Bidden, want de
wereld vergaat
DE RAMP
Opa en oma praten er liever niet over
Het dak
dreef
Vrijdag
24 januari 2003
foto collectie Watersnoodmüseum
gen elkaar, daar is volk. Het was de
dijk van de Damse kaai, bij Yerseke.
Toen zijn we weer gaan schreeuwen.
Er kwam steeds meer beweging in die
lampjes. En er kwamen meer lichtjes.
We zeiden tegen elkaar: ze horen ons.
Een kwartiertje later strandden we op
de dijk. Ze hebben gewoon gewacht
tot we aanspoelden. Het waren de
dijkwachten van Yerseke. En er was
een auto die met zijn koplampen over
het water scheen. Ik ben aan wal ge
strompeld. Ze hebben me opgetild. Ik
had geen gevoel meer in mijn benen.
Het vlot bleef achter op de dijk. Het
was vier bij vijf meter. We zijn met zes
balken weggegaan en we zijn er met
vier aangekomen bi j Yerseke. De mos
selvissers die ons daar opvingenbeke-
ken het vlot. Ze schudden het hoofd en
zeiden: dat kan niet. Daar kun je nooit
mee over de Oosterschelde gedreven
zijn.
Die ochtend hoorden we via het radio
nieuws van het ANP dat er een vlot
aangedreven was bij Yerseke. Dat wa
ren wij."
Paul de Schipper
We woonden in een nieuwbouwhuisje
in de Slótstraat in Kruiningen, met een
zacht board plafond je in de slaapka
mers. In het midden vak het zoldert je
lagen planken zodat we daar in nor
male tijden overtollige voorwerpen op
kwijt konden. Nu konden we er niet
ons zessen opzitten. Het opkomen van
het water was intussen gestopt. Op
twee vingerbreedten van boven stopte
het. Papa had, terwijl we daar op dat
zoldertje zaten, met een balkje dat op
de zolder lag, e'en gat in het dak ge
stampt. Zodat als het water veel hoger
was gekomen we er in ieder geval uit
hadden gekund. Hij moet toen over
reuzekrachten hebben beschikt, want
het was een huis dat nog maar ander-
halfjaar oud was en alles was nog
sterk. Hij heeft wel weken lang een
arm gehad die dik en opgezet was.
Toen het wat er niet meer steeg konden
we naar beneden. Heel griezelig, dat
water in het trapgat klotsend. Onze
buurvrouw, die we de hele tijd om haar
zoon hoorden roepen, 'Frans, Frans'.
Later hebben we begrepen dat hij ver
dronken was. Papa die voor het raam
pje van mijn kamertje staand, zei:
'Kinderen, dit is een ramp'.
Toen het water langzaam begon te
zakken, begonnen we ons af te vragen
hoe ver het zou zakken en of we mis
schien lopend tóch haar een hoger deel
zouden kunnen komen. Nou het water
zakte echt niet zo ver. We zagen wel
bootjes varen, maar het water begon
alweer op te komenj en wij zaten nog
steeds daar. Koud en bang. Toen kwam
er een bootje langs, en daar konden
mijn zusje Cobie én ik nog mee mee.
Jannie Muller-Moens, Vlissingen
JohanHendrikse met een schilderij van zijn ouderlijk huis bij Ouwerkerk.
foto Dick de Boer/GPD
Het was de dag dat Schouwen-Duiveland
onderging. Nederland wist het niet. De
eerste vloed, zondagochtend vroeg, brak de
dijken, de tweede vloed, zondagmiddag, sloopte
de huizen. ,,We zagen ze instorten om ons heen, de
een na de ander..Het was of de wereld verging."
Ze zaten op zolders, gevlucht voor het water. Daar
werden ze verpletterd, verdronken of dreven weg,
drenkelingen op stukken hout, de wilde
Oosterschelde op. De meesten spoorloos.
Sommigen spoelden aan, dood, een enkeling
overleefde. Zoals boerenzoon Johan Hendrikse,
nu 67 jaar oud en woonachtig in Assen.
„Wij woonden in de polder bij Ouwer
kerk. Het was een rustig dorp, een ge
meenschap van landarbeiders en boe
ren. Vader had een boerderijtje. Hij
probeerde met heel veel moeite zijn
kostje bij elkaar te scharrelen.
We waren met zijn achten thuis. Alle
maal meewerken, hoor. Net na de oor
log. Ploeteren en zorgen datje vooruit
kwam.
We woonden in de polder, een kilome
ter of vier van de Oosterscheldedijk.
Ik kende de Oosterschelde van pootje
baden. We wisten dat het gevaarlijk
was.
Angst voor het water als het stormde?
Nee, we waren eigenlijk nooit bang.
Op de zaterdagavond 31 januari wis
ten we dat in Zierikzee de vloedplan
ken in de dijkopening waren gezet,
maar angst hadden we niet. We had
den geen idee dat er iets zou kunnen
gebeuren. De wind huilde om het huis,
maar we gingen allemaal rustig sla
pen.
Waarom we zo rustig waren? Mis
schien omdat we dachten aan de
Tweede Wereldoorlog. Toen hadden
de Duitsers ons eiland onder water ge
zet. Het kwam toen niet hoger dan een
meter. We hadden het idee dat het
nooit hoger zou kunnen komen.
Om een uur of vijf 's nachts zijn we ge
wekt Het was Marco Romeyn, de zoon
van de burgemeester Hij riep: 'De dijk
is doorgebroken.' Toen was-ie weer
weg. Vader nam meteen maatregelen.
Hij tegen mijn broer Leen: 'Jij gaat
met moeder en je zusjes in de auto
naar Oosterland toe, naar de andere
polder. Wegwezen. Vader dacht dat
het daar veiliger was. Wij, vader, mijn
broer Jaap en ik, zijn met zijn drieën
achtergebleven om het vee los te ma
ken.
We hebben de koeien de weg op gedre
ven en gingen er met de trekker ach
teraan. Na een paar honderd meter
was het al gebeurd. Toen liep het wa
ter over de weg. Het kwam aanrollen,
ruisend op ons af, een vloedgolf van
zo'n twintig centimeter hoogte. Een
enorme kracht. De trekker spoelde
zelfs van de weg af. We zijn lopend te
ruggegaan. Arm m arm om overeind te
blijven. We gingen naar de buren, bij
Van der Bijl. Dat was een huis uit
1674. Het stónd hoger dan onze boer
derij en wé dachten dat het sterker
was. Toen we langs ons eigen huis
gingen, stond het water al vijftig cen
timeter onder de lamp. Die lamp
brandde nog. Je kon het water zien
glinsteren onder de lampenkamp. We
wisten dat we daar niet moesten zijn,
want dan waren we gelijk kopje onder
gegaan.
Batterijradio
In het huis van de buren hebben we tot
zondagmiddag droog gezeten. Om één
uur zondagmiddag hebben we nog
naar de batterijradio geluisterd. Ze
noemden bij het nieuws hele rijen na
men van plaatsen die getroffen waren:
Lage Zwaluwe, Alblasserwaard,
Hoekse Waard. Alles, behalve Schou
wen-Duiveland. Wij bestonden niet
meer. Schouwen-Duiveland had geen
contact meer met.de buitenwereld.
Toen kwam de tweede vloed. Toen
kwam er nog eens drie meter boven
op. We zijn naar boven gegaan.
komst meer. Hij wou bidden, terwijl
hij nooit naar de kerk toeging.
Rond vier uur was het zover Het wa
ter sloeg het huis uit elkaar, eerst de
voor- en achtergevel eruit. Een stuk
van de zolder bleef hangen op de mu
ren van de gang. We hebben nog een
paar zakken graan in het water ge
gooid om de zolder lichter te maken
Ineens klapte de schoorsteen met veel
geweldnaar beneden. Dat was een ou
derwetse schouw waar ze nog spek in
rookten. Er kwamen nog een paar
golfklappen en hup, in een keer lag het
hele dak plat. We gingen drijven, met.
dat ingestorte dak. Wij zijn allemaal
onder dat hout vandaan gekropen.
Hoe precies, weet ik niet meer. Mijn
broer viel er af. Die hebben we er weer
opgetrokken. Hij was helemaal nat.
De dakpannen hebben we toen direct
van het dak gegooid. Na een paar hon
derd meter drijvëri werkten de golven
de zoldervloer onder het dak van
daan. We -zeiden tegen elkaar: die
moeten we hebben. Vader, broer Jaap
en ik zijn toen op de zoldervloer ge
sprongen. Die oude man durfde niet te
gaan staan. De dochter bleef met haar
broer bij haar vader. Een paar golfsla
gen en we lagen meters uit elkaar. Ze
hadden nu een eigen wankel vlot. Ik
heb nog een keer gekeken en toen was
het verdwenen. Verdronken. Ja. Toen
waren w'e alleen. Zo dreven we weg.
We dreven l angs de boerderij van ome
Toon. Daar stak alleen de hooiberg
nog boven water. We wisten niet dat
ome Toon daar op dat moment nog in
zat met zijn wouw. Die zijn later wel
gered.
We dreven richting het dorp, richting
Ouwerkerk. Het was aan het scheme
ren. Het tij begon te draaien. Het werd
eb en we werden richting het gat in de
dijk gezogen. We zagen mensen op een
dak van een boerderij zitten. Ze rie
pen: 'Waar komen jullie vandaan?'
Van 'thoge huus, riepen wij. Ja, zo
noemden ze het huis waar we gezeten
hadden. De stroom nam ons mee om
het dorp heen.
Het werd zachtjesaan avond en don
ker. Wij dreven de Oosterschelde op,
door het gat van de gebroken dijk.
Mijn vader zei: 'Nou is het bekeken.
We gaan verdrinken.' Het vlot bleef
aardig intact. We verloren onderweg
wel wat balken, maar we dreven west
waarts richting Noord-Beveland. Af
en toe regende het en we kregen ook
een paar hagelbuien over ons heen.
Het was ontzettend donker, maar een
paar keer brak de maan door. Ik kan
me heel goed herinneren dat het was
of iemand het licht aandeed. Er lag
een glinsterende gloed over het water.
Vreemd genoeg werd het op de Ooster
schelde rustiger. Er stond een veel lan
gere golfslag. In de polder was het ho
peloos niet "korte harde golven. We
dreven naar zee. Dat hadden we wel in
de gaten, maar om twaalf uur werd
het weer vloed. Toen gingen we weer
terug, richting Kattendijke, bij Goes.
Kort daarna is mijn broer overleden.
Ik zat naast hem. Hij rekte zich één
keer uit. Je zag het wit van zijn ogen
even verdraaien en hij was weg. Vader
schreeuwde: 'Wat doet Jaap nou? Wat
doet Jaap nou?' Ik zei: 'Het is gebéurd,
vader. Hij is dood.'
We hadden niet in de gaten gehad, dat
het zo slecht ging met hem. Achteraf
realiseerde ik me wel dat ik ook steeds
zin had om te gaan slapen. Dat ik in
het donkere water keek en dacht: is
dat nou het einde? Tja, dan komt het
heel dichtbij. Mijn ogen vielen ook
dicht. Het was bijna niet te houden, zo
moe was ik. Het was vechten tegen de
uitputting. De dokter zei later: als je
ingeslapen was; was je niet meer wak
ker geworden.
Even later zagen we lichtjes op de
dijk, zaklantaarns. Hé, zeiden we te-
steviger en als het stormt sluiten ze gewoon de
Oosterscheldekering."
Iris B.: „Ja, maar je kunt toch niet blijven
bouwen aan de dijken. Ik denk dat het best weer
kan gebeuren, Als het lang stormt ben ik wel
bang."
Anouk: „Het lijkt me ook dat oudere mensen
weer bang zijn als het stormt."
Eva:„Steldathet weer zou gebeuren. D an wordt
je 's nachts wakker en dan staat alles onder
water. Als je dan naar beneden gaat, sta je tot je
middel in het water."
IrisV. „Wij wonen op de Ring en die ligt hoog dus
wij zijn veilig. Als het weer zou gebeuren zou ik
de belangri jkste spullen naar boven brengen en
opa en oma gaan halen."
Mariska: „Wij wonen juist op het laagste punt,
dus wij zouden naar de Ring gaan."
Henk-Willem: „Ik zou eten en dekens en andere
spullen naar boven brengen."
Marijn: „Ik de televisie... en de laptop."
Anouk (woont op boerderij): „Het lijkt me wel
erg als je dan de koeien hoort. En het enige watje
kunt doen is de stal open zetten."
De kinderen van groep 7/8 van 't Stoofje voelen
zich erg betrokken bij de Ramp. Op school zullen
ze de komende tijd nog veel praten over wat er in
1953 gebeurde. Ookkrp de andere Zeeuwse
scholen zal dat zo zijn, hoewel het voor de
kinderen daar misschien verder weg lijkt dan
voor de kinderen in het zwaar getroffen Zeeuwse
dorp.
Nienke: „Toen we laatst in de klas allemaal
mochten vertellen over onze droomwens, heb ik
gezegd dat ik wou dat zo'n ramp nooit meer zou
gebeuren,"
Eva: „Het is wél goed om erover te praten. Dan
ga je er ook over nadenken en snap je de mensen
die het hebben meegemaakt. Daar kun je dan
rekening mee houden zodat je ze niet kwetst."
Carla van de Merbel
Bijna allemaal hebben ze wel een opa of oma
die de Ramp heeft meegemaakt. De elf
kinderen van groep 7/8 van openbare
basisschool 't Stoofje in Ouwerkerk weten dan
ook hoe zwaar Zeeland in februari 1953 wei-d
getroffen door de watersnood. Ze zijn er deze
dagen, met de vijftigste herdenking op komst,
nog eens extra mee bezig.
Een gesprek in de klas met Marijn Kodde (11),
Björn Wijnstekers (12), Iris Varèl (10), Eva
Bruggeman (11), Mariska Boogerd (10), Iris
Blommers (11), Anouk van de Sande (12),
Nienke Neele (12), Erwin van Mastrigt (12),
Henk-Willem ten Klooster (12) en Steven
Padmos (11).
Kerkwerve
Op een goed moment zei de oude Jo
hannes tegen mijn broer Jaap: zullen
we niet eens bidden.
Mijn broer zat bij de jongelingsver-
eniging. Hij zei een kort gebed. Te kort
vond die oude man. Hij zei steeds:
'Doorgaan, Jaap, doorgaan met bid
den jongen, want de wereld vergaat.
Het is vast de Zondvloed.'
'Nee', zei Jaap, 'dat kan niet, God
heeft beloofd dat dat nooit meer zal
gebeuren.'
'Ja, maar je moet toch maar bidden,
Jaap.' Die man zag eigenlijk geen uit-
Wat ze weten van de Ramp hebben ze van school,
thuis, uithoeken en van hun bezoek laatst, met
de klas, aan het watersnoodmuseum in
Ouwerkerk. En natuurlijk van de opa's en oma's
die het hebben meegemaakt, hoewel die ex-
meestal maar mondjesmaat over willen
vertellen.
Iris V.: „Mijn oma is 81 en mijn opa is 83 en die
hebben de watex-snood meegemaakt, maar ze
praten er liever niet over. Ik weet dat er een grote
stox-m was, dat het water over de dij ken kwam en
dat het land overstroomde. Heel veel mensen en
dieren zijn toen verdronken."
Mariska: „In het watersnoodmuseum wordt een
film gedraaid en dan zie je wat er toen gebeurde.
Ik vind het- heel erg dat cïe mensen op de daken
moesten zitten om te overleven."
Eva: „Toen mijn oma klein was heeft ze ook de
Ramp meegemaakt. Ze woonde toen in
Vlissingen. Ze vertelde dat ze met bootjes door
de straten gingen en dat ze eigenlijk hartstikke
plezier hadden. Dat is wel raar, want andere
mensen hadden juist verdriet.
Björn: „Mijn oma wil er weieens overpraten. dat
ze op de daken moesten vluchten en naar een
ander gezin buiten Zeeland gingen. Maar m'n
opa praat er niet over."
Henk-Willem: „Mijn ene opa en oma hebben het
Groep 7/8 van openbare basisschool 't Stoofje in Ouwex-kerk: Björn, Eiwin, Anouk, Iris B„ Marijn,
Nienke, Mariska, Eva, IrisV., Henk-Willem en Steven (vlnr). foto Mechteld Jansen
meegemaakt en m'n andex-e opa in Ziexikzee
ook. Die ging nog achter een meisje aan in het
water, maar ze is toch verdronken."
In het in 1953 zwaar getroffen Ouwerkerk wordt
elk jaar een herdenking gehouden, bij het
monument op het kerkhof. Er worden dan
kransen gelégd en ook kinderen van 't Stoofje
zijn daarbij aanwezig.
Nienke: „Dan zie je oudere mensen huilen."
Eva: „Ja, dat zag ik ook. Een mevrouw met grijs
haai-." (Meester Henk Snijders legt uit dat dat
mevrouw Harinck is, die in 1953 haar ouders
heeft verloren.) „Ja, die bedoel ik."
Iris B.: „Ik zou ook huilen. Bij zo'n herdenking
komen die dingen weer naar boven
Iris B. en Erwin zijn de enige twee in de klas die
geen familie hebben die de watersnood heeft
meegemaakt. Erwin is niet bang dat zo'n ramp
nog eens zal gebeuren, maar Iris B. is daar niet zo
zeker van. „Het is de geschiedenis en die
herhaalt zich."
Marijn: „Maar de dijken zijn nu toch een stuk
Daar hebben we tot vier uur gezeten.
We zaten met zijn zessen op de zolder.
Drie van de buren, Lena en Merien
van der Bijl en hun vader, de oude Jo
hannes. Die was 76. Én wij drieën.
Het water steeg. De golven bonkten
wrakhout tegen de muren. In de verte
konden we huizen zien, maar na drie
uur verdween de een na de ander. We
zeiden: Die is weg, die is weg. Ja, je
wist dat er mensen in zaten. Wat er
met hen gebeurd was, konden we ra
den. Na een poosje was gewoon alles
weg, alleen nog water, water, water.
Het begon te spannen. Het wrakhout
sloeg tegenhet huis. Je hooi-de het wa
ter klokken door de kapotte ramen,
vacuüm zuigen in de benedenkamers.