Prick
FOTOCUNYJANSSEN
ger een ogenblik van geluk. Mij aanbe
volen houdend voor meer van dergelij
ke ogenblikken, ben ik, met vriendelij
ke groet, K.J.L. Alberdingk Thijm
(L. van Deyssel)." Daar was ik de ko
ning te rijk mee, niet kunnende beseffen
dat bijna niemand meer met hem over
zijn werk praatte. Met Bomans schaak
te hij, en samen hadden ze het vooral in
anekdotische zin over de schilderachti
ge schilders Kees Verwey en diens leer
meester Boot. Van Deyssel was ook
humoristisch. Toen in 1900 de schrijver
Henri van Booven bij hem aanschelde
in Baarn en oog in oog met die grote
loensende diknek hakkelde dat hij Van
Booven was, riep Van Deyssel prompt:
"U bent abuis, mijnheer, ik verhuur
geen kamers!"
In de oorlog bedacht Prick (vanuit
bevrijd Limburg) de schrijver met voed-
selzendingen via het Rode Kruis, en in
oktober 1945 reisde hij af naar Haar
lem, waar hij logeerde bij de tachtiger
geworden Tachtiger in zijn laatste pen
sion aan de Van Eedenstraat 14 Prick.
'Volgens Bomans was het huis aan de
Dreef in 1943 getroffen door een bom,
en zou tot verbijstering van de omstan
ders een geheel geklede Van Deyssel
naar buiten zijn gestapt, opmerkende
dat het kil was voor de tijd van het jaar,
waarna hij in hotel Fünclder enige kro
ketten tot zich nam Dat was fantasie:
de buren waren getroffen, maar Van
Deyssels woning was gevorderd door
de Duitsers. Dat was de reden voor de
verhuizing naar het elfde en laatste
Haarlemse woonadres.
'Op mijn 21ste heeft zich die merk
waardige middag voorgedaan, dat Van
Deyssel zijn twaalf bundels Verzamelde
Opstellen voor zich nam, ik met de rug
naar hem toe moest gaan zitten, en hij
zei: "Wij zullen de proef nemen of je
werkelijk zo vertrouwd bent met mijn
werk als je voorgeeft te zijn." Op vlek
keloze wijze volbracht ik de test, die
drie kwartier duurde. Hij las fragmen
ten voor, en ik zei: "Dit staat in de
zevende bundel, op een linkerbladzijde,
tamelijk beneden." Ik kende alles
Want ben ik echt gegrepen, dan is het
alles of niets. Hetzelfde heb ik gehad
met Frans Erens, Pierre Kemp, Mallar-
mé en tegenwoordig met Jean Paul.
'In 1952 kreeg ik de nalatenschap,
met dien verstande dat de geschriften
uiteindelijk in een nationaal archief
moesten komen. Dat gaat gebeuren. Ik
zal alle papieren naar het Letterkundig
Museum brengen, maar ik wil verdorie
nu eerst enige momenten uitrusten. En
ik zit te denken over een fotoboek, ter
wijl er bovendien nog veel onbekende
correspondenties zijn waar iets mee te
doen valt. Er zou een artikel te maken
zijn over de briefwisseling tussen de
geëxalteerde Israël Querido en Van
Deyssel. Als ik tijd van leven heb, kan ik
de komende twintig jaar nog diverse
stukken schrijven voor het tijdschrift
De Parelduiker.
'Ik was vereerd toen Van Deyssel mij
nog bij leven als biograaf aanwees,
maar wel heb ik hem gezegd dat ik
toegang moest krijgen tot alles Toen
wist ik nog niet dat alles ook echt alles
was: geen snipper of kladje heeft hij niet
bewaard, inclusief die curieuze en - bij
uitstek voor iemand als ik die zeer be
schermd is opgevoed -, tamelijk schrik
barende dossiers. Ik realiseerde me dat
er vele intimiteiten alleen bekend wa
ren aan God, aan Van Deyssel en aan
mij. Ik wist alles, nu ook van de gehei
men! Misschien wist ik wel te veel, heb
ik toen soms gedacht, en velen zijn dat
trouwens blijven denken. Nog twee da
gen voor zijn dood heeft Boudewijn
Büch op de gracht in Amsterdam tegen
Kees Fens geroepen, dat "dat tweede
deel van Prick" nooit af zou komen.
'Talloze artistieke beloften heeft Van
Deyssel nooit ingelost, daar hij tussen
zijn twintigste en veertigste, zijn aller
beste jaren, enorm veel tijd en energie
heeft moeten steken in het met wortel
en tak uitroeien van zijn maniakale on-
aneerdrang. Hij wilde erboven staan,
vond het iets voor schoolmeesters en
handelsreizigers, legde kwartovellen
lang in opgeblazen taal uitvoerige sche
ma's aan betreffende de goede wijze
van opstaan, over het drukken op het
toilet of het ochtendlijk urineren. Dat
diende klokslag 9.30 plaats te grijpen.
Koste wat het kost. En het kostte veel.
Regelmatig sprak hij zichzelf vanaf het
papier toe, altijd met "gij", of wenste
zichzelf geluk met de vijftiende dag
waarop hij het monster had bezworen
'Eigenlijk dieptragisch om te zien. De
man moet eenzaam zijn geweest. Had
hij maar een goede psychiater tot steun
gehad. Het betreft natuurlijk ook een
man die van kindsbeen af is vertroeteld,
en die vrienden had die zijn bedelbrie
ven vaak met klinkende munt beant
woordden, al was Van Deyssel na zijn
scheiding gedurende 34 jaar een com
mensaal. Iemand die zich allerhande
gekkigheden kon veroorloven. O, af en
toe heb ik hem een schop onder zijn
achterste willen geven.
'Anders dan men veelal denkt, is Van
Deyssel tot op het laatst een voortreffe
lijk stilist gebleven. Hij bleef bovendien
altijd lezen en noteerde over die lectuur
saillante opmerkingen. Prachtige passa
ges over Gorter, Goethe, Jan van Nijlen,
tot zelfs De koperen tuin, de roman van
Vestdijk uit 1950 aan toe! Zijn talrijke
neuroses in aanmerking genomen, is
het een buitengewone prestatie dat hij
nog zoveel wél heeft geschreven en vol
tooid Ik heb deze biografie met buiten
gewoon veel plezier geschreven, en ik
verstout mij te denken dat mijnheer
Thijm over mijn arbeid enigermate con
tent zou zijn geweest. Hopelijk verleid
ik mijn lezers, hém weer eens te lezen
Hans Vervoort heeft iets te vaak een leuk idee
IN EEN KLASSIEKE short story
word je in drie zinnen een leven
ingeduwd, dan ontwikkelt de plot
zich razendsnel, en aan het eind wacht
een onverhoedse klapper. De hoofdper
sonen leer je niet echt kennen, toch blijf
je een beetje duizelig achter- je bent
getuige geweest vaïi een cruciaal mo
ment in die snel voorbijschietende le
vens.
De verhalen van Hans Vervoort zijn
klassieke korte verhalen. Hij schreef
ook romans, maar het verhaal is het
genre dat hem als gegoten zit. Het genre
van iemand die én met plezier verzint
én vertelt, maar zich er niet met huid en
haar aan overgeeft. Net als Kees van
Kooten, die andere 'verstaanbare'
schrijver uit de jaren zeventig en tachtig
die feilloos weet waarover de mensen
zich druk maken, kent hij de wereld
buiten de zolderkamer van de litera
tuur, zoals de reclame. Hij hield er een
verfrissende stijl aan over, waaruit alle
overbodige metaforen en beschrijvin
gen zijn gewied - die houden de boel
maar op.
Dat verhalen de stiefkindjes zijn van
de literatuur, van de literaire kritiek
vooral, die altijd hunkert naar het echte
werk, de Roman, is intussen vooral een
verplichte klassieker in de begeleidende
post van de uitgeverij - ook dit keer
weer, bij Geluk is voor de dommen, de
nieuwe verhalenbundel van Hans Ver
voort. Schrijvers met een groot talent
voor het verhaal -J.M.A. Biesheuvel,
F.B. Hotz, Maria Stahlie, Rascha Peper,
Manon Uphoff- zijn door de kritiek
niet over het hoofd gezien. Maar niet
iedereen kan het.
In Geluk is voor de dommen staan
een paar goed gelukte verhalen. Het
eerste, bijvoorbeeld, 'Maria'. In dat ver
haal herkennen twee mannen in drie
honderd kilo lillend vet in een praat
programma op tv de trekken van een
beeldschone aanbedene uit hun jeugd,
de Italiaanse Maria. Het verhaal speelt
in Amerika - uiteraard, want waar an
ders vreten ze zo onbeschaamd veel en
slepen ze iemand vervolgens als af
schrikwekkend voorbeeld van gebrek
aan wilskracht naar een moralisend tv-
programma? Geen van de schooljon
gens lukte het indertijd om haar te ver
overen Zij koos voor een eeuwigdurend
luilekkerland en ging er met de suiker-
spinverkoper vandoor, die haar jaren
lang volpropte met taart en kippenpo
ten. Tot aan het rampzalige einde, want
dat ontbreekt natuurlijk niet. De twee
mannen, die haar inmiddels hebben op
gezocht om haar te redden, zijn er bijna
getuige van. Het is een aardig verhaal,
dat gehoorzaamt aan alle wetten van
het genre.
Onderhoudend, geestig en in gedo
seerde mate treurig is 'Oerend'. Een
plattelandsidylle. De ikfiguur die van
zijn veel jongere vriendin zijn oude jas
jes moet weggooien, vindt in een van de
zakken daarvan een kladje dat hem te
rugvoert naar een lang geleden uitge
zonden praatprogramma - alweer - op
tv. Een blozend slagersechtpaar vertel
de toen aan Koos Postema dat ze al
twintig jaar volmaakt gelukkig waren,
zonder één wanklank. De man en zijn
vriendin - nieuwsgierig naar de formu
le die hun weinig perspectiefvolle rela-
TEKENING KAREL KINDERMANS
tie misschien kan redden - zoeken het
echtpaar op. Na enig aarzelen wordt
het geheim onthuld: het bevindt zich in
de stal, en het doet denken aan de gym
nastiekles.
Net als bij andere verhalen met een
inventieve plot - 'Alleen', waarin een
overleden zoontje wordt teruggetoverd
in zijn kloon, en -'t Moshoes', een ou
derwets horrorverhaal - verveel je je
geen moment, maar je ligt er achteraf
niet wakker van en je wereldbeeld is
geen millimeter verschoven. Wie de
bundel in één keer uitleest, verlangt
meer dan zich niet te vervelen. Het valt
op dat alle verhalen stoelen op een leuk
idee, dat keurig volgens een geijkt pa
troon is uitgewerkt.
Verhalen zijn verzinsels, maar die
moeten even opflakkeren als onont
koombaar echt; als je herinnerd wordt
aan de schrijver met zijn goede idee, is
er iets mis. Misschien komt het doordat
in veel verhalen een personage op het
eind mag uitleggen hoe het allemaal zo
gekomen is, alsof de schrijver een maxi
mum aantal pagina's had opgekregen,
of de kunst van het weglaten niet kon
volhouden.
Twee keer een man die een wanhopi
ge, weggelopen huismoeder herbergt, is
te veel, vooral als de echtgenoten beide
keren hetzelfde type patser zijn, en de
trooster een attente lieverd wiens kin
derhand snel gevuld is. Bij de tweede
oude, verboden liefde die zich meldt in
bewaarde brieven is de verrassing eraf.
Eén verhaal, 'Het verlangen', is bijzon
der knullig, onder het gebruikelijke ni
veau van Vervoort. Het onderwerp, een
personeelsfeestje waarop de sukkel van
het bedrijf valt voor de heerlijke meid
van de kantine, is tot op de draad ver
sleten. De manier waarop het is uitge
werkt eveneens- steeds wisselt het per
spectief, waardoor je plichtmatig hoort
wat hij denkt over haar, en zij over hem.
Wat deze verhalen doorgaans redt, is
het tempo van vertellen en de prettige
dialogen. Vakwerk. Maar om nu, zoals
vaak is gebeurd, bij de naam Vervoort
meteen 'Nescio!' te roepen, of 'Els-
schot!', is overdreven. Iemand die zijn
woorden weegt, schrijft geen clichés op
als 'Het was alsof een wensdroom in
vervulling ging' en 'Inpakken en weg
wezen maar voordat het echt pijnlijk
werd'. Een zin als: 'Het gaf een zeld
zaam gevoel van rust, maar ook de
angst tekort te schieten, te weinig in ruil
te kunnen bieden' is een mededeling die
niets teweegbrengt. Show, do'nt teil,
van dat principe moet een kort verhaal
het hebben.
Vervoort onthult over de mensen pre
cies wat we allemaal al dachten en
vreesden. Ach, we doen ons best, zeg
gen deze verhalen, we doen stumperige
en aandoenlijke pogingen om er wat
van de maken. Straks wacht het graf
waarin we verdwijnen, met al onze illu
sies. Het is niet anders Maar je hoopt
elke keer weer dat een schrijver die
waarheid op een verrassende manier
inwrijft.
Aleid Truijens
Hans Vervoort: Geluk is voor de dommen.
Nijgh Van Ditmar; 16.50
ISBN 90 388 7428 6.
Juist als je het niet verwacht slaat het
mooie toe, op straat, in je dromen, of
op papier. Zoals deze week. Ik las min
of meer obligaat en het gebeurde. Wat
ik las waren geen nieuwe dingen, ook
geen boeken, het waren twee beto
gende geschriften van respectievelijk
3 en 22 jaar oud, vooral de slotstukjes
ervan. Ze stemden me niet nostal
gisch. Kijk uit dat je niet in herinne
ringen blijft steken, daarover gingen
die slotstukjes, dus ik kijk uit. Intus
sen ben ik aangeraakt door voorjaars
achtige geestdrift; een beetje last van
euforie.
Op het eerste geschrift stuitte ik bij
het nazoeken van bepaalde feiten
voor een roman in wording. Het gaat
om een drie jaar oude rede uit de Ver
enigde Staten; Amerika bestond toen
grondwettelijk 224 jaar. Het blinkt uit
in naïef vermogen tot ernst en vader
landslievendheid. Dan liggen gezwol
lenheid en sentimentaliteit op de loer,
maar dat was onderkend, ook daar
over ging dat slotstuk van die opmer
kelijke rede.
Op 27 januari 2000 hield Bill Clin
ton, weet u nog, zijn laatste State of
the Union. De rede werd mij doorge
maild door een vriend, een toegewijde
Democraat. Hij kreeg zijn zin: ik was
onder de indruk, van de duidelijk
heid, de openheid en de bevlogenheid
van wat ik las.
Op de vraag van mijn vriend of wij
ook een jaarlijkse politieke rede heb
ben met die allure, dacht ik aan de
Troonrede en ik zei nee. En had de
Nederlandse pers nog belangstelling
getoond? Ik kon hem geruststellen:
het ontgaat ons in Nederland zelden
wat daar gebeurt.
Ik herlees het geschrift met dezelfde
geboeidheid als toen. Naar sommige
punten van de a) verworvenheden, b)
doelen voor de toekomst en c) wets
voorstellen kun je inmiddels met wee
moed kijken. Ik vrees dat er momen
teel geen aandacht meer voor is. Wa
penbezit moest aan een vergunning
worden gekoppeld, vice-president
Gore's plannen voor een betere ge
zondheidszorg verdienden doorvoe
ring, schone energie zou worden be
vorderd.
Andere punten leiden naar het hart
van ons heden, ze zijn zogezegd be
waarheid. Er was waakzaamheid ge
boden, gezien de technologische mo
gelijkheden van de terroristische ka
ders in Noord-Korea, Iran en Irak, al
dus Clinton toen.
Mij treft herlezend de trots waar
mee hij zijn land vertegenwoordigde.
Zo roemde hij 'de nieuwe vrede in
Kosovo', die met Amerikaanse bom
bardementen was afgedwongen. Die
trots, met zijn onmiskenbaar expan
sieve kantjes, steunend op vertrou
wen en zelfvertrouwen, kennen wij
niet. Alhoewel, de laatste tijd krijgen
sommigen hier genoeg van het gekan
ker op onszelf en hemelen van de
weeromstuit Nederland op z'n Ameri
kaans op als een van de rijkste, pret
tigste en veiligste landen van de we
reld. Terecht, natuurlijk.
Een Amerikaanse president heeft
het als understatement doodleuk over
the American way', dat wil zeggen de
enige juiste manier: Amerika als
maatstaf. Ik hoor Beatrix of Balke
nende of Bos nog niet met overtui
gingskracht zeggen: dit is on-Neder-
lands, dus verkeerd. Amsterdammers
zijn er nog het best toe in staat, maar
dan met betrekking tot hun stad. Am
sterdammers zijn overtuigde en lief
devolle opscheppers en met die ver
loedering komt het ook wel goed.
De pikantste zin uit Clintons rede,
gekoppeld aan het Kosovo-fragment,
is: 'We must be peacemakers.' Voor de
hand liggende vraag: wat zou Clinton
doen als hij nog in Washington zetel
de? Het is niet waarschijnlijk dat de
terroristen de 11de september uit
sympathie voor hem hadden laten
schieten.
Het slot van de drie jaar oude rede
is als gezegd het mooist, van gedachte
en van taal, een taal waarvan ik, on
danks afkeer van geblaat en gebluf,
wens te huiveren. Het begint zo in
vertaling: 'Na 224 jaar gaat de Ameri
kaanse Revolutie door. We blijven
een nieuwe natie.' En dan staat daar:
'Zolang onze dromen zwaarder we
gen dan onze herinneringen, zal
Amerika almaar jong zijn. Dat is onze
lotsbestemming. En dit is ons mo
ment' Zeg niet dat dit holle retoriek
is of slechte poëzie. Het is functionele
lyriek. Daar rust geen verbod op,
hoogstens een taboe, in een sceptisch
land als Nederland.
Het toeval wil dat ik de dag ervoor
een oude Raster raadpleegde waarin
net zulke redekunstige poëzie staat
met datzelfde snufje bijna weemoedi
ge bevlogenheid. Het gaat om num
mer 19, uit 1981, over de Jaren Zestig.
Dick Hillenius roept in zijn bijdrage
over eigentijdse dans herinneringen
op aan Koert Stuyf en Ellen Edinoff,
die hem hadden betoverd met hun op
de zenboeddhistische ideëen en com
posities van John Cage geïnspireerde
voorstellingen.
Hillenius verwijst in het verlengde
naar de Subterranean Homesick Blues
van Bob Dylan die hij pas kort daar
voor voor het eerst heeft beluisterd,
terwijl hij er ooit de inmiddels wegge-
subsidieerde groep van Stuyf en Edi
noff op had zien dansen. Hij ver
vloekt de nostalgie die toeslaat. De
prachtige slotzin luidt hier: 'Senti
mentaliteit van de herinnering, zo ab
soluut in strijd met het plezier toen
van ontdekking en verliefde bewon
dering.'
Vorige week, 81 nummers verder, is
het 100ste nummer van Raster gevierd
met de uitgave 'Ga ik weet niet waar,
haal ik weet niet wat'. Een keuze uit
100 x Raster. Opnieuw krijg ik last
van euforie. Raster is een constant
voortreffelijk literair tijdschrift, aan
trekkelijk van buiten en interessant
van binnen, met in ieder nummer
ontdekkingen, staaltjes van niet vals
vernuft en hogere slapstick. De bui
tenlanders zijn er minstens zo belang
rijk als de Nederlanders. De verhou
ding essayistiek-scheppend proza is
fiftyfifty, al is die indeling onzin: goe
de essayistiek is scheppend proza,
misschien wel de belangrijkste soort.
Raster is typisch een writer's magazi
ne, een schrijversblad, en per defini
tie, maar niet expres, voor een min
derheid. Het is een laboratorium
waar van alles wordt uitgedacht en
geprobeerd. Gelukkig is het zelden
academisch, laat staan deftig. Het wil
wat. Ja, dat is het. het ademt de sfeer
van 'je bent jong en je wilt wat'. Dat
kun je ook nog hebben als je 100 bent,
of 224.
Ik ga verder, anders word ik senti
menteel. Of nostalgisch. Ik zie wel
wat ik haal.