Ze waren zomaar verdwenen
Tt
Deze keer komen de emoties wél los
Voor altijd vermist
7 mEl
BN DeStem
een aantal kerkhoven in het voormalige
rampgebied kun je eenvoudig uitgevoerde
éénduidige grafstenen aantreffen waarop de
namen staan van wie er toen allemaal 'weggingen'
en wie nooit werden teruggevonden. 'Vermist',
vermelden de zerken bondig. Toen het
informatiebureau van het Nederlandse Rode
Kruis eind 1954 de balans opmaakte waren er nog
altijd 117 slachtoffei's niet teruggevonden.
Stoffel van der Wekken foto Lex de Meester
Vrijdag
24 januari 2003
Nieuwerkerk foto collectie Watersnoodmuseum
Nabestaanden drongen aan op een
uitgebreid opsporingsonderzoek
om maar zoveel mogelijk stoffelijke
resten te kunnen bergen. Daarbij
werd de wens te kennen gegeven de in
verband met de agrarische sanering
gedempte sloten en afwateringskana
len weer open te leggen. Hoezeer ook
in officiële kring veel begrip was voor
deze wensen, toch werd'het onmoge
lijk geacht daaraan tegemoet te ko
men. Bovendien waren er sterke twij
fels over het succes van een dergelijke
actie.
Op de slachtofferlijst prijken bij de
vermisten soms veel voorkomende
achternamen. Zoals die van Van der
Wekken uit Nieuwerkerk. De 73-jari-
ge Stoffel van der Wekken gaat met
een vinger de lijst met negen naamge
noten langs. Achter elkaar somt hij
op: „Dit was mijn vader, dit was een
nichtje van me, dit ook, dat was mijn
oom en dat mijn broer, nog een nichtje
van me, een neef en een tante. En dit
was mijn moeder", wijst hij onder aan
de lijst naar de naam van Pietemella
v.d. Wekken-Heijboer. „Daarmee zijn
we er nog niet", zegt Stoffel, in de do
denlijst van zijn dorp terugbladerend,
„want als je bij Van Mourik kijkt zie je
nog vier slachtoffers uit mijn familie."
Al deze slachtoffers woonden aan de
Rijksweg 3 5 en de Provinciale weg IA.
Het gezin waarvan Stoffel deel uit
maakte bestond uit zes personen. Een
oudere zus was getrouwd en woonde
inmiddels in Krabbendijke. De rest
huisde in Nieuwerkerk in een woning
aan de Rijksweg. Daar werden de ou
ders en de broer van Stoffel door het
water overvallen. Stoffel en zijn zusje
waren niet thuis toen de dijken het
niet meer hielden. „Mijn zusje zat op
Ouwerkerk, begraafplaats
foto collectie Watersnoodmuseum
Niet praten, maar doen. Dat is de sfeer in 1953, kort
na de rampzalige nacht van 31 januari op 1
februari. Hoe anders reageert Nederland in 2000 op de
ontploffing van een vuurwerkfabriek in Enschede en in
2001 op de cafébrand in Volendam. Het aantal
slachtoffers is kleiner, de aandacht is des te groter en de
reacties zijn des te feller. Zo gaat het ook met de
watersnoodramp vijftig jaar na dato. Emoties mogen.
Om te ontdekken waardoor dit komt, heeft de
Rotterdamse studente maatschappijgeschiedenis Tessa
van Beek vier rampzalige gebeurtenissen van na 1945
vergeleken. Ze onderzocht voor haar afstuderen de
beleving van: de ramp van 1953, het grote treinongeval
bij Harmeien (Zuid-Holland) in 1962; de brand in het
Amsterdamse hotel Polen in 1977; en tot slot: de
cafébrand in Volendam.
Wat betreft aantal slachtoffers is het een aflopende
reeks. De watersnoodramp kostte 1.835 mensen het
leven, bij Harmeien vielen 91 doden, in hotel Polen 33 en
in Volendam veertien. „Tegelijkertij d zie j e de aandacht
enorm stijgen", signaleert Van Beek. „De emotionele
reacties nemen toe. Dat is een opmerkelijke
tegengestelde beweging, die veel zegt over de
ontwikkeling van de Nederlandse samenleving."
Neem de rol van het christelijke geloof. Henri Beunders,
hoogleraar cultuur- en mediageschiedenis, begeleidt
Van Beek. Hij citeert ter illustratie Algera, in 1953
minister van Verkeer en Waterstaat. 'Wie kan keren de
hand des Heren', zei hij over de ramp. Beunders: „Hij
legt alles in de hand van God. Dat was gangbaar in die
tijd. De mens is nietig en God bestiert het ondermaanse.
Zo was het en niet alleen in Nederland. Je ziet dat ook in
1923 na een grote aardbeving in JapanEn laatst nog in
Venlo, nadat een Marokkaanse jongen iemand op straat
had doodgetrapt. Zijn ouders zeiden dat God het dan zo
gewild had. In het Nederland van nu bracht die
uitspraak een schok teweeg. Want God staat niet meer
centraal, de mens is centraal komen te staan, is zelf
verantwoordelijk voor zijn daden."
Dat is één kant van de medaille, een andere is dat
Nederlanders veel meer van de overheid, van politici,
verwachten. „De burgers zijn mondiger geworden en
meer op zichzelf gericht", aldus Van Beek, „maar
daartegenover staat dat mensen grotere verwachtingen
hebben van de overheid. Die moet ervoor zorgen dat
dingen goed of beter worden geregeld. En door de
toegenomen welvaart is de gevoeligheid voor
tegenslagen toegenomen. In 1953 lag alle ellende van de
Tweede Wereldoorlog nog vers in het geheugen. Mensen
wisten heel goed dat het leven keihard kon zijn."
Opvallend is ook dat er nauwelijks aandacht bestond
voor het individuele leed vijftig jaar geleden en
trouwens ook bij de treinramp bij Harmeien in 1962.
Voorzover Van Beek heeft kunnen nagaan, komt alleen
De Telegraaf in 1953 af en toe met berichtjes over wat
slachtoffers in het rampgebied hadden meegemaakt.
Televisie is er nog niet, alleen kranten en radio. „En dat
schept", stelt Beunders, „een grotere afstand. De mens
is van nature visueel ingesteld- Kijk maar naar de live-
beelden van de terroristische aanslagen op het
Worldtradecenter in New York. Nederland was aan de
buis gekluisterd. Je beleefde die aanslagen als het ware
zelf mee. De commercialisering van televisie, de
opkomst van commerciële zenders, heeft die
belangstelling voor emoties nog eens aanzienlijk
versterkt. Emoties verkopen. Vroeger bestond de
neiging rampen kleiner te maken, nu is het net
andersom."
Vijftig jaar later lijkt de watersnood niet aan die
ontwikkeling te kunnen ontsnappen. Het
herdenkingsprogramma is omvangrijker dan ooit. Voor
het aantal jubileumboeken geldt hetzelfde. Beunders
vindt dat volkomen begrijpelijk. „In 1953 ontbrak de
mogelijkheid om lang bij die rampzalige gebeurtenis
stil te staan. Nederland moest door. De mensen moesten
door. De wederopbouw van na de Tweede Wereldoorlog
was volop gaande. Er was geen tijd te verliezen. Zo is de
ramp bij veel nabestaanden in de loop der jaren bijna uit
het geheugen verdwenen, maar zij hebben die
gebeurtenissen nooit helemaal verwerkt. Nu die
mensen ouder zijn geworden, komen de beelden van
vroeger terug. En wie op leeftijd komt, heeft eerder de
neiging achteruit dan vooruit te kijken."
Harmen van der Werf
Zuid-Beveland. Die was zaterdag
naar mijn getrouwde zus in Krabben
dijke gegaan, wat allang gepland was.
En ik was bij mijn meisje gebleven,
aan de andere kant van de polder.
Normaal ging ik naar huis, want het
was maar een kilometer of drie, vier,
maar vanwege het noodweer was ik
maar blijven slapen. De andere och
tend was het voor dag en dauw al foute
boel."
Verklaring
Stoffel van der Wekken meent een
verklaring te hebben dat er zoveel
slachtoffers nooit zijn gevonden. De
huizen waar ze woonden stonden in de
lijn van de stroming bij het 'Gat van
Ouwerkerk'. „Waarschijnlijkis zo een
aantal buitengaats terecht gekomen.
Er zijn er later verschillenden gevon
den aan de Zuid-Bevelandse kant.
Daar spoelden ook veel spullen aan. Ik
heb bij Wilhelminadorp mijn eigen
portefeuille gevonden. Die had ik
thuis in Nieuwerkerk laten liggen
toen ik naar mijn meisje ging. De por
tefeuille lag daar tussen het wrak
hout, met een foto van mijn broer erin,
naast wat andere papieren. Mijn
broer: alles overleefd in Indië waar hij
als militair had gezeten. En dan kom
je op zo'n manier aan je eind, als je
thuis bent."
Stoffel van der Wekken is, net als
andere nabestaanden van vermist ge
bleven slachtoffers, nooit aan een
rouwproces kunnen toekomen. „Een
begrafenis is in het dagelijkse leven
een ingrijpende gebeurtenis. Het is de
climax van het verdriet om het verlies.
Maar als je dan van zo'n kerkhof van
daan komt heb je toch het gevoel dat je
iemand ter ruste hebt gelegd. Netjes
begraven en in de nazorg keurig afge
dekt met een steen. Dat verdriet en
verlies moet dan nog wel verwerkt
worden maar je kunt toch een periode
afsluiten, ergens een streep onder zet
ten... Voor mij en al die anderen die
een familielid niet hebben kunnen be
graven is het een open einde gebleven.
Ze waren zomaar verdwenen. Zater
dagsavonds ga je weg en zondags
avonds is er niks meer. Geen huis, geen
mens, alles weg."
De herinnering aan de Ramp, dat gaat
er nooit meer uit, zegt Stoffel. „Wat
zich hier heeft afgespeeld is een trau
matische ervaring van de ergste soort.
Ik heb er altijd nogal goed over kun
nen praten. Sommige anderen niet.
Die begonnen twintig, dertig jaar la
ter soms nog problemen te krijgen. Ik
weet enkele gevallen die zelfs bij pro
fessor Bastiaans terecht kwamen."
Als er nu een ramp gebeurt staan er
meteen deskundigen klaar om geeste
lijke bijstand te verlenen. Dat was
toen niet. „Gelukkig niet", stelt Van
der Wekken. „Daar zijn we tenminste
voor bewaard gebleven. Dat zou een
ramp bij een ramp zijn geweest. Er is
hier volop slachtofferhulp geweest.
Weet je hoe? Onder mekaar. Dat is de
allerbeste ondersteuning die je heb
ben kan. Je ving elkaar opJe kunt niet
vanuit een boekje ontleden wat een
mens meemaakt. Wij wisten zonder
woorden precies van elkaar wat je
voelde en hoe je er aan toe was. En je
kon openlijk dingen aan elkaar vra
gen want iedereen had wel wat mee
gemaakt."
Verzachtend
„Om elkaar te ontzien werd er niet ge
vraagd: wie bin d'r bie jullie verdron
ken? Nee, er werd gevraagd: wie leeft
er nog bie jullie. Dat was verzachtend
Dan hoefde je al die namen niet te noe
men. Zo leef je in een gemeenschap
waarin iedereen elkaar kent en 24 uur
later is er van iedere zes mensen één
dood. Dat is niet voor te stellen. Wij
konden dat ook niet, maar het kwam
wel over ons heen. En of dat te verwer
ken viel? Er valt niks te verwerken. Ik
vind dat trouwens een rotwoord. Je
kunt er alleen mee leren leven. Het is
precies zoals die dichter zei: 'geen on
zer die ooit werkelijk geneest. Ge
dachten staan geluidloos aangebe
den. Ze schieten onverhoeds uit het
verleden. En wat voorbij ging is nooit
weggeweest. Want in het zwart om
rande spiegelglas waarin we zelf voor
altoos zijn gevangen, zien we de vlag
die toch halfstok bleef hangen. Omdat
het vóór elke dag eerst gisteren was."
„Mooi hè", zegt Stoffel. „Ik weet niet
eens van wie het isIk zag het ergens in
een artikel staan, dacht eerst dat het
over de oorlog ging. Ik vond het heel
toepasselijk. Geen onzer die ooit wer
kelijk geneest. De wonden zijn te diep,
te groot en te breed."
Jacques Cats
Na de melding van Zeelands storm en
rampspoedige watersnood kwam over
al hulp vandaan. Ook van een delegatie
van de School voor Reserve Officieren
te Soesterberg. Ik herinner mij niet veel
meer van. Wel van een boottocht, van
omzwervingen, tot wij in Oude Tonge
aankwamen om daar te helpen en waar
wij huisvesting verkregen in een verla
ten kapperszaak, gelegen aan het ha
venplateau.
Degene van ons, die zich in het impro
viseren en organiseren buitengewoon
onderscheidde, was Van Polanen, die
snel een sleutelfiguur werd in Oude
Tonge, waar velen zijn advies en aan
wijzingen vroegen ('waar is korporaal
Lo!'). Ten slotte kwam er hulp van bui
ten per helikopter, die allerlei aan
bracht, dat hier nuttig en nodig kon
zijn. En Lo regelde dat, hij wees een
landingsplaats aan en was behulpzaam
bij het uitladen en transporteren van
alle goederen.
Opeens rende een van ons het kantoor
tje binnen, buitengewoon ontdaan' Hij
viel op een stoel neer en sprak voor mij
volslagen onbegrijpelijke taal. Hij
sloeg tegen zijn hoofd, riep iets als: 'Zó
er af! Hersenen bloot!' Hij was getuige
geweest van een vreselijk ongeluk: Lo
was te dicht bij de helikopter gekomen
en een van de wieken had hem dwars
door het hoofd geslagen. Lo was dood!
Op slag! Toen doortrok ons - mij zeker -
het bijtende gevoel van de ellende van
dit rampgebied, waarbij wij nu ook ge
voelsmatig waren betrokken, met alle
besef van ongeluk en dood
A.J.F Gogelein, Den Haag
r