Bidden, want de wereld vergaat
'Die witte kopjes legden we maar bij elkaar'
Toen de daken
gingen drijven,
begon nacht van
de dodenvlotten
Schrijnende
taferelen bij
identificatie
slachtoffers
i Wfcikz* CrlnCHiC Uk£&&ÉZATERDAG 25 JANUARI 2003
Het was de dag dat Schouwen-Dui-
veland onderging. Nederland wist
het niet. De eerste vloed, zondag
ochtend vroeg, brak de dijken, de
tweede vloed, zondagmiddag,
sloopte de huizen. „We zagen ze
instorten om ons heen, de een na
de ander. Het was of de wereld
verging."
„Angst voor het water als het stormde?
Nee, we waren eigenlijk nooit bang. Op
de zaterdagavond 31 januari wisten we
dat in Zierikzee de vloedplanken in de
dijkopening waren gezet, maar angst
hadden we met. We hadden geen idee dat
er iets zou kunnen gebeuren De wind
huilde om het huis, maar we gingen alle
maal rustig slapen."
Rustig
„Waarom we zo rustig waren? Misschien
omdat we dachten aan de Tweede We
reldoorlog. Toen hadden de Duitsers ons
eiland onder water gezet. Het kwam toen
niet hoger dan een meter. We hadden het
idee dat het nooit hoger zou kunnen ko
men."
„Om een uur of vijf 's nachts zijn we ge
wekt. Het was Marco Romeyn, de zoon
van de burgemeester. Hij riep: 'De dijk is
doorgebroken'. Toen was-te weer weg.
Vader nam meteen maatregelen. Hij te
gen mijn broer Leen: 'Jij gaat met moe
der en je zusjes in de auto naar Ooster-
land toe'. Vader dacht dat het daar veili
ger was. Wij, vader, mijn broer Jaap en
ik, zijn met zijn drieën achtergebleven
om het vee los te maken."
„We hebben de koeien de weg op gedre
ven en gingen er met de trekker achter
aan. Na een paar honderd meter was het
al gebeurd. Toen liep het water over de
weg. Het kwam aanrollen, ruisend op ons
af, een vloedgolf van zo'n twintig centi
meter hoogte. We zijn lopend terugge
gaan. Ann in arm om overeind te blijven.
We gingen naar de buren, bij Van de Bijl.
Die hadden een huis uit 1674. Het stond
hoger dan onze boerderij en we dachten
dat het sterker was. Toen we langs ons
eigen huis gingen, stond het water al
vijftig centimeter onder de lamp. Die
lamp brandde nog. We wisten dat we
daar niet moesten zijn, want dan waren
we gelijk kopje onder gegaan."
„In het huis van de buren hebben we tot
zondagmiddag droog gezeten. Om één
Het land is ondergelopen, de boerderij vol water en de ontzetting groot.
uur zondagmiddag hebben we nog naar
de batterijradio geluisterd. Ze noemden
bij het nieuws hele rijen namen van
plaatsen die getroffen waren: Lage Zwa-
luwe, Alblasserwaard, Hoekse Waard.
Alles, behalve Schouwen-Duiveland. Wij
bestonden niet meer. Schouwen-Duive
land had geen contact meer met de bui
tenwereld. Toen kwam de tweede vloed.
Toen kwam er nog eens drie meter bo
venop. We zijn naar boven gegaan. Daar
hebben we tot vier uur gezeten. We zaten
met zijn zessen op de zolder. Dne van de
buren, Lena en Merien van der Bijl en
hun vader, de oude Johannes. Die was
76. En wij drieën. Het water steeg. De
golven bonkten wrakhout tegen de mu
ren. In de verte konden we huizen zien,
maar na drie uur verdween de een na de
ander. We zeiden: 'Die is weg, die is
weg'. Ja, je wist dat er mensen in zaten.
Wat er met hen gebeurd was, konden we
raden. Na een poosje was gewoon alles
weg, alleen nog water, water, water."
„Het begon te spannen. Het wrakhout
sloeg tegen het huis. Je hoorde het water
klokken door de kapotte ramen, vacuüm
zuigen in de benedenkamers. Op een
goed moment zei de oude Johannes te
gen mijn broer Jaap: 'Zullen we niet eens
bidden'. Mijn broer zat bij de jongelings
vereniging. Hij zei een kort gebed. Te
kort, vond die oude man. Hij zei steeds:
'Doorgaan, Jaap, doorgaan met bidden
jongen, want de wereld vergaat. Het is
vast de Zondvloed'."
Bidden
„'Nee'", zei Jaap. „'dat kan niet, God
heeft beloofd dat dat nooit meer zal ge
beuren'." „'Ja, maar je moet toch maar
bidden. Jaap'." Die man zag eigenlijk
geen uitkomst meer. Hij wou bidden, ter
wijl hij nooit naar de kerk toeging."
„Rond vier uur was het zover Het water
sloeg het huis uit elkaar, eerst de voor-
en achtergevel eruit. Een stuk van de zol
der bleef hangen op de muren van de
gang. We hebben nog een paar zakken
graan in het water gegooid om de zolder
lichter te maken. Ineens klapte de
schoorsteen met veel geweld naar bene
den. Dat was een ouderwetse schouw
waar ze nog spek in rookten. Er kwamen
nog een paar golfklappen en hup, in een
keer lag het hele dak plat. We gingen
drijven, met dat ingestorte dak. Wij zijn
allemaal onder dat hout vandaan gekro
pen. Hoe precies, weet ik niet meer. Mijn
broer viel er af. Die hebben we er weer
opgetrokken. Hij was helemaal nat. De
dakpannen hebben we toen direct van het
dak gegooid."
„Na een paar honderd meter drijven
werkten de golven de zoldervloer onder
Foto Nederlands fotoarchief/Dolf Kruger
het dak vandaan. We zeiden tegen elkaar:
'Die moeten we hebben'. Vader, broer
Jaap en ik zijn toen op de zoldervloer ge
sprongen. Die oude man durfde niet te
gaan staan. De dochter bleef met haar
broer bij haar vader. Een paar golfslagen
en we lagen meters uit elkaar Ze hadden
nu een eigen wankel vlot. Ik heb nog een
keer gekeken en toen was het verdwenen.
Verdronken. Ja. Toen waren we alleen.
Zo dreven we weg. We dreven langs de
boerderij van ome Toon. Daar stak alleen
de hooiberg nog boven water. We wisten
met dat ome Toon daar op dat moment
nog inzat met zijn vrouw. Die zijn later
wel gered."
„We dreven richting het dorp, richting
Ouwerkerk. Het was aan het schemeren
Het tij begon te draaien. Het werd eb en
we werden richting het gat in de dijk ge
zogen. We zagen mensen op een dak van
een boerderij zitten. Ze riepen: 'Waar ko
men jullie vandaan?' "Van 't hoge huus',
riepen wij. Ja, zo noemden ze het huis
waar we gezeten hadden. De stroom nam
ons mee om het dorp heen."
„Het werd zachtjesaan avond en donker.
Wij dreven de Oosterschelde op, door het
gat van de gebroken dijk. Mijn vader zei:
'Nou is het bekeken. We gaan verdrin
ken'. Het vlot bleef aardig intact. We
verloren onderweg wel wat balken, maar
we dreven westwaarts richting Noord-
Beveland. Het was ontzettend donker,
maar een paar keer brak de maan door.
Er lag een glinsterende gloed over het
water. Vreemd genoeg werd het op de
Oosterschelde rustiger. Er stond een veel
langere golfslag. In de polder was het ho
peloos met korte harde golven. We dre
ven naar zee. Dat hadden we wel in de
gaten, maar om twaalf uur werd het weer
vloed. Toen gingen we weer terug, rich
ting Kattendijke. bij Goes."
Overleden
„Kort daama is mijn broer overleden. Ik
zat naast hem. Hij rekte zich één keer uit.
Je zag het wit van zijn ogen even ver
draaien en hij was weg. Vader schreeuw
de: 'Wat doet Jaap nou? Wat doet Jaap
nou?' Ik zei: 'Het is gebeurd, vader. Hij
is dood'."
„We hadden niet in de gaten gehad dat
het zo slecht ging met hem. Achteraf rea
liseerde ik me wel dat ik ook steeds zin
had om te gaan slapen. Dat ik in het don
kere water keek en dacht: is dat nou het
einde? Tja, dan komt het heel dichtbij.
Mijn ogen vielen ook dicht. Het was bij
na niet te houden, zo moe was ik. Het
was vechten tegen de uitputting. De dok
ter zei later: 'Als je ingeslapen was, was
je niet meer wakker geworden'."
„Even later zagen we lichtjes op de dijk,
zaklantaarns. 'Hé', zeiden we tegen el
kaar, 'daar is volk'. Het was de dijk van
de Damse kaai, bij Yerseke. Toen zijn we
weer gaan schreeuwen. Er kwam steeds
meer beweging in die lampjes. We zei
den tegen elkaar: 'ze horen ons'. Een
kwartiertje later strandden we op de dijk.
Ze hebben gewoon gewacht tot we aan
spoelden. Het waren de dijkwachten van
Yerseke. En er was een auto die met zijn
koplampen over het water scheen. Ik ben
aan wal gestrompeld. Ze hebben me op
getild. Ik had geen gevoel meer in mijn
benen."
„Het vlot bleef achter op de dijk. Het
was vier bij vijf meter. We zijn met zes
balken weggegaan en we zijn er met vier
aangekomen bij Yerseke. De mossel vis
sers die ons daar opvingen, bekeken het
vlot. Ze schudden het hoofd en zeiden:
'Dat kan niet. Daar kun je nooit mee over
de Oosterschelde gedreven zijn'."
„Die ochtend hoorden we via het radio
nieuws van het ANP dat er een vlot aan
gedreven was bij Yerseke. Dat waren
wij."
PAUL DE SCHIPPER
Na zoveel jaar zijn de beelden enigs
zins vervaagd. „Maar ze gaan nooit
helemaal weg. Ik zal ze altijd blijven
meedragen", zegt de 74-jarige Henk
den Butter uit Kruiningen. Indrukken
van toen. Gezichten van verdronken
personen, van kinderen vooral. Beel
den ook van krampachtig gekromde
handen die aangaven hoe in doods
nood verkerende mensen naar elke
vorm van houvast moeten hebben ge
grepen om aan verdrinking te ontko
men. „We hebben het een paar keer
gehad dat slachtoffers nog een stuk
tak omklemd hadden. Die zijn waar
schijnlijk in een boom gevlucht, maar
moesten het uiteindelijk toch tegen
het water afleggen."
Als tegenwoordig bij rampen de identi
teit van slachtoffers moet worden achter
haald, gaan daar getrainde deskundigen
op af. Henk den Butter kreeg als 25-jari-
ge medewerker bij de plantsoenendienst
in Goes een taak bij het identificeren van
enkele honderden stoffelijke overschot
ten die in de Grote Kerk in Goes waren
binnengebracht- „Er was assistentie no
dig. Of ik samen met mijn collega wilde
helpen. Ze vroegen er ook nog bij of we
liet wel aandurfden. Maar wij waren niet
zo kinderachtig ingesteld en stemden
meteen in."
De plantsoenarbeiders zijn er tweeënhal
ve week voor in touw geweest. De Grote
Kerk in Goes was als een van de verza
melpunten aangewezen. De plaats lag
centraal en was goed bereikbaar voor de
aanvoer van stoffelijke overschotten. Er
spoelden in die eerste dagen aan de Be-
velandse oever van de Oosterschelde
veel op Schouwen verdronken slachtof
fers aan.
Leden van het Rode Kruis wasten de li
chamen en trokken de doden een lijk
kleed aan. Den Butter: „Wij hielpen bij
het identificeren. Een van onze taken
was het maken van vingerafdrukken bij
de doden. Van veel mensen kon zo wor
den ontdekt wie het waren. De door ons
gemaakte vingerafdrukken werden ver
geleken met die op oude stamkaarten uit
de oorlog."
Verder moesten de plantsoenarbeiders
trouwringen doorzagen, want de inscrip
ties van namen en trouwdata boden
naast de gebitsgegevens en de registratie
van littekens ook een houvast voor de
identificatie
Signalement
Uit zijn huis verdreven kijkt deze Zeeuw toe hoe zijn bezittingen in het water verdwijnen. Foto archief ANP
Om nog onbekende slachtoffers te kun
nen identificeren, had de politie signale
menten verspreid. Daarin werd informa
tie gegeven over lichaamskenmerken en
kleding. Een bij Sint-Annaland aange
spoeld meisje van naar schatting acht tot
tien jaar droeg volgens het signalement
'een wollen jurkje met okergeel inge-
breid blokpatroon en gele randen. Van
dit jurkje komt het patroon voor in het
blad Moeder van december 1948, blz
485'. Bij het nabij Nieuwerkerk gevon
den lijk van een onbekende man van on
bekende leeftijd, fors gebouwd, met vrij
korte schedel maar lang gelaat, werd de
beschrijving afgegeven: 'Gebit vertoont
aan snijtanden een sterke volle afslijting,
vermoedelijk door het vele pijproken'
Van slachtoffers wier identiteit door de
papieren die ze op zak hadden, bekend
was geworden, werden in de Grote Kerk
in Goes de kisten verzegeld. Voor het
'thuis brengen' van onbekenden en van
slachtoffers over wier identiteit nog twij
fels bestonden, werd gewacht op de
komst van nabestaanden. Als die zich
kwamen melden leverde dat vaak hart
verscheurende taferelen op „Dat was
het ergste van ons werk", kijkt Henk
den Butter terug, „als families naar de
kerk kwamen om vast te stellen of hun
vermisten verdronken waren. Zo was er
een man die tussen de doden zijn vrouw
ontdekte met drie kinderen. Die kinde
ren hadden we al bij elkaar gelegd om
dat ze er met hun witte kopjes zo het
zelfde uitzagen. Dat was erg, hoor. Ik
heb van m'n leven nog nooit zo gehuild
als toen, zo groot als ik was. Maar dat
was goed. Dan kwam je er doorheen, zei
de dokter."
Na een week kregen de plantsoenarbei-
der en zijn collega van een arts en een
predikant de vraag voorgelegd of ze wel
met het werk wilden doorgaan of toch
maar liever wilden stoppen. „Wij zeiden
toen: 'Laten we dat maar blijven doen,
want anders moeten die twee opvolgers
daar ook eerst weer helemaal doorheen'.
Wij waren al een beetje gehard."
Om besmetting te voorkomen, kregen de
twee plantsoenmedewerkers met enige
regelmaat een borreltje aangeboden.
„Maar dat was niet alleen om te desin
fecteren, hoor", weet Den Butter. „Het
was ook bedoeld om beter tegen dat
werk te kunnen. Door alcohol word je
kraniger. Wij mochten ons moed indrin
ken zoals je dat ook hoort van militairen
die aan het front strijden
De twee plantsoenarbeiders hielpen ver
der mee met de voorlopige teraardebe
stelling in een soort massagraf in Goes.
Van daar uit werden de stoffelijke over
schotten later weer opgegraven om een
persoonlijke laatste rustplaats te krijgen
in het dorp waar de slachtoffers hadden
gewoond. Den Butter: „Dat was ook een
heel triest baantje."
In de hoop opgemerkt - en gered - te worden zijn deze bewoners op het dak van hun boerderij geklom
men en zwaaien met de Nederlandse vlag. Foto archief ANP
Harder
Door zijn werkzaamheden bij de identi
ficatie van watersnoodslachtoffers - er
werden in de Goese Grote Kerk rond
240 lijken opgebaard - is de man uit
Kruiningen anders in het leven komen te
staan. „Ik ben harder geworden. Voor
mezelf en misschien ook wel voor ande
ren. Als mensen zich ergens dmk om
maken, denk ik: 'Wat ik heb meege
maakt is veel erger geweest'. Je gaat
meer relativeren. En na wat ik toen alle
maal heb meegemaakt, heb ik later voor
mezelf vastgesteld dat ze mij maar moe
ten cremeren in plaats van begraven."
Een grafsteen met het opschrift dat daar
een onbekend gebleven slachtoffer ligt.
zou er niet geweest zijn als de ramp zich
in de tijd van nu had voltrokken. „Met
de huidige DN A-technieken is iemands
identiteit goed te achterhalen." De
Zeeuwse recherchechef Rinus Jeremias-
se die dat zegt, beweert niet zomaar wat.
Hij heeft in binnen- en buitenland veel
ervaring opgedaan met het identificeren
van slachtoffers van rampen. Van vlieg
tuigongelukken en laatst nog, van ver
dronken personen, zoals bij de ramp met
een veerboot bij Senegal.
Jeremiasse was toen de watersnoodramp
plaatsvond nog niet aan een politieloop
baan toe, maar hij kent als geen ander de
omstandigheden waaronder moest wor
den gewerkt. Hij ordende later alle docu
mentatie daarover en bracht het binnen
het archief van het Rijks Identificatie
Team (RIT), dat mede naar aanleiding
van de watersnood is geformeerd.
„Geplaatst tegen de tijd van toen zijn de
zaken best al professioneel aangepakt",
kijkt hij terug. „Alle slachtoffers zijn zo
veel mogelijk gefotografeerd, er zijn
vingerafdrukken en gebitstatussen ge
maakt. Dat zijn toch heel lang de items
geweest waarop de politie de identifica
tieprocessen moest stoelen."
Jeremiasse zit sinds beginjaren zeventig
in het technische recherchewerk, waarbij
ook het identificatiewerk een rol speelt,
bijvoorbeeld wanneer er ergens langs de
Zeeuwse kust een onbekend lijk aan
spoelt Anders dan toen bestaan er nu
plannen voor wat er bij een ramp moet
worden gedaan. Voor een calamiteit tot
en met vijfhonderd slachtoffers ligt alles
in magazijnen klaar. Van dossiers tot lij
kenzakken.
JACQUES CATS
"1 Ze zaten op zolders, ge
vlucht voor het water.
Daar werden ze verplet
terd, verdronken of dre
ven weg, drenkelingen
op stukken hout, de
wilde Oosterschelde op.
De meesten spoorloos.
Sommigen spoelden
aan, dood, een enkeling
overleefde. Toen de da
ken gingen drijven, be
gon de nacht van de do
denvlotten. „Wij woon
den in de polder bij Ou
werkerk", vertelt boe
renzoon Johan Hendrikse (67). „Een rus
tig dorp, een gemeenschap van landar
beiders en boeren. Vader had een boerde
rijtje. Hij probeerde met heel veel moeite
zijn kostje bij elkaar te scharrelen. We
waren met zijn achten thuis. Allemaal
meewerken, hoor. Ploeteren en zorgen
datje vooruitkwam. We woonden in de
polder, een kilometer of vier van de Oos-
terscheldedijk. Ik kende de Oosterschel
de van pootjebaden. We wisten dat het
gevaarlijk was."
50 jaar na