Een slap handje is zichtbaar Literair bleef de Ramp een verwachting Jan Wolkers BN DeStem In Kruiningen staat het eerste monument dat kunstenaar Jan Wolkers ooit maakte. Nadat een voor die tijd revolutionair ontwerp was afgewezen, maakte hij in 1957 een bronzen beeld van een jonge vrouw met een verdronken kind op haar arm. Wolkers is veelvuldig geroemd om de manier waarop hij het leed van de watersnoodslachtoffers wist vorm te geven. In werkelijkheid verbeeldde hij een persoonlijke tragedie, zes j aar voordat hij het verhaal vastlegde in zijn roman Een roos van vlees. Wolkers was in 1956, toen de ge meente Kruiningen hem de op dracht verstrekte voor een monument voor de watersnood, een onbekende maar veelbelovende kunstenaar. De gemeente was op zijn spoor gezet door P.J. 't Hooft van het Middelburgse ar chitectenbureau Rothuizen 't Hooft. De theoloog Gerard Rothuizen was Wolkers' zwager. Hij was getrouwd met een zus van Maria Lena de Roo, met wie Wolkers in 1947 was gehuwd. „Het was geen vriendjespolitiek hoor", weet Wolkers zich te herinne ren. „Ik kende die man van het archi tectenbureau helemaal niet. Het was meer zo: zij kenden een beeldhouwer. Ik had in die tijd al wat beelden ge maakt en meegedaan aan verschillen de exposities." Wolkers verbleef destijds regelmatig in Zeeland. Elke zomer bracht hij door in Oostkapelle, waar de Goese familie De Roo een zomerhuis bezat. Wolkers had Maria de Roo in Leiden leren kennen, in het huis van zijn vriend Jan Vermeulen. „Ik heb erover geschreven in Een roos van vlees. Mijn vader had me het huis uitgezet. Dat kwam omdat ik niet meer naar de kerk ging. ik zat op de Haagse kunstacade mie, ik schilderde. Dat was allemaal niet zo naar zijn zin. En ik was vrij on hebbelijk, zal ik maar zeggen. Toen heeft hij al mijn schilderijen en mijn ezel in het portiek gezet. Daar stond ik dan. Ik dacht: 'Weet je wat. ik ga naar Jan Vermeulen toe.' Hij had me al eens verteld dat hij twee Zeeuwse meisjes in huis had. 'Maar ik neem je nooit mee. want dan pik jij ze in', zei hij al tijd. Nu moest hij wel. Ik kwam daar en begon meteen allerlei gedichten te citeren en zo. Het ene meisje was Mies Steketee, dat is nog eens een echte Zeeuwse naam hè, en de ander was Maria. We hebben toe al mijn spullen opgehaald en de volgende dag richtte ik daar, op een kleine zolderkamer, een tentoonstelling in van al mijn te keningen." Maria de Roo was apothekersassis tente in het academisch ziekenhuis in Leiden. Ze ruilde de dichter Hans Warren in voor de kunstenaar Jan Wolkers. „Ze was wel zijn vriendin, maar ik geloof niet dat ze ooit ge vreeën hebben, want hij keek altijd naar jongens. Binnen een paar maan den was ze zwanger. Hoe oud was ik, eenentwintig, dat was natuurlijk niet de beste methode hè. Het was al heel wat dat wij samenwoonden. Tegen woordig gaat iedereen samenwonen. Wat dat betreft waren wij onze tijd de cennia vooruit, mag ik wel zeggen." Op 1 februari 1953 was Maria zeven maanden zwanger van een tweede zoon. De afspraak was dat ze in Goes zou bevallen. „Vrij kort na de waters nood heb ik Maria naar Goes ge bracht", weet Wolkers. „Over de weg kon je er niet komen, het ging over de wateren, in hele rare bootjes die tus sen de verschillende eilanden voeren. Het laatste stuk naar Goes ging denk ik in legerwagens, want ik herinner me dat groene zeildek. Het was een verschrikkelijke reis. We deden dat omdat het nu eenmaal was afgespro ken, het was natuurlijk niet zo ver standig. Ik heb geen mensen zien drij ven, wel beesten. Koeien en paarden. Zo'n verschrikkelijk mooi Zeeuws paard, zoals ik ze vaak heb getekend, zag ik daar drijven." Uit Een roos van vlees: 'Uren over het grijze water. Het grijze water dat door geen horizon begrensd werd, dat doorliep tot in de hemel. Het regende en de regen sloeg het water vol lucht bellen, alsof er overal in dat verrader- Onthulling van het watersnoodmonument in Kruiningen, 1957. lijke water mensen verdronken. Er dreef een paard voorbij met zijn poten in de lucht, opgezwollen als een doe delzak. Een boomkruin waarin een rood en grijs gestreepte matras hing waaruit zeegras puilde. Een dobbe rende wieg, kinderspeelgoed, een pop zonder ogen." Wolkers keerde terug naar zijn toen malige woonplaats Amsterdam, om in het pand van het studentencorps aan de Weteringschans te helpen met het inpakken van hulpgoederen voor het rampgebied. In zijn eerste ontwerp voor een monu ment in Kruiningen heeft hij de dode lijke kracht van het water verbeeld. „Dat is wel aardig om te vertellen. Ik ben waarschijnlijk de eerste ter we reld die zo vroeg een beeld van glas ge maakt heeft. Bij Van Tetterode, nu een heel geavanceerd bedrijf, hebben ze toen heel primitief dat beeld gemaakt. Ik wilde iets uit één stuk, maar dat kon toen nog niet, dus hebben ze van dikke plakken glas die steeds breder werden twee golven gemaakt en daar dreef een figuurtje tussen. Dat ontwerp werd natuuiiijk afgewezen, want de opdrachtgevers zeiden: Tedere Zeeuw die een familielid verloren is, ziet dat daar in.' Het ontwerp heeft nog heel lang bij Van Tetterode gestaan, maar het is verloren gegaan, bij een verhui zing of zo. Ik had nog nooit zoiets ge zien en eerlijk gezegd wist ik niet of het wel zo groot uitgevoerd zou kun nen worden." Bewogenheid Als alternatief kwam Wolkers met een bronzen beeld van een jonge vrouw die onder een deken of mantel een ver dronken kindje tegen zich aandrukt. Van het dode kind is alleen een slap handje te zien dat onder de deken van daan komt. „Je moet iedere sentimen taliteit vermijden", verklaart Wol kers. „Daarom zie je van dat kind alleen het handje. Het is een figuratief werk, maar het heeft abstracte kwali teiten, net als de Dokwerker of het beeld van Lely op de Afsluitdijk. Bij de meeste beelden zie je eerst het sen timentele verhaaltje, maar hierbij zie foto archief PZC je in de eerste plaats een beeldhouw werk in de ruimte." Een criticus van het Vrije Volk schreef nog voor de ont hulling in 1957: 'In een strakke vorm spreekt een heldere bewogenheid, zonder pathetiek, zonder sentimenta liteit.' In de fotodocumentaire Werk kleding staat een brief afgedrukt die Wolkers ooit ontving van een echt paar dat het beeld in Kruiningen had gezien. 'Wij hebben in stille bewonde ring gestaan voor uw werk. U heeft op geniale wijze de droefheid van dat jonge vrouwtje met het kind onder haar schouderdoek en waarvan slechts het kleine handje zichtbaar is, in brons tot leven gebracht. Wij bei den waren diep ontroerd bij het zien van zulk beeldhouwwerk.' Voor Wolkers heeft het beeld, geeft hij nu aan, meer dan met de ramp te ma ken met een ongeluk dat Maria de Roo en hem op.10 juni 1951 overkwam. De dood van hun tweede kind,'hét doch tertje Eva, net twee jaar oud. „Ik heb daar twaalf jaar niet over kunnen pra ten. Pas toen ik erover geschreven had, in Een roos van vlees, kon ik er over praten. Dat meisje heeft dus de heetwaterkraan opengedraaid terwijl ze in de vaste wastafel zat. Ik zie Ma ria nog zo weggaan met dat kindje in een... Nou ja, goed." Wat Wolkers nog steeds moeilijk kan vertellen, heeft hij opgeschreven in Een roos van vlees'Er komt geen eind aan, nooit. Ze blijft dat kindje uit de wastafel halen, uit het hete water. Haar vingers zakken weg in het vlees. Ze blijft van de voordeur naar de zie kenauto lopen met het meisje in een deken in haar armen. Haar hand heeft ze om een prop geklemd. Het lijkt een natte krant die ze in elkaar heeft ge knepen, maar dat is het niet, nee god verdomme, nee dat is het niet. Ik weet wat het is. Ik wist wat het was toen ik in de douche het vel van haar handje vond.' Het kinderhandje is een terugkerend motief in het boek. 'Tiny little finger prints. Het was van chocoladepasta Ze had allebei haar handjes tegen de muur gedrukt. Misschien heb ik haar er wel een standje voor gegeven. Ik probeerde ze weg te wassen nadat ze was doodgegaan. Het ging niet.' Voor het beeld heeft Maria de Roo in 1956 geposeerd, vertelt Wolkers, met óp haar arm het kind waarvan ze twee maanden na de watersnood was be vallen. „Dat heeft natuurlijk sterk te maken met dat andere kindje. Daar om heeft het zoiets echt triests gekre gen. Het kwam echt uit mijzelf, anders had ik wel een wouw met zo'n Zeeuw se kap op het hoofd gemaakt, zoals ze ook bij de onthulling van het beeld stonden. Ik had dit beeld nooit kun nen maken, zó, als dat ongeluk niet gebeurd was." Ernst Jan Rozendaal Ad Zuiderent:Je vindt verhalen, je vindt fragmenten, maar geen roman.foto Bas Beentjes/GPD De grote literaire roman over de watersnood is nooit geschreven. En terwijl de overstro ming toch dramatisch genoeg was, is ook de oogst aan grote gedichten niet overvloedig. Waarom? De dichter Ad Zuiderent waagde zich aan een literaire odyssee en schreef een nieuw boek. Op zoek naar de letteren achter het water. „Ik heb de watersnood meegemaakt. Maar ik heb niet op het dak gezeten, ik heb geen familie leden verloren, ik ben niet gered door een heli kopter. Ik heb dus eigenlijk niets meegemaakt." Nee, dit is geen cynisch gebrom van iemand die de veelvoud aan watersnoodherdenkingen zo langzamerhand de strot uitkomt. Het is de ironie van Ad Zuiderent (1944), dichter en leraar in de letteren te Amsterdam. Zo fleurt hij zijn inlei ding op, in zijn nieuwe boek over de watersnood. En hij gaat in stijl verder: „Nee, ik kom niet uit Zeeland. Ja, ik heb wel de watersnood meege maakt." Dus hoezo was het een Zeeuwse ramp? Er zijn ongeveer even veel slachtoffers gevallen in Bra bant en Holland samen als in de Zeeuwse archi pel. In 1953 heeft er in Zuid-Holland meer land onder water gestaan dan in heel Zeeland." Het punt dat de schrijver wil maken is niet het relativeren van de ingrijpende gebeurtenis. In tegendeel. Maar door de ramp uit Zeeland te trekken en in Holland te situeren, brengt hij de watersnood dicht bij zichzelf. Wat de realiteit ook is, want de ramp is een wezenlijk onderdeel geworden van het leven en werk van deze Hol landse auteur. Verzuchtingen Ad Zuiderent was bijna negen toen het ijskoude februariwater zijn Zuid-Hollandse geboorte dorp 's-Gravendeel bestormde. Als zoon van een brandweerman die op pad was om zandzakken te leggen, kelders leeg te pompen en mensen te waarschuwen, herinnerde hij zich de rampnacht vooral aan de verzuchtingen van zijn moeder die al mompelend 'wat een toestand, wat een toe stand', door het huis waarde. Daarna kwamen de beelden die zich in de herin nering van de jongen vastzetten. Oudere mensen op de rug van mannen met lieslaarzen. De vluch telingen op zolder. Tafelpoten waarvan de lijm had losgelaten door het water. Langs de ladder omlaag naar de gereedliggende boot. Die beelden. Maar later, veel later, toen de ramp voorbij was, merkte Ad dat de watersnood bepaald niet voor bij was. Voor hem niet, in elk geval. Het zat op een rare manier vast in zijn hoofd. Hij ging schrijven en de eerste gedichten die hij eind 1965 in literaire tijdschriften publiceerde, gingen weliswaar niet direct over de ramp, maar zou den er zonder niet zijn geschreven, zegt hij nu. „Voor mij is de ramp één grote metafoor voor de breuk met een wereld waarin alles duidelijk en zeker was en een wereld waarin de zekerheden niet meer bestonden." In zijn debuutbundel in 1968, Met de apocalyp tische mocassins van Michel de Nostredame öp reis door Nederland, vergrootte hij in barokke ironie de gevolgen van de watersnood tot soms apocalyptische visioenen. De fascinatie van Ad Zuiderent voor de ramp en zij n liefde voor de literatuur mengden zich in een inventarisatie van wat er bestond op literair ge bied over die ramp. In 1983, bij de herdenking van dertig jaar wa tersnood, publiceerde hij een eerste bloemle zing, getiteld 1 Februari 1953, Stormramp en watersnood nagewerkt in gedichten, verhalen en toneeltekst. Zijn nieuwe boek Na de watersnood is aange vuld en ingrijpend veranderd. Maar de kem is gebleven: Zuiderent doet op zijn erudiete en kunstzinnige wijze verslag van zijn zoektocht naar literatuur over de ramp. En, de grote literaire roman is niet gevonden. Zuiderent zocht naar een schrijver die de ramp als thema oppakte en die er vervolgens zijn of haar verbeelding aan toevoegde. Die aan de werkelijkheid van de ramp nog een interessante dimensie verbindt. Die de ramp dus vanuit een nieuw perspectief aanbiedt aan de lezers. Die roman is nooit geschreven. Is dat een gemis voor de Nederlandse letteren? „Ik had eigenlijk ook niet de verwachting zo'n roman aan te treffen. Je gaat ernaar op zoek, ja wel. En je vindt verhalen, je vindt fragmenten. Maar geen roman. Maar eigenlijk is die er ook wel. De kleine ark van Jan de Hartog is in zekere zin die roman, maar wij lezen dat boek inmid dels eerder als jeugdboek. En, uiteenlopende prozaschrijvers als Ed Hoomik, Harry Mulisch, Maarten 't Hart, A. Korthals Altes en de onbe kendere Hans Dekkers hebben wel degelijk inte ressante verhalen dan wel romanfragmenten aan de ramp gewijd." Kinderbed ,Maar wat opmerkelijk is: in kringen van schrij vers zelf, verwachtte men wel dat die roman ge schreven zou worden. Een vriend van de schrij ver Frida Vogels, die in 1953 in Parijs verbleef, schrijft haar een week na de ramp dat hij zich als kind voorstelde dat overstromen zo prachtig was, want dan dreef je in je bed zo over het water. Dat is een visie die je natuurlijk in geen enkel krantenstuk vindt. Krantenstukken uit die tijd zingen de lof van de behulpzame Nederlander." „En de vriend van Frida Vogels vraagt zich in zijn brief ook af waar de grote schrijver Willem Frederik Hermans blijft. Die eens laat zien hoe belachelijk de Nederlanders zich in die cruciale tijd gedragen." Zuiderent vond meer sporen van schrijvers die zich afvroegen waarom er literair niet meer met de ramp gebeurde. „Jawel, de journalist Max Dendermonde bij voorbeeld, vroeg zich dat later ook af. Maar hij stelt zich eigenlijk een soort reportageroman voor zoals die in de jaren dertig wel geschreven werd. Zo'n boek waarin veel personages voorko men, waardoor je met iedereen meeleeft. Eigen lijk het beetje zoals het boek De Ramp van Kees Slager is opgezet, wat een heel goed boek is. Het gaat over de mensen, maar ook over de falende overheid en degenen die hun zakken vulden. De poëzie over de ramp is een ander verhaal. Maar misschien ook niet. De oogst aan grote poëzie is niet overvloedig. Terwijl de ramp een tijd was van drama, dood en helden. Alle ingrediënten kortom, voor bijvoor beeld een ouderwetse dosis epische poëzie, waarin de helden of de daden der helden worden bezongen. En waar bleven de felle en aardse ver zen van bijvoorbeeld de Vijftigers, de poëzie- stroming van dat moment in de Lage Landen? Hoe zit dat? „Ik heb meer dan 200 teksten gevonden. Van wisselende kwaliteit. Daar zitten hoogtepunten tussen. Ik ga nogal uitgebreid in op het gedicht van Achterberg, uit 1957. En Anna Enquist of Guillaume van der Graft. Opmerkelijk is dat je juist niets vindt in het prominente literaire tijd schrift Podium, waarin de Vijftigers publiceer den. En het is gek, maar de Vijftigers en de wa tersnood die hebben niks met elkaar te maken." „Maar misschien moet je destijds in het gebied hebben gewoond om er als schrijver of dichter iets mee te hebben. Want kijk naar de ramp van Enschede. Natuurlijk schrijft Willem Wilmink erover. Want die woont in Enschede. Maar voor mij, ik zou het zelfs onwaarachtig vinden als ik die gebeurtenis zou gebruiken. „Hans Warren woonde wel in het rampgebied en hij schreef er twee gedichten over. Ze zijn enorm interessant, werden twee jaar na de watersnood gepubliceerd en heten gewoon Overstromings gedichten Daarin zegt hij dat een liefdesgedicht is omdat hij over de dramatische gebeurtenissen van de ramp als dichter niet kon schrijven. Hij heeft het in een gedicht over de ramp over de on mogelijkheid om over de ramp een gedicht te maken. En behalve zijn gedichten is Warrens Geheim Dagboek dat over die tijd handelt één van de interessantste ego-documenten over de ramp." Cees Maas Ad Zuiderent: Na de watersnood, schrijvers en dichters en de ramp van 1953 - Uitgeverij Queri- do, 354 pag., €17,95. Sint Maartensdijk, 1953. Ons huis was droog gebleven. Een week later kwamen soldaten, van uit verschillende landen, helpen. Ds. J. de Bres hield 8 februari een dienst in de Ned. Herv. Kerk en sprak over psalm 46 vers 9. 'Komt, aanschouwt de daden des Heeren: Die verwoestingen op aar de aanricht' en bad het Onze Vader voor de Franse soldaten in hun eigen taal. Later speelden wij weer op de Markt. De kerkklok begon te luiden. Je keek op van je spel en zag de paarden en boeren wagens met doodskisten aan komen rijden. Slachtoffers, uit het zwaar ge troffen Stavenisse. Ze werden opge baard in de kerk of in het gebouw waar zondagschool werd gehouden. Je speel de weer verder... Later rook je de vreemde lucht van lysol. Zweeds wittebrood werd gedropt uit een vliegtuig. Een marineman uit ons dorp seinde waar gedropt kon worden. Op het gemeentehuis kon je dat heel fij ne witbrood halen. Zoiets had je nog nooit geproefd! Ook liep je met schoe nen en kleren van het rampenfonds, die deelden ze uil in de oude bewaarschool. Overal vandaan kwamen giften. Op de zondagsschool kreeg ik een boekje uit gereikt het heette Ruth van Laar en werd geschonken door Mincke Lyckle- ma a Nijeholt, een meisje uit Vlieland. Ook uit Amerika kwamen pakketjes, gevuld met gummetjes (die roken zo lekker) en potloden. Deze werden uit gedeeld via het Rode Kruis. Jannie Gunter-Knulst, Goes Vrijdag 24 januari 2003

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - kranten | 2003 | | pagina 4