DRIE RAMPVERHALEN 'W Mijn omhulsel De houten schuur die in de bomen dreef en redding bracht nF PFRPIIAPIPAMP Het kost veel overlevenden, vijftig jaar nadat in de nacht van 1 februari 1953 het machtige water als een grauw monster opdoemde en 1835 slachtoffers maakte, nog steeds veel moeite over de verschrikkingen te vertellen. En bovendien: 'iedereen heeft het meegemaakt, dus waarom zouden we het elkaar dan vertellen?' Een van de aller, allermooiste boeken die ik de afgelopen tijd heb gelezen, is 'Ge luk is voor de dommen' van Hans Ver voort. Het boek werd in deze krant gunstig besproken - en terecht. Ik ken geen schrijver die zulke heldere en pare lende zinnen kan schrijven. Verder schrijft hij korte verhalen, wat ook zeer prettig is. Om de een of andere reden zijn korte verhalen niet in de mode terwijl het een meesterlijk genre is. Moge Vervoort dit genre in Nederland weer nieuw leven in blazen. Vervoort heeft zijn hele leven eigenlijk een vorm van thrillers willen schrijven, maar goddank kan hij dat niet echt - daarvoor zit er te veel literatuur in zijn bloed. In het fantastische eerste verhaal uit zijn bundel merkje dat. (Een verhaal trouwens waarvan ik vermoed dat hij erop is gekomen door een uitzending van Jerry Springer.) Een man zit voor de tv en ziet een reportage van een extreem dikke jonge vrouw. Hij herkent zijn jeugdliefde. Met een vriend gaat hij de vrouw bezoe ken. (Die hem natuurlijk eerst niet her kent. Pas nadat hij haar herinnert aan een doos met truffels die hij haar heeft gege ven, begint er iets te dagen.) We volgen de bekommernissen van de jongens, oude liefdes, met hun oude vriendin. En dat verhaal, aandoenlijk, mooi, ontroe rend, eindigt zo, dat het de perfecte mis daad blijkt. Schitterend. Vooral ook om dat de hoofdpersoon de misdaad kan begrijpen. Aan het eind van het boek staat er een kleine beschouwing over Hans zelf. 'Ik en mij' heet het. Het begint zo: "De over heersende emotie is verveling na zestig jaar in dit omhulsel." Dat omhulsel her bergt van alles in zich. "Ik ben bewoner van het pand, niet de eigenaar of de be heerder," schrijft hij. Dan beschrijft Ver voort dat hij een keer naar een science fictionfilm kijkt. "Halverwege de film brak het borstgebeente van de helper van de held open en verscheen de bloederige slangachtige kop van het buitenaardse wezen dat zich in dit mens had genes teld. Mijn omhulsel schrok en ik ook even. Maar wat ik ook ben, dit niet. We zullen samen oud worden en als het sterft, zal ik vermoedelijk ook ophouden te bestaan. Als ik niet al eerder uit verve ling weggeëbd ben. Wat ik me nog wei eens afvraag is: ben ik de enige? Of heb ik soortgenoten, machteloos en zonder doel opgesloten in andere omhulsels?" Prachtig. Het is iets wat alle verhalen van Vervoort typeert: in de mensen zit, gek genoeg, als een bloederige slangachtige kop, een verhaal dat er uit wil breken. Maar dat niet doet, of te laat, of onhan dig. Soms zeer tragisch, maar mooi, zo als in 'Laat verhaal' dat ik nauwelijks met droge ogen heb kunnen lezen. Alle verhalen in 'Geluk is voor de dom men' zouden mooi verfilmd kunnen wor den, dan moet men wel mij de opdracht geven het scenario te schrijven. Vervoort kan namelijk ontroeren, heeft veel humor en gevoel voor een goed verhaal. En het is zo mooi om te lezen. Lees de volgende zin: "En later, in het voorzichtig aange brachte donker, onder de dekens, proef de ik haar mond nog zo fris als zoveel ja ren geleden, en voelde ik haar billen on der mijn handen terwijl we zochten naar het juiste ritme." De zin die daarna komt is eigenlijk nog mooier, maar moet u zelf lezen. Maar dat 'voorzichtig aangebrach te donker' - een omhulsel maken waar binnen zich van alles afspeelt, is van gro te schoonheid. Lees 'Geluk is voor de dommen' van Hans Vervoort. Een mooier geneesmid del tegen verveling ken ik niet. ROELFIEN SANT DE ZEEUWEN HEBBEN een haat-liefdeverhouding met het water. Er waren vaker rampen, maar nooit zo erg als in 1953. Het heeft aan de bewogen geschiedenis een nieuwe tragiek toegevoegd. Begin niet over Luctor et Emergo. Dan kijken ze je aan met een meewarige blik van: daar heb je d'r weer zo eentje die mooi praat over onze el lende met dat verraderlijke water. Die zondagmorgen dringt langzaam het besef door dat het zuidwesten van Ne derland was getroffen door een ramp van ongekende om vang. Van buiten het gebied wordt nog weinig hulp gebo den. Het is zondag en veel diensten en instanties zijn onbe reikbaar. Van Schouwen-Duiveland hoort men de hele zon dag niets. Er wordt in de media geen aandacht aan be steed, er komt geen hulpverlening op gang. Het is een ver geten eiland. Zendamateurs uit Zierikzee weten contact de maken met Middelburgse zendamateurs. Pas dan Wordt de ware omvang van de catastrofe duidelijk. Vrijwel het hele eiland is onder de golven verdwenen. Twee van de hier ver telde verhalen spelen zich op dat verdronken eiland af. Moeder Van de Dorpel, met op de achtergrond het nieuwe huis. Rechts de bomen waarin het vlot vast kwam te zitten. Het oude huis van Van de Dorpel; via het bovenraam bereikte men het dak. B Ba ET ERGSTE WAS het gekrijs van de koeien in doodsnood. We la- gen op een vlot en ik hoorde onze koeien en de hond vreselijk gillen. De mannen duwden ze weg, want als je tegen zo'n beest I botste kon je vlot omslaan. Een nachtmerrie." De boerderij van 1 Mina van de Dorpel stond achter de dijk buiten Kruiningen. Na de ramp is een nieuw huis gebouwd op dezelfde plek. De dijk, die je van uit het keukenraam ziet, is nu hoger. Toen was recht vooruit het gat en kolkte het grauwe zeewater met witte koppen recht op het huis af. "Moe der voorspelde dat het mis zou gaan. De konijnen hadden gaten in de dijk gegraven en daar was nooit wat aan gedaan." Ook nu met de harde wind gierend om het huis en de snijdende regen is het angstaanjagend. Mina's oudere broer Huub wijst welke kant ze met het vlot uitdreven. Mina herinnert zich nog dat haarvader net op tijd de koeien en haar kalfje losmaakte en de staldeuren open zette. "Moeder, mijn zus en ik brachten een butagasstel en eten naar boven. De soep voor de zondag was al klaar en we hadden net geslacht. Ons huis stroomde vol water, het golfde eerst onder de deur door en door de brievenbus en toen sprongen de ramen. We gingen in bed liggen, maar niet lang. Het water stond na tien minuten al in het trapgat en opeens zagen we de muur be wegen. We renden naar de ander kant, de tarwezolder op. Een voor een zijn we door een raampje op het dak geklommen, met dikke jassen aan tegen de kou. Net toen we met z'n achten op het dak zaten, stortte het huis in." Delen van het dak werden als vlot gebruikt. Ze probeerden de veerboot, die in de Oosterschelde lag, te bereiken, maar het vlot kwam vast te zit ten tegen een rij bomen. "Daar staan ze langs de weg, niet eens zo ver weg." Broer Huub wijst ze aan. Hij lacht verlegen en schudt met zijn schouders. Ze hebben alles overleefd, zij wel. "Onze achterburen konden het dak niet op, want er was geen raampje. Ze zijn allevijf als ratten in een val verdronken." Mina weet nog dat ze geluk hadden. "Er was ook een houten schuur te gen de bomen gedreven. Boom voor boom zijn we daar naartoe gegaan en één voor één op geklommen. Moeder met haar boerenrokken was zo nat en daardoor zwaar dat de mannen haar niet goed op de schuur kon den trekken. Ze kon haar benen niet meer bewegen. Er kwam een bootje, maar dat kon door de sterke stroom niet bij ons komen. Wij zwaaien, maar het hielp niks. Uiteindelijk is er een motorboot van Rijkswaterstaat gekomen en die heeft ons naar Hansweert gebracht. Mijn moeder moest direct naar het ziekenhuis. Daar bleek dat ze paraty- fus had door het vervuilde water. Wij werden naar een gebouw gebracht en kregen schone kleren. Ik heb dus niet zo veel meegemaakt. Onze hele gezin heeft het overleefd. Eerst hebben we een poosje bij mensen in Goes gewoond en daarna kregen we een Noorse woning. Die waren door de re gering van dat land aangeboden." Mina heeft nog nooit van de ramp gedroomd en ze praat er nooit met ie mand over. "Iedereen heeft het meegemaakt, dus waarom zouden we het elkaar dan vertellen. Je moest keihard werken en had geen tijd voor geklets. Ons nieuwe huis stond er in 1956. Het land was zout en in het begin kon je er niks op verbouwen. Maar dat ging ook weer over. Zeeu wen zijn nuchtere mensen." Het PAROOL vrijdag 24 januari 2003

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - kranten | 2003 | | pagina 2