Redding door praamvaarders uit Krommenie 'De stoelen bonzen tegen het plafond W'd te/ju oud 'J 353 Knikkerzakken als dank voor een naaimandje 'We begrepen niet waarom de Zeeuwen geen traan lieten zien ZATERDAG 25 JANUARI 2003 Die ene dag, bij die ondergelopen boerderij bij Serooskerke. De jon gens uit Krommenie voeren met hun praam naar de stallen. Voor het eerst zagen de boer en de boerin hun verdronken bedoening. Hoe het zoute water hun huis, hun bedrijf, hun vee, hun meubels en servies goed had afgepakt. Ademloos keek de boer naar zijn vierhonderd var kens. Allemaal verdronken. „Je zou in huilen uitbarsten, als het je over kwam. Maar deze mensen hielden het gezicht strak", herinnert Jacob Brasser zich. „Geen traan te zien. Ze zagen het als een straf van God. Maar waarvoor God ze dan moest straffen, hebben we nooit begre pen." Ze waren met achttien jongens uit Krom menie. Achttien boeren en bouwvakkers die handig waren met bootjes. Mannen die zich niet zo snel van hun stuk lieten brengen. Vanuit hun dorp hadden ze zes pramen meegenomen, met buitenboord motoren. Omdat ze bijna allemaal in de vaarpolder woonden konden ze die boot jes ongeveer met hun ogen dicht besturen. Bruikbaar materiaal en een bruikbare be manning bij het reddingswerk 111 Zeeland. Als zestienjarig jochie had Jacob Brasser uit Krommeniedijk het idee om te helpen op de dinsdag na de ramp voorgelegd bij burgemeester Provily. Maar hulpverlening door snotneuzen van zestien zag de eerste burger niet zitten. Met een ferm 'wegwe zen' stuurde hij het boerenzoontje van Krommeniedijk uit de burgemeesterska mer. Een dag later meldden zich zes oudere jongens bij Provily. Grotere knapen, met meer overtuigingskracht. Die vertelden dat er in Zeeland nog veel vee gered moest worden. En dat dat kón als ze er snel bij zouden zijn. Toen zag de burge meester het zitten. Met transportbedrijven in de buurt regelde hij dat er zes pramen en achttien mannen naar het zuiden kon den. Op woensdag 4 februari arriveerde de ploeg in Bergen op Zoom. Popelend om aan het werk te gaan. Maar waar? En hoe? „De coördinatie was een chaos", weet Krommenieër Sjoerd Hondema (81) nog. „De militairen die het moesten regelen, durfden geen beslissing te nemen zonder orders van hogerhand. Terwijl we wisten dat er direct mensen en dieren om hulp zaten te springen." Door zelf hun wegen te zoeken en de militaire bazen tactisch te bewerken konden de mannen uiteindelijk op vrijdag op Schouwen aan de slag. Stroper „We hadden onderdak in het dorpshuis van Renesse", vertelt Brasser. „Allemaal in stapelbedden, onder geleende dekens. Bij hotel Prummel in het dorp konden ze 's avonds eten. Overdag telde alleen het werk. Hiervoor hadden we op elk van de zes pramen een vaste bemanning: eentje aan het roer, twee opvarenden en een plaatselijke gids om de weg te wijzen. Onze gids was een stroper. Elk paaltje en elk damhek wist hij te staan. En omdat hij iedereen bij naam en toenaam kende, wist hij precies waar we moesten zijn." Bij het werk bleken de pramen uit de pol der lang niet altijd berekend op hun on werkelijke taak. Wind en golven maakten dat de bootjes soms vol water kwamen te staan. „Hozen, was dan de boodschap", vertelt Klaas Kleijne (81„En uitkijken datje dan niet per ongeluk de rondslinge rende pakjes brood-voor-onderweg over boord schepte." „De eerste dagen hadden we het vooral druk met het redden van vee", herinnert Kleijne zich. „We haalden paarden op die al dagen op overgebleven stukken dijk hadden gestaan en koeien die hun heil op een kerkhofterp hadden gezocht. Door al die dagen in de nattigheid waren alle beesten zo mak als een lammetje." Twee weken na de ramp lukte het nog om een paard dat al die tijd in het water had gestaan te redden, maar dat was een uit zondering. Tegen die tijd werd pijnlijk duidelijk dat alle dieren die verder nog in het ondergelopen gebied waren achterge bleven, waren verdronken. Maar de pra men waren nog hard nodig bij het ophalen van spullen uit huizen en boerderijen. Honderden fotoalbums en schilderijen en tientallen tractoren hebben ze op het dro ge gebracht. Kleijne: „Meestal gingen we met de ge- evacueerde bewoners heen. Die zetten we dan bij hun huis af om ze een tijdje te la ten zoeken. Later haalden we ze dan weer op met hun spullen." Het gebeurde ook dat Zeeuwen de jongens vroegen in hun huis naar iets speciaals te zoeken. Een ou dere vrouw kwam met een bijzonder ver zoek: of ze bij haar thuis in een kast naar 'veilig' opgeborgen geld wilden kijken. Brasser: „Het moest boven in het linker kastje onder de bijbel liggen. Toen we daar kwamen, bleek die kast door de gol ven totaal verwoest te zijn. Het leek alle maal reddeloos. Tot we ergens in die ka mer een briefje van 25 gulden zagen drij ven. En even verderop wéér een. We haal den een hark tevoorschijn en konden zo 300 gulden bij elkaar harken. Die vrouw was er ontzettend blij mee." Ook de dag dat ze een café moesten leeg halen, is Brasser nooit vergeten. „De kas telein zei dat we de aangebroken flessen mee mochten nemen." Die avond werd het erg gezellig in het dorpshuis. De kou van overdag was snel uit de verkleumde lijven verdwenen. Theelepeltje De Krommenieërs bleven tot 20 februari in Zeeland. Bijna drie weken hadden fa milieleden en buren het werk van de boe ren thuis overgenomen. Op een geschikt moment is daarom met de burgemeester van Serooskerke gepraat over een dagver goeding voor de praamvaarders. Dat bracht met zich mee dat ze verzekerd zou den zijn. Geen onnodige luxe, want het werk was niet zonder risico's. Een gam mele praam is een keer omgeslagen.Van- wege het smerige water lag tyfusbesmet- ting op de loer. En af en toe zijn er jon gens bij een kachel gezet als ze totaal on derkoeld van een vaartocht terugkwamen. Hondema: „Die dagvergoeding ging vooral om de zekerheid, Niet om de cen ten, De jongens die het missen konden, hebben dat geld later naar het rampen fonds overgemaakt." Dat de Zeeuwen blij waren met de hulp bleek bij het vertrek van de praamvaar ders. De burgemeester en de veearts van Renesse kwamen op de avond voor hun vertrek bij de Krommenieërs langs om ze te bedanken. Als herinnering kregen de mannen een theelepeltje mee met het wa pen van Renesse. Ook stopte de burge meester van Serooskerke ze nog een brief in hun bagage. Het epistel gaf de mannen recht op vrij vervoer naar hun woonplaats. Niet dat de mannen er nog vaak over pra ten, maar toch zijn hun weken op Schou wen een ingrijpende episode in hun leven geweest. Vormend voor hun werk, bij sommigen bepalend voor hun wereld beeld. Kleijn: „Ik heb er voor altijd van geleerd dat het een dankbaar gevoel geeft om iemand te helpen." Sjoerd Hondema scheef een verslag van hun werk. Op de laatste pagina staat een sober lijstje met de namen van de man nen: J. Aafjes, J. Brasser, J. Feeke, C. de Haan, S. Hondema, C. Hop, K. Kleijne, C. Klooster, J. Knijnenberg, J. Kroon, C. Los, R Nielen, J. van 't Padje. L. Spaan der, J. van Swieten, H. de Vries, S. Wie- kens en K. Wouda. Enkelen van de acht tien zijn overleden, anderen komen nog steeds bij elkaar. Serooskerke Ook de band tussen Serooskerke en Krommenie bleef. Vanuit de Zaanstreek werden na de ramp honderd naaidozen verstuurd naar het Zeeuwse plaatsje en voor het herstel van woningen ging vanuit de fabriek in Krommenie linoleum vloer bedekking naar Zeeland. Voor het op knappen van het dorpsplein bood de ge meente Krommenie hulp aan door twee statenmakers van gemeentewerken een paar weken naar Zeeland uit te zenden. Eén van hen is Leen Spaander (80), die ook als praamvaarder Zeeland al leerde kennen. „Nadat Serooskerke was droog gevallen heb ik met een collega het dorps plein daar opnieuw bestraat. De chauffeur van gemeentewerken bracht stenen uit Krommenie." Spaander herinnert zich nog dat er van beschikbare geld uit Krommenie later nog een bedragje over was. „Daar is toen een windhaan voor gekocht voor op het dak van het dorpshuis van Serooskerke. Met de burgemeester ben ik daar nog geweest om dat ding neer te zetten." Om Krom menie te bedanken gingen er uit Zeeland weer een paar bloembakken naar de Zaan streek. Ze krijgen een plek in een speciaal gedoopte straat in Krommenie: de Se- rooskerkestraat. Praamvaarder Kleijn schrijft nog regel matig met een familie van wie hij vee uit het water haalde. „Van de zomer ben ik nog bij ze geweest. Die band die blijft. Als je zoiets samen hebt meegemaakt, zit het in je ziel." In huize Hop aan de Krommeniedijk heeft ook nog jaren een bruin hondje rondgestapt, dat vader Cor destijds uit Zeeland had meegenomen. Zijn eerste baasje op Schouwen kon na de ramp niet meer voor het beestje zorgen. De kinde ren Hop hadden meteen een naam voor de nieuwe kostganger bedacht: Wano, moest hij heten. Wano, van watersnood. JAN VRIEND Het waren maar polder schuitjes. En het waren maar gewone jongens, uit Krom menie. Maar juist in die combinatie school de kracht. Met zes pramen bracht een groep jonge mannen uit Noord-Holland in de weken na de ramp redding in Zee land. Met hun pramen brachten ze achtergebleven vee en familiebezittingen op het droge. Over de bijzonde re band tussen Serooskerke en Krommenie. Krommenieërs aan de slag in de polder van Schouwen. Van links naar rechts: Jacob Brasser, Klaas Wouda, een Zeeuwse gids en Leen Spaander. Nadat de praamvaarders uit Krom menie terug waren, moet er een op roep aan hun dorpsbewoners in de krant hebben gestaan. Een verzoek om naaimandjes te versturen naar ge troffen gezinnen in het overstroomde gebied. Speciaal naar Serooskerke, waarmee de Krommenieërs een spe ciale band hadden gekregen. Me vrouw J. Keizer-Bakker (85) uit Oostknollendam had nog wel wat in huis. „Ik deed er knoopjes, spelden en garen bij. En wat kleding. Ik ben zelf moeder. Dan weetje wat er no dig is, in een gezin." Een paar maan den na de ramp kreeg ze een bedank brief uit Zeeland. „Afkomstig van de familie De Jong. Die brief heb ik nog jaren bewaard." Ook mevrouw C. Pousma-Schut (83) uit Krommenie verstuurde een naaimandje. „Door de oorlog was ik erg 'spaarderig' geworden. Daarom had ik van alles dubbel in huis. Kle ding, vingerhoedjes en klosjes garen. Van alles konden we wel wat missen. Een paar maanden later kregen we een bedankbrief van de familie Ge luk. Een boerengezin. Ik denk dat ze uit de polder bij Serooskerke kwa men. Met die mevrouw heb ik een paar jaar geschreven. Hele epistels verstuurden we over en weer. Veel verhalen over de kinderen. En over huiselijke dingen. Een paar jaar later stonden ze zomaar een keer bij ons voor de deur om te bedanken. Had den hun kinderen knikkerzakken voor onze kinderen meegenomen. Leuk toch?" Kruiningen kort na de ramp. Het tweede huis links was van de familie Swenne. Foto uit het familiearchief vaklieden mee om het huisje in een volkstuin in Hansweert op zijn plek te zetten en de stroom en de waterleiding aan te sluiten. We hadden weer een ei gen stek. December: We konden weer terug naar ons eigen huis. Dat was weer hersteld, maar het zout zat nog in de muren. Je hoefde er maar een spijker in te slaan of die roestte weg. De sfeer in het dorp was die eerste tijd heel goed. Iedereen voelde zich met elkaar verbonden. Je was één met elkaar. En omdat iedereen van zijn plek was geweest, was het dorpse den ken ook voorbij. In het dorp kwamen nieuwe huizen. Daardoor leek het alsof Kruiningen op eens een rijk dorp was, maar we hebben daar altijd een dubbel gevoel aan over gehouden. Iedereen wist dat de mensen in de slechtste huizen in hun slaap door het water waren overvallen. De muren van die woningen zijn door de golven weggespoeld. Die dorpsgenoten zijn daarom in hun eigen huis verdronken. Na de ramp kregen hun gezinsleden dan wel een nieuw huis, maar emotioneel waren ze het zwaarste getroffen. Daarna: Mijn vader is altijd bij het waterschap gebleven. Het herstel van de dijken en de bouw van de Deltawerken liep altijd als en rode draad door zijn leven. Mijn moeder had ook altijd een sterke band met de kust. Als ze in Kruiningen wan delde, ging het tochtje altijd naar een bankje op de dijk. Nu: Is Cokkie Swenne 62 jaar. Ze werkte in het onderwijs en de jeugdhulpverlening. Voor haar werk kwam ze uit Zeeland naar Warmenhuizen. Haar huis ademt nog een Zeeuwse sfeer. In de kamer staan poppen met de klederdracht van Zuid-Beveland en aan de wanden han gen schilderijen van Borssele en Krui ningen. Inmiddels is ze met pensioen. Eindelijk tijd voor haar boekenverzame ling over haar geboortegrond. En om wat vaker langs het strand te wandelen. „Iedere keer als ik dan weer naar de gol ven kijk, denk ik: laat ze asjeblieft niet bezuinigen op kustonderhoud. Die dijk- beheerders zullen er toch wel goed over nadenken? Ze zullen de kracht van dat water toch niet onderschatten?" JAN VRIEND polder. Het was tijd om ze te verstevigen en te verhogen. De meeste boeren die het bestuur van de polder vormden steunden hem daarin, maar toch veran derde er weinig. Geldgebrek was het probleem. Zaterdag 31 januari: Naar mandolineles. Met ongeveer twin tig kinderen uit Kruiningen en de omlig gende polder hadden we een jeugdor kest. Het woei eigenlijk te hard om de muzikantjes uit de polder naar het dorp te laten fietsen, maar onze repetitie ging toch door. Het liep die dag niet lekker. We waren te druk. Mijn vader was naar de veerhaven ge gaan om het opkomende water in de ga ten te houden. Aan het einde van de middag liep het water al over het terrein waar de auto's normaal wachtten op de veerboot naar Perkpolder. 's Avonds ben ik met een buurvrouw bij kennissen gaan oppassen. Öm elf uur was ik thuis, maar ik kon niet slapen. De storm werd steeds erger. Mijn vader kon ook de slaap niet vatten: hij vertrouwde de dijk niet. Zondag 1 februari 's nachts: De storm hield ons wakker. Om half twee stapte mijn vader uit bed. Kort daarna kwam de politie aan de deur. 'Swenne, het water staat wel héél hoog', zeiden ze. ,'Gaat dat wel goed?'. Mijn vader fietste meteen weer naar de dijk. Daar was ook de dijkgraaf. Dat was een boer uit de polder, met een auto. In de storm hebben ze koortsachtig overleg gevoerd. Het dilemma was of ze met zandzakken aan de gang moesten of mensen moesten evacueren. Mijn vader koos voor het laatste. Hij zag dat de dijk het niet zou houden. Hij wilde geen mensen op de been brengen, uit angst dat het echt mis zou gaan. Twee douaneambtenaren die er toevallig ook waren, kregen de opdracht om de boeren in de polder te waarschuwen. 'Thuisblijven en boven gaan zitten', was de instructie. Mijn vader en de dijkgraaf alarmeerden de burgemeester. Mijn moeder zette thuis gauw koffie. Ze wilde bewoners uit de polder die tóch naar het dorp zouden komen opvangen. 'Doe het licht maar aan', zei ze tegen me. 'Dan weten de mensen waar ze terecht kun nen.' Inmiddels was de brandweer gewaar schuwd en lieten ze de kerkklokken lui den. Het doel was om zo veel mogelijk mensen wakker te krijgen. Niemand mocht door het opkomende water over vallen worden. Later die nacht: We schrokken ervan toen het water 0111 half drie richting ons huis stroomde. We moesten naar boven. Gauw haalden we onze jassen en laarzen uit de bijkeuken. Ook mijn schooltas en mijn mandoline bracht ik naar mijn kamertje. Beneden zetten we de stoelen op de tafel. Mijn moeder haalde onze spaarpotjes uit de kast en ook het klokje van de schoor steenmantel ging mee naar boven. Al snel kwam het water onder de voor deur naar binnen en was er geen houden meer aan. De stroming was zó sterk dat mijn moeder zich aan de spijlen van de trapleuning moest vasthouden 0111 niet onderuit te gaan. Het duurde niet lang of het water stond binnen ruim anderhalve meter hoog. De tafel was met de stoelen erop gaan drijven. Ik hoorde de leunin gen tegen het plafond bonzen. Een pan netje stokvis dat mijn moeder al voor zondag had klaargemaakt, dreef als een bootje richting het trapgat. Zondag 1 februari Het was al schemerig toen vissers uit Wemeldinge ons met een bootje hebben opgehaald. Jassen aan, laarzen aan en in stappen via het slaapkamerraam. Ze wa ren met twee roeiers en een stuurman. Drie mannen, die eigenlijk al aan het einde van hun krachten waren, omdat ze de hele dag aan het roeien waren ge weest. Ze brachten ons naar hotel De Koren beurs en legden aan bij de brandtrap. In de hotelzaal was op zaterdagavond een uitvoering met bal 11a geweest, waarvoor de hoteleigenaar de vloer had gestut. Die versteviging kwam nu mooi uit, want de grote zaal was gevuld met mensen. E11 de hotelman maar sjouwen met dekens en eten. In die zaal drong voor het eerst pas tot ons door hoe groot de ramp was. Daar hoorden we de verhalen over ver dronken dorpsgenoten. En over beken den die familieleden misten. Omdat we niet wisten hoe onze vader het er vanaf had gebracht, maakten we ons grote zorgen om hem. Gelukkig bel de hij naar een grossier aan de overkant van het hotel. Ons hart was gerust. Maandag 2 februari: Met bootjes gingen we het dorp uit. Eerst de zieken. Daarna ouderen, vrou wen en kinderen. We kwamen terecht bij mijn ome Ko Haringman. Hij was beton- fabrikant in Goes. Bij hem thuis hadden ze bedden voor ons op zolder gezet. De zelfde week kon ik al in Goes naar school, naar de mulo. Voor de verwer king vonden ze het destijds het beste dat iedereen meteen wat te doen had. Maar ik herinner me dat ik in die tijd op school moeilijk te hanteren was. Andere dingen leken veel belangrijker dan leren en huiswerk. De ramp relativeerde alles. 1-let nut van de dingen was weg. Dus waarom zou je je nog uitsloven? Mijn ouders hadden het meteen druk. Vader was steeds aan het werk, want de schade aan de dijken en de polders moest in kaart gebracht worden. Met mijn neef Anton ging mijn moeder elke dag naar ons huis terug 0111 spullen op te halen. Ze vertelde dat er een laag slik van twintig centimeter in de kamer en de gang lag. In die troep heeft ze nog wat zilveren lepeltjes gevonden. Voor kleren kon iedereen terecht bij spe ciale kledingmarkten in Goes waar ze spullen hadden die in het hele land wa ren ingezameld. Op die markten kwam je ook voor het eerst weer mensen uit het doip tegen. Daar hoorden we hoe ieder een het eraf had gebracht. Door die ver halen beseften we hoe erg ons dorp ge troffen was geweest. In Kruiningen wa ren 62 mensen verdronken. Allemaal be kenden van ons. Half maart: Onze logeerpartij in Goes was na zes weken voorbij. Vanuit Alkmaar kwam er hulp van oom Fedde Daalder. 1-Iij was getrouwd met een zus van mijn vader en runde een aannemersbedrijf. Met een sleepboot en een bak stuurde hij een compleet zomerhuisje, Er kwamen zelfs Een beetje wind is genoeg. Iedere keer als Cokkie Swenne uit Warmenhuizen langs de Hondsbossche zeewering loopt, waaien haar gedachten terug naar toen. Naar die februarinacht in het Zeeuwse Kruiningen, waar ze op groeide. Naar haar vader die als tech nisch ambtenaar de polder droog diende te houden, maar de dijk onder zijn voeten zag bezwijken. Naar die slaapkamer waar ze met haar moeder en haar broertjes de golven het huis binnen zag stromen. „De stoelen dre ven in de kamer. Ik hoor nog de leu ningen tegen het plafond bonzen." Een dagboek opgetekend uit het ge heugen. Zoals het was: We woonden in het hart van het dorp, in een redelijk nieuw huis vlak bij de her vormde kerk. Bij ons thuis was ik de oudste. Ik was twaalf en had twee jonge re broertjes. Mijn vader werkte als wa terbouwkundig ambtenaar in dienst van de polder. Hij was opzichter bij de aan leg van wegen en dijken en maakte be grotingen als er ingrijpende dingen ver anderd moesten worden. Niet een man die thuis veel over zijn werk praatte, maar hij had ons wel verteld dat hij zich zorgen maakte over de dijken rond de Cokkie Swenne uit Warmenhuizen: „De mensen met de slecht ste huizen waren het zwaarst getroffen." Foto Joop Boek

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - kranten | 2003 | | pagina 2