De mythe van de fatale springvloed 'Die burgemeesters waren blij' Naar Zeeland WATERSNOOD 1953 2 Zaterdag 25 januari 2003 Het springtij hielp een beetje mee, maar het was vooral de zware storm die op 1 februari 1953 een metershoge muur van water over Zeeland duwde. Twee weken later zou een storm nog tientallen centimeters meer water tegen de gammele dijken hebben gestuwd. Door Michael Persson Ja3 er was rond 31 januari 1953 sprake van een springvloed, zegt klimatoloog dr. Günther Können. Technisch ge sproken althans. Maar dat die één van de hoofdschuldigen zou zijn aan de ramp, is volgens hem een grote mythe. Folklore. 'De springvloed had nauwe lijks invloed. Het getij week olp die be wuste dag nauwelijks af van eën gewo ne vloed.' Mensen hebben vooral behoefte aan overzichtelijke verklaringen voor het noodlot, denkt Können. En wat is over zichtelijker dan het getij, de periodieke beweging van de zee, onder invloed van zon en maan, tweemaal daags eb, twee maal daags vloed, met om de twee we ken een springvloed? Beter voorspel baar kun je de natuurverschijnselen niet krijgen. Voorspelbaar misschien, maar de hoogte van eb en vloed kan wel van dag tot dag verschillen. En ook de ene springvloed is de andere niet. Springvloeden ontstaan wanneer zon en maan in eikaars verlengde staan. In dergelijke situaties, ongeveer twee keer per maand, bij volle maan en bij nieuwe (onzichtbare) maan, werken hun aan trekkingskrachten samen en is de vloed extra hoog. Tot zover het basisprincipe. Maar door de grillige vorm van de continen ten komt die vloed in Zeeland pas later aan. Dus ook al was het op 31 februari 1953 volle maan, het water bereikte pas op 2 februari zijn hoogste stand. Boven dien, zegt Können, draait de maan geen mooie rondjes om de aarde. Rond 31 januari stond hij net wat verder weg van de aarde dan gemiddeld, waardoor de aantrekkingskracht minder was dan normaal. En dan staat de aarde ook nog scheef in de ruimte, \yaardoor de maan bij die bewuste springvloed niet met volle kracht aan het water in de Noord zee trok. De aantrekkingskracht gleed daar zo'n beetje van de aardbol af, als een keu die een biljartbal maar half raakt. 'Als de storm twee weken eerder of later was geweest, dan was het pas een hoge springvloed geweest en hadden ze er in Zeeland nog tientallen centimeters bij cadeau gekregen', zegt Können. 'Wal dat betreft hebben we dus nog geluk gehad.' Aan de andere kant: het was wel gewoon vloed. Zes uur later, bij eb, zou het water vier meter lager heb ben gestaan. Voor zaterdag 31 januari blijft er dus één hoofdschuldige over: de storm zelf, en zijn timing. Qua windsnelheden was het zeker niet de zwaarste storm van deze eeuw, blijkt uit historische gege vens. Het uurgemiddelde lag op wind kracht 10, terwijl elf andere stormen kracht 11 haalden, en eentje zelfs kracht 12. Die zwaardere stormen kwamen ech ter uit het zuidwesten, en niet uit het noordwesten, zoals die van 1953. En erger nog: de depressie die de storm in 1953 veroorzaakte had de dagen daar voor een vrij ongebruikelijk, rampzalig pad gevolgd. Op vrijdag ontwikkelde hij zich tussen IJsland en Schotland, en trok naar het oosten, waar hij boven Schotland een van de zwaarste orkanen uit de geschiedenis veroorzaakte. Daar- FOTOSPAARNESTAD na trok hij verder. 'Niet door naar het oosten, richting Noorwegen, zoals ge bruikelijk, maar naar het zuidoosten, richting Noord-Duitsland', zegt onder zoeker drs. Toon Moene van het KNMI. Door die koers liep de depressie mee met de vloed die hij veroorzaakte. Er ontstond een zogeheten stormveld van duizend kilometer lengte, met noord westenwinden die het water precies richting Zeeland duwden. De muur van water die op die manier die nacht bij Vlissingen aankwam was zo'n tweeën halve meter hoog, zegt dr. Hans de Vries, die dat deze week in De Bilt door de computer liet narekenen. Daar kwamen de vloed dan nog bij. Die optelsom leverde bij Vlissingen die nacht een hoogste waterstand op van 455 cm boven NAP, en bij Bath 560 centimeter. Alle andere stormvloeden, sinds 1825, zitten daar zeker een halve meter onder, blijkt uit Zeeuwse meetge gevens. Dus schatten meteorologen bij het KNMI dat een vloed zoals die in 1953 hooguit eens in de paar eeuwen voorkomt. De ramp was des te groter omdat de weermannen in Nederland de depressie bij Schotland wel in de gaten hadden, maar pas in de loop van zaterdag besef ten welke rampzalige route deze had gekozen. Dat kwam door gebrek aan metingen en modellen. Boven de Atlantische Oceaan bijvoorbeeld, waar de depressie vandaan kwam, waren er nog geen sa tellieten om de wolken en de golven in de gaten te houden. 'Ik heb geen idee hoe de weerkundigen toen op basis van de schaarse meetgegevens deze storm vloed op tijd hadden kunnen voorspel len', zegt Moene. Tegenwoordig, met computermodel len, ligt dat anders. Moene heeft vorige week de huidige operationele weersver wachtingsmachine, het HIRLAM-mo- del, losgelaten op de destijds beschikba re metingen. 'De computers hadden er geen moeite mee. Vanaf vrijdagochtend 6 uur krijgen ze al een heel duidelijk beeld van de sterkte en de route van de storm', zegt Moene. 'Alleen onder schatten ze de windsnelheden aanvan kelijk nog. Kracht 9 in plaats van 10.' Het HIRLAM-model weet tegen woordig dus al veertig uur van tevoren dat er een ramp zoals die van 1953 op komst is. In voorkomende gevallen stuurt het KNMI vandaag de dag een waarschuwing naar de bevoegde in stanties in Zeeland en Zuid-Holland, die verantwoordelijk zijn voor de stormvloedkeringen in Oosterschelde en Nieuwe Waterweg. In Zeeland neemt een zogeheten beslisteam de be slissing, in Zuid-Holland een computer. Beide keringen gaan dicht bij een ver wacht peil van drie meter boven NAP, alleen is dat bij de Oosterscheldekering aan de kust en bij de Maeslantkering bij Rotterdam. 'Bij de ramp was het peil bij ons meetpunt 420 centimeter boven NAP', zegt Adri Beuns van het Hydro Meteo Centrum Zeeland, verantwoor delijk voor bediening van de kering. 'Dus daar zitten we meer dan een meter onder.' De Oosterscheldekering is sinds de ingebruikstelling in 198 dichtgegaan, de Maeslantkering Nieuwe Waterweg sinds 1997 nooit, behalv^ voor de jaarlijkse De Oosterscheldekering is zo n van de in de drieduizend itoloog 's Gravendeel INSTITUUT Prins Bernhard vloog in de eerste week van februari veelvuldig naar het ondergelopen gebied. Om te verkennen, in opdracht van de regering. En nu en dan om in te grijpen. Door Pieter Broertjes en Sander van Walsum 'Het was per saldo een geweldige tijd. Avontuurlijk en interesssant Voor het eerst sinds de oorlog kon ik weer doen wat ik wilde. Met de volledige instem ming van de heer Beel.' De herinnering aan de watersnoodramp van 1953 roept bij prins Bemhard gemengde gevoelens op. Natuurlijk, hij kon zich - vaak van uit de lucht - vergewissen van de enor me schade die de springvloed had aan gericht. Maar juist die omstandigheid deed een beroep op de kwaliteiten die hij sinds de oorlog zejden meer had hoeven aan te spreken: bravoure en de behoefte om, zoals de prins het zelf uitdrukt, de goede zaak te dienen. In zijn tot subtropische waarden ver warmde werkkamer op paleis Soestdijk - tevens depot van modelauto's, olifan tjes en andere verwijzingen naar zijn liefhebberijen - slaat prins Bemhard het vluchtlogboek van die tijd nog eens open om het geheugen te activeren. De dadendrang die hem begin februari 1953 had bevangen, wordt gereduceerd tot enkele getallen die hij prevelend reciteert. 'Vijf februari: twee keer gevlo gen. Zes februari, ook twee keer. Ze ven, acht en negen februari: voortdu rend in de lucht.' De prins lijkt onder de indruk van het aantal vlieguren dat hij toen heeft ge maakt. 'Na een paar weken was het voorbij', zegt hij met een zweem van spijt in de stem. 'Voor hun terugkeer naar de thuisbasis zijn alle helikopters die bij de reddingsactie waren betrok ken hier nog in de tuin geland, en heb ik de bemanning een borrel aangeboden.' Prins Bemhard was in New York toen hem de eerste mededeling over dijkdoorbraken in Zuidwest-Nederland bereikte. Hij weet nog waar en wanneer dat gebeurde: op zondag, bij het verla ten van de kerk. 'Uit de eerste berichten kon ik alleen opmaken dat het heel erg was.' Op 4 februari,' de eerste gelegenheid die zich voordeed, vloog de prins terug naar Nederland. Uit zijn logboek maakt hij op dat hij nog diezelfde dag een verkenningsvlucht boven het getroffen gebied heeft gemaakt. 'In mijn eentje, uiteraard.' Hij deed dat mede in zijn nieuwe hoedanigheid van voorzitter van het Nationaal Rampenfonds - een functie die de minister van Binnenland se Zaken, Beel, hem had toebedeeld. Niet zonder weerwerk van de volks vertegenwoordiging overigens. 'Zo was daar een mejuffrouw Tjeenk Willink die zich afvroeg of het wel verantwoord was mij over het enorme budget van het Rampenfonds te laten beschikken. Het leek haar veiliger als een Kamerlid daarmee werd belast. Maar Beel hield vast aan zijn voordracht.' De prins kan zich niet meer in detail herinneren wat zijn nieuwe functie met zich meebracht. 'Ik heb', vat hij zijn bezigheden samen, 'in eerste instantie vooral gefungeerd als intermediair tus sen het rampgebied en Den Haag. Ik heb geprobeerd mij een beeld te vor men van de noden in het getroffen ge bied, en stelde de regering van mijn bevindingen in kennis.' 'De mensen waren doorgaans blij mij te zien', zegt de prins. Er was misschien maar een uitzondering op die regel. 'Ik heb eens geprobeerd om mensen die naar het dak van hun huis waren ge vlucht te overreden om naar beneden te komen. Het heeft niets gegeven. Zij wil den hun dierbare bezit niet achterlaten.' Wat hij zich vooral van zijn optreden herinnert, zijn de interventies in het lokaal bestuur. 'Je had burgemeesters die het fanta. j;<=ch deden, die de burgers mobiliseerden, en die precies wisten aan welke diensten zij behoefte hadden. Maar er waren ook uitgesproken zwak ke broeders bij. Mensen die volkomen ontredderd waren, en van wie geen lei ding uitging. Die heb ik incidenteel - en op eigen houtje - op non-actief gesteld en tijdelijk vervangen door officieren van mijn Staf Inspecteur-Generaal van de Krijgsmacht. Hoe vaak dat is ge beurd? Ik heb geen idee. Ik vermoed dat het zeker zes keer is voorgekomen. Nee, ik noem geen namen. Onder geen beding.' Deze handelwijze werd alleen door een enkel Kamerlid gehekeld. In het noodgebied zelf oogstte de prins er, naar eigen zeggen, vooral lof mee. Zelfs bij de gedechargeerde burgemeesters. 'Die waren allang blij dat ze even in de luwte konden schuilen.' En dan waren er de kleine voorvallen en de vluchtige ontmoetingen die deze episode kleur gaven. 'Ik verplaatste mij vooral met een Amerikaanse helikop ter. Die werd bestuurd door een majoor Jack Ruby. Een keer wilde hij, nadat hij me ergens had afgezet, terugvliegen naar een dijkdoorbraak die wij vanuit de lucht hadden gezien. Ik zei: "Kijk uit waar je je helikopter neerzet, en laat 'm niet onbemand achter". De volgende dag haalde hij me weer op. Met een nieuwe helikopter. "Wat is er met die andere helikopter gebeurd?", vroeg ik. "Die is in het water gevallen", zei hij. Met een big smile. told you so", zei ik. Gelukkig was die helikopter niet van ons. Want wij hadden er maar één.' Op 16 februari, de dag waarop Ruby terugkeerde naar zijn thuisbasis in Duitsland, bood prins Bernhard zijn be geleider een lunch met oesters aan in Yerseke. 'Want-onze oesters zijn yeel beter dan de Amerikaanse', had de prins hem beloofd. Of Ruby die opvat ting deelde, is niet bekend. De ambian ce moet echter veel indruk op hem heb ben gemaakt. De burgemeester van het stadje had er zijn fraaie werkkamer voor beschikbaar gesteld. Ter omlijsting van de maaltijd werd de Bevelandse klederdracht getoond. De schooljeugd kreeg, aldus de Provinciale Zeeuwse Courant, vrijaf om de heren nadien te kunnen uitzwaaien. Na enige weken was de korte reprise van de oorlogstijd ten einde. Prins Bernhard ontfermde zich, als gewaar deerd voorzitter van het rampenfonds, over de verdeling van de gelden die ten behoeve van de watersnoodslachtoffers waren ingezameld. En toen hij daarmee klaar was, stelde hij zijn functie ter be schikking. 'Ik heb gedaan wat ik moest doen. En ik dacht: een ramp van die omvang krijgen we niet meer.' Van een protocollaire rol bij de her denking van de watersnoodramp heeft de prins moeten afzien. Zijn gezond heid - 'de lage bloeddruk en dat soort gedonder' - laat het niet toe. Hij lijkt zich ermee te hebben verzoend. Want ook voor een 91-jarige is 1953 wel erg lang geleden. Prins Bernhard: 'Velen wilden hun dierbare bezit niet achterlaten.' FOTO RAYMOND RUTTING - DE VOLKSKRANT Peter Hoefnagels Jurist en schrijver Peter Hoefnagels (Rotterdam 1927) werkt in 1953 bij de Krijgsraad in 's Hertogenbosch. Daags na de ramp wordt hij naar Zeeland gezonden. Feuilleton van een merkwaardige reddingsmissie. 'Je gaat naar Zeeland. Morgenochtend om zes uur vertrek. Je wordt thuis afgehaald.' Het was de eerste keer dat kapitein Bavinck mij thuis belde. Zo gauw ik hoorde dat militairen werden ingezet om de dijken te dichten, had ik me gemeld bij de staf van het garnizoen. Ik zag het wel zitten om op een truck naar het rampgebied te gaan. Handen uit de mouwen. Het land was in nood. Weg achter het bu reau. Even geen verhoren en vonnissen inza ke diefstallen, wachtdelicten of uit de hand gelopen dienstbevelen. Zeker, ik deed mijn werk bij de krijgsraad met plezier. Ik had geluk gehad dat ik, alvo rens de dienstplicht te vervullen, eerst mijn rechtenstudie kon afmaken. Ik werkte nu meer dan een jaar met mr. Bavinck, Officier-Commissaris, Paleis van Justitie te 's Hertogenbosch. Hij was be roepsofficier, een goed jurist, een vakman. Ik leerde de praktijk van het strafrecht kennen. Hij liet me verdachten en getuigen horen en jurisprudentie uitzoeken. Daarnaast werkte ik voor de president op de strafzittingen en maakte vonnissen. De president kwam uit het verzet en was, anders dan Bavinck, net zo'n aangeklede burger als ik. Hij loochenstrafte het beruchte imago van Krijgsraden als bloedraden, stelde verdach ten op hun gemak en bewoog zijn medele den, generaals en kolonels die niet zelden ij zervreters waren, tot menselijk inzicht. Ik had het getroffen bij de Krijgsraad-Zuid. Nu vroegen de dijkdoorbraken in Zeeland om een andere inzet. Het land was in nood, het volk vol medeleven met de Zeeuwen. Ik wilde meedoen, dijken dichten, en had me, met toestemming van de president, voor dat karwei opgegeven. Na het telefoontje van Ba vinck legde ik mijn battledress klaar met een winterse borstrok en een trui. Ik ging deelne men aan de strijd tegen het water. Het pakte anders uit. Terwijl we richting Zeeland reden, legde Bavinck het uit. 'Een sergeant-majoor, een korporaal en een soldaat zijn in het holst van de nacht tijdens het dijken dichten weggelo pen.' Ik had het vernomen via de radio en in de krant, men sprak er schande van. De drie mannen waren gearresteerd. Er werden ka mervragen gesteld. Bavinck vervolgde: 'Generaal Hasselman zegt "desertie". Ze zitten vast in Middelburg en wij moeten ze verhoren. Hij wil een voor beeld stellen. Hij heeft de auditeur-militair opdracht gegeven het delict met de zwaarst mogelijke straf ten laste te leggen.' Bavinck liet me detelastelegging lezen. 'Desertie in tijd van oorlog gepleegd'. For meel-juridisch was Nederland nog in tijd van oorlog: de vrede met Japan was nog niet ge tekend. 'Wat voor straf staat erop?' 'Als het aan de generaal ligt: de doodstraf.' Ik zag zijn dunne lippen. Het was geen grap. Het drong tot me door dat ik geen zandzak ken op de dijk ging gooien en geen mensen ging redden. Bavinck keek langs de chauffeur over de weg waarop verder nog geen verkeer was. On willekeurig moest ik denken aan artikel 1 van het Reglement op de Krijgstucht: 'Onderge schiktheid is de ziel van de militaire dienst.' 'De generaal weet toch dat de officier-com missaris het gerechtelijk vooronderzoek doét?', vroeg ik. 'De generaal verwacht van ons dat wij zo scherp verhoren dat het vonnis van de krijgs raad bijvoorbaat vaststaat.' Bavinck probeer de iedere emotie weg te drukken, toen hij zei: 'Panklaar maken voor de volkswil of wat de generaal daarvoor houdt.' Hij zat geklemd tussen zijn gehoorzaamheid als beroepsoffi cier en zijn persoonlijke overtuiging als ju rist. Het spatte bijna onhoorbaar maar bloed serieus tussen zijn samengeperste lippen vandaan: 'De generaal verwacht maar één ding: de kogel.' Ik keek voor me uit. De storm joeg over de met ijs bedekte velden. Bomen bogen in de wind. Kon een generaal zo gek zijn? Of was het de regering? Ik dacht aande Nederlandse generaals die op 10 mei 1940 verrast waren door de Duitse inval, ofschoon de Nederland se gezant in Berlijn plannen voor de Duitse inval tevoren twee keer aan Den Haag had gemeld. De regering had niets doorgegeven aan het leger, alleen haar eigen aftocht naar Londen geregeld. Bavinck had de kaart gepakt. 'Kunnen we nog rechtstreeks naar Middelburg, chauf feur? Heb je de laatste radioberichten ge hoord?' 'Het is met zeker, kapitein, of de weg langs lerseke al onder water staat. De veerpont over de Schelde gaat nog wel, maar dan moeten we via Antwerpen.' 'lerseke', gokte Bavinck. 'Snel recht'. Er speelde een glimlach om zijn mond. We waren de laatste auto over de weg langs lerseke, voordat het water kwam. Na ons de zondvloed. vervolg op pagina 3 De voorpagina, 2 februari 1953 I Jc\olL«Lranl KATHOLIEK DAGBLAD VOOR NEDERLAND

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - kranten | 2003 | | pagina 2