Herstel
na
Afsluiting
zeegat Goedereede
Oostflakkee
de Deltawerken
EXTRA EDITIE
EILANDEN-NIEUWS
PAGINA 5
door drs. H. Kabos
„Mijn eerste gedachte over ons familiebe
drijf was: we zijn geruïneerd", zo overwoog
de directeur van een bedrijf in bouwmate
rialen in de eerste dagen na de ramp. „Het
bedrijf stond onder twee meter water. Het
aanwezige cement was één onbruikbare
massa geworden evenals veel andere bouw
materialen. In eerste instantie was ik ver
slagen. Een bevriende ondernemer zei
echter: 'Alles wat vernield werd, moet her
steld. Je krijgt het drukker dan ooi'. Het
duurde even voor het herstel op gang kwam,
maar toen volgde er inderdaad een drukke
tijd", vertelde de directeur.
Zo verging het velen. In het begin leek de
situatie uitzichtloos; de schade was enorm.
Al snel bleek echter dat de materiële schade
te herstellen was. Soms was zelfs sprake
van verbetering in plaats van alleen herstel.
Het water had het overstroomde gebied zwaar
geteisterd. De dijken waren op veel plaatsen
doorgebroken of behoorlijk aangetast. Talloze
gebouwen waren zwaar beschadigd of verwoest,
nutsvoorzieningen als elektriciteitsvoorzienin
gen en telefoonverbindingen funktioneerden
nauwelijks meer en de vruchtbare Flakkeese
landbouwgrond was grotendeels door zout
water overspoeld.
H. Klapmuts was één van de eersten die terug
keerden in deze ravage om aan het herstel mee
te werken. Eén week na de ramp was hij, op ver
zoek van het gemeentebestuur, al weer in
Nieuwe Tonge te vinden. Het eerste karwei waar
hij aan meewerkte was het verwijderen van de
motor van het gemaal. Dit was een lastige klus,
want in het gemaal stond nog water. Met veel
moeite werd de motor losgeschroefd en eruit
getild. Daarna werd die naar Dordrecht ge
bracht om schoongemaakt en opgeknapt te wor-
door Ir. L W. Lievense
Ruim twee jaar vóór de goedkeuring van de
ontwerp Deltawet door de Tweede Kamer,
werd in de zomer van 1955 al begonnen met
de aanleg van de werkhaven te Hellevoet-
sluis, de uitvalbasis voor de werken in het
zeegat.
Toen in het najaar van 1957 de ontwerp Delta
wet aan de volksvertegenwoordiging werd voor
gelegd, lag in het Haringvliet reeds een gigan
tische ringdijk van 1600 m lengte en 560 m
breedte, waarbinnen, na uitgraving en droog-
maling het grote uitwateringssluizen-complex
kon worden gebouwd.
Na het aannemen van de ontwerp Deltawet zei
Minister Algera van Verkeer en Waterstaat in de
Tweede Kamer:
„Het is nu bijna vijf jaar geleden dat de storm
vloed grote delen van ons land teisterde, dat
zoveel bewoners de dood in de golven von
den, dat ellende en rampspoed het deel wer
den van het zuid westelijk gebied van Neder
land. Nu maken wij ons op en wij zijn reeds
bezig met het nemen van maatregelen die
naar de mens gesproken, een herhaling van
die ramp kunnen voorkomen".
De voortvarende aanpak van de Deltawerken,
zonder jaren lange voorbereidende studies en
vóór de goedkeuring bij wet was mogelijk
doordat:
reeds vóór de ramp vloed van 1953 uitvoerige
studies waren verricht voor de afsluiting van
de zee-armen in de noordelijke Delta
er bij Rijkswaterstaat voor de uitvoering van
een dergelijk gigantisch werk ervaring was
opgebouwd uit de Zuiderzeewerken, en het
dijkherstel van Walcheren na de bevrijding in
1945, en last but not least;
de gehele Nederlandse bevolking geschokt
had gereageerd op de stormramp van 1953 en
als één man achter deze voortvarende aanpak
stond.
Naast de primaire eis van beveiliging tegen
overstroming moest het projekt in het Haring
vliet de grote regulatiekraan worden voorde ver
deling van de zoetwateraanvoer van onze grote
rivieren, de Rijn en de Maas. Tevens moest reke
ning worden gehouden met de eisen van scheep
vaart (visserij) en, bij strenge winters moest de
ijsaanvoer van de grote rivieren door het slui-
zencomplex naar zee kunnen worden afge
voerd. Bij de keuze van het tracé, meer land
inwaarts dan de afsluitingen van de andere
grote zeegaten, hebben de overwegingen van ijs-
afvoer en de handhaving van verbindingsgeu
len met de Noordzee ten behoeve van de visserij
een belangrijke rol gespeeld.
Na het gereedkomen van de ontgraving van de
bouwput voor het spuisluizen-complex, en de
installatie van de bemaling, werd in 1959 begon
nen met het heiwerk van damwanden en de
den. De polders moesten weer droog worden en
de gemalen hadden daarbij een belangrijke
funktie.
Toen Volaart na de evacuatie terugkwam bij de
plaats waar hij gewoond had, vond hij daar
alleen de vloer van zijn huis nog. „Op de plaats
waar sommige dijkhuizen gestaan hadden, was
zelfs een meters diep gat ontstaan", vertelt hij.
Volaart peilde dit toen hij met een bootje de pol
der invoer, op zoek naar verdronken vee.
Nadat de polder drooggevallen was, betrok
Volaart met zijn gezin een huisje in Battenoord,
waarvan de bewoners niet teruggekeerd waren.
Dat huisje werd ingericht met een oude tafel en
wat veilingkisten. „Na verloop van tijd kregen
we echter weer wat spullen van het Rampen
fonds", vertelt zijn vrouw.
Het Rampenfonds was een centrale instelling
bij de geldinzameling ten behoeve van de
getroffenen in het rampgebied. Uiteindelijk kon
het Rampenfonds beschikken over precies
ƒ138.212.253,48, waarvan bijna 42 miljoen uit
het buitenland afkomstig was en ruim tien mil
joen van de overheid en overheidspersoneel.
Met dit geld werd veel huisraad vervangen dat
verloren was gegaan en er konden ook huizen
voor gebouwd worden.
Tijdens de ramp waren het in doorsnee de
slechte, verouderde en kleine huizen die niet
bestand bleken te zijn tegen het geweld van het
water. Voor kleine, soms verkrotte huisjes, kwa
men na de ramp moderne en aan de eisen van
de tijd aangepaste woningen in de plaats.
Met het geld van het Rampenfonds en extra
overheidsgeld werden, naast herbouw, diverse
moderniseringen uitgevoerd. Wethouder L. Vis
ser uit Stellendam weet, als hem daarnaar
gevraagd wordt, enkele van die moderniserin
gen te noemen. „Je had hier in Stellendam voor
de ramp nog een emmerstelsel. Toen (direct na
de ramp) kwam er een rioolstelsel; er werden
onverharde wegen vervangen door verharde en
paalfundering van het kunstwerk. De bouwput
was ontgraven en drooggelegd op niveaus varië
rend van NAP - 9 m tot NAP -18 m. Vanaf deze
niveaus moesten meer dan 20.000 betonpalen,
met een gezamenlijke lengte van ruim 300.000 m
worden ingeheid om het sluizencomplex op de
dieper gelegen draagkrachtige lagen te fun
deren.
In datzelfde jaar werd ook begonnen met de
aanleg van de bouwput voor de schutsluis van
de noordzijde van de Plaat van Scheelhoek.
Voor de vissersvloten van Stellendam en Goede
reede en ook voor de vissersvloot van Ouddorp,
die door de werken in het Brouwershavense gat
zou worden afgesloten van de Noordzee, tevens
voor aannemersmaterieel ten behoeve van
onderhoudswerken en eventuele zandwinning
buiten de afsluiting, was in het Koninklijk
Besluit ter vaststelling van het plan tot afsluiting
van het Haringvliet onder meer het volgende
bepaald:
„In het gedeelte van de dam tussen de uitwate
ringssluis en Goeree zal een schutsluis wor
den gebouwd met een nuttige kolklengte van
140 m. een doorvaarthoogte van 16 m en een
drempeldiepte van NAP -5 m. Aan de bin
nenzijde van de schutsluis zal een binnenha
ven en aan de buitenzijde van de schutsluis
een buitenhaven worden aangelegd".
Met de aanvang van de heiwerkzaamheden
waren in 1959 al meer dan vijfhonderd arbei
ders te werk gesteld in de grote bouwput op het
Haringvliet. Bij verdere uitvoering van de
betonwerken en gelijktijdige bouw van de schut
sluis zou dit aantal nog aanzienlijk toenemen.
Het merendeel van het personeel was afkomstig
van Goeree-Overflakkee en het vervoer van en
naar de bouwputten werd met personeelsvaar-
tuigen vanuit Middelhamis geregeld.
Een voor het eiland belangrijke schakel met de
werken kwam in 1959 tot stand door de bouw
van een Bailey brugverbinding gebouwd door
de Genie van bouwput spuisluis naar bouwput
schutsluis met een lengte van 440 m en één van
210 m lengte van bouwput schutsluis naar
Goeree-Overfla k kee.
Aan de grote uitwateringssluis is gebouwd van
1958 tot 1966. Bij de bouw zijn haast onvoorstel
bare hoeveelheden beton en staal verwerkt. In
1965 was reeds de bouw van de schutsluis
gereedgekomen. In verband met de moeilijkhe
den die de visserij in Stellendam en Goedereede
ondervond door verondiepingen bij de ingang
van het Zuiderdiep is de aanleg van de binnen
haven ten opzichte van het oorspronkelijk uit
voeringsschema vervroegd uitgevoerd, en wel in
dezelfde periode als de bouw van de schutsluis.
Reeds in 1962 kon een deel van de binnenhaven
door de visserij worden gebruikt. De verdere
afwerking van de binnenhaven werd in 1964 en
1965 uitgevoerd in combinatie met het oprui
men van de bouwput van de schutsluis. Met de
aanleg van de definitieve havenmond en de ver-
er werd hier een dorpshuis annex Groene Kruis-
gebouw gebouwd. Er vloeide in die tijd gemak
kelijk geld van Rijk en Provincie".
Een ander voorbeeld van deze geldstroom was
de nieuwbouw en herinrichting van de am
bachtsschool in Middelhamis. Oud-directeur
H. Kruik van deze school vertelt: „Voorde ramp
was er al lang gevochten voor uitbreiding van de
school. In 1953 kwam er, vlak na de ramp al, toe
stemming voor de uitbreiding. De poorten bij
het ministerie waren toen gemakkelijker te ope
nen. Er vloeide veel geld naar het rampgebied".
Door het vele herstelwerk dat in 1953 gedaan
werd, was er dat jaar geen werkloosheid. „Aan
het dijkherstel werkten veel arbeidskrachten,
die uit alle delen van ons land werden aange
trokken. Maar ook het landbouwherstel, de we
deropbouw van vernielde woningen en bedrijfs
gebouwen en de vervanging en reparatie van
door het water beschadigde goederen brachten
een belangrijke vergroting van de werkgelegen
heid met zich mee", zo valt in het verslag van het
arbeidsbureau over 1953 te lezen.
In de landbouw was tijdelijk minder werk. In
plaats van de voor Goeree-Overflakkee zo
bekende gewassen als aardappelen, suikerbie
ten en uien, moesten zoutbestendige gewassen
verbouwd worden. In 1953 werd om deze reden
bijna 10.000 hectare met gerst ingezaaid. Ruim
2.000 hectare werd zelfs in het geheel niet inge
zaaid omdat het te laat droogviel, of omdat er
nog een laag zand van verwijderd moest wor
den'.
In 1954 moest de directeur van het arbeidsbu
reau van Middelhamis in zijn verslag over de
arbeidsmarkt al weer enige seizoenwerkloos
heid vermelden. Die seizoenwerkloosheid werd,
zoals ook voor de ramp al gebruikelijk was, vrij
wel geheel veroorzaakt door de mechanisatie in
de landbouw. Het dorsen van graan gebeurde
bijvoorbeeld steeds meer met dorsmachines.
Dat betekende wel dat dit winterwerk vrijwel
wegviel.
Volgens gegevens van het arbeidsbureau waren
er in 1950 386 tractoren en 18 combines op
Goeree-Overflakkee. Deze mechanisatie en de
daarmee gepaard gaande uitstoot van landar
beiders nam na de ramp verder toe. Het herstel
werk na de ramp bood hiervoor slechts zeer
tijdelijk soelaas. In 1954 en in 1955 nam de
werkloosheid van voornamelijk landarbeiders
weer toe.
Het lag voor de hand dat mensen van Goeree-
Overflakkee elders werk zochten. A voor de
ramp trokken enkele honderden arbeiders in
lenging van een reeds aangelegde loswal werd
de binnenhaven vooijaar 1968 voltooid op
geleverd.
Toen in 1966 de spuisluizen in de grote bouwput
gereed waren gekomen, en. nog in de bouwput,
grote delen v^i de stortebedden ter weerszijden
van de sluis "in den droge' waren gemaakt kon
den de delen van de bouwputdijk, gelegen vóór
de doorstroomopeningen, worden opgeruimd
en de toegangsgeulen ter weerszijden van de
sluis onder het juiste profiel worden ontgraven.
Nadat aansluitend op de 'in den droge" ge
maakte stortebedden, tot een diepte van NAP
-18 m een zware bodemvoorziening was aange
bracht konden op 30 september 1968 de 34
schuiven van het sluizencomplex worden ge
heven.
Doordat de getijdebeweging nu voor een deel
zijn weg kon vinden door het sluizencomplex
kon het Noord Pampus, de stroomgeul tussen
uitwaterings- en schutsluis op een relatief een
voudige wijze worden gesloten met behulp van
zand en mijnsteen. Tegelijkertijd werd de bui
tenhaven van de schutsluis gebouwd.
In de periode van 1960 tot 1968 werd, met een
opeenvolgende serie werken de aansluiting op
de kust van Goeree gemaakt. De Plaat van de
Schulhoek werd ingepolderd met aan de noord
zijde een kunstmatige duinrichel. Ter verzeke
ring van een goede afwatering van de polders
die lozen via de havens van Goedereede, Stel
lendam, Dirksland en de tussengelegen buiten
polders werd de Zuiderdiep Boezem gevormd.
Voor verversing van deze boezem en de zoetwa
tervoorziening van de aangrenzende gebieden
werd bij de haven van Dirksland een inlaatsluis
gebouwd en aan de westzijde van de nieuwe bui
tenhaven een uitwateringssluis.
Met de in het voorgaande beschreven, tot 1968
uitgevoerde werken kon, met een permanent
open staande uitwateringssluis, begonnen wor
den aan de definitieve afsluiting van het
Haringvliet: de sluiting van de noordelijke
stroomgeul, het Rak van Scheelhoek. Na het
aanbrengen van een bodemverdediging aan de
noordzijde van de stroomgeul tegen de kust van
Voorne, en het aankloppen met zand van de
diepe stroomgeul ten noorden van de uitwate
ringssluis, werd de bodemverdediging doorge
trokken tot aan de uitwateringssluis. Met be
hulp van een kabelbaan gesteund door drie
pylonen die al in 1966 waren geplaatst, werd met
circa 100.000 betonblokken van 2,5 ton een
stroom beteugelende, maar nog waterdoorla-
tende dam gevormd. Met behulp van warm
zandasfalt en grind werd deze dam gedicht,
waarna het dijklichaam met zand kon worden
opgespoten en als zware zeekering kon wor
den afgewerkt.
In de zomer van 1971 kon de weg over de
Haringvlietsluizen met de aansluitingen op
Voorne en Goeree-Overflakkee in gebruik wor
den genomen. Met de officiële ingebruikstelling
van de Haringvlietdam door H.M. Koningin Ju
liana op 15 november 1971 was bijna 19 jaren na
de stormvloedramp van 1953, het gigantisch
projekt in het Haringvliet, ten behoeve van de
zeekering, de waterhuishouding, de ijsafvoer en
de scheepvaart, voltooid.
het landbouwseizoen naar Voome-Putten en de
Hoekse Waard om daar enkele weken te gaan
werken. Maar de dure en tijdrovende veerver-
binding en het trage openbaar vervoer bemoei
lijkten deze pendel. Wie elders wilde gaan
werken, kon daar ook maar beter gaan wonen.
Uit de bevolkingsstatistiek bleek dat velen voor
deze 'oplossing' kozen.
In de winter van 1955/1956 kwam er echter ver
andering in het reeds bestaande (kleinschalige)
pendelpatroon. De Rotterdamse Droogdok
maatschappij begon door middel van grote
advertenties in de eilandelijke pers arbeiders te
werven. Door de snelle groei van de bedrijvig
heid in het Rijnmondgebied waren arbeids
krachten daar schaars geworden, terwijl er op
Goeree-Overflakkee werkloosheid was.
Om het aanbod van werk 'aan de overkant' aan
trekkelijk te maken liet het bedrijf zelf bussen
rijden om de Flakkeeërs te halen en te brengen.
Toen deze wervingsaktie succesvol bleek, be
gonnen ook Verolme en Thomses Havenbedrijf
personeel te werven op Goeree-Overflakkee.
Eén van de bedrijven had zelfs een eigen boot in
gebruik om de Flakkeeërs te vervoeren. Dit
eigen vervoer moest om rendabel te zijn wel
zoveel mogelijk benut worden. De pendel moest
door drs. C. M. de Vos
burgemeester van Oostflakkee
massaal zijn. In 1957 reisden ongeveer 700 Flak
keese werknemers elke dag naar de overkant
van het Haringvliet om daar te gaan werken. In
1960 was dit zelfs uitgegroeid tot 1715 personen.
Liever dan Goeree-Overflakkee te verlaten en in
'kooitjes' te gaan wonen, reisden zij elke dag
heen en weer. Zij waren dan bij elkaar zo'n
twaalf uren van huis. Velen hadden echter een
grondige afkeer van stapelwoningen (flats) en
het stadse woonmilieu. Bovendien was de
woningmarkt in Rotterdam en het gebied rond
de Nieuwe Waterweg niet ruim.
Desondanks zette elk jaar een aantal mensen de
grote stap en verliet het eiland om elders te gaan
wonen. Goeree-Overflakkee kende een vertrek-
overschot. Daar kon de tijdelijke werkgelegen
heid na de ramp weinig aan veranderen. Pas in
de jaren 1963,1964 en 1965 nam dit vertrek af. In
1964 begon er een nieuw hoofdstuk in de
geschiedenis van Goeree-Overflakkee. Het
eiland was door de bouw van de Haringvliet
brug met 'de overkant' verbonden.
J. L. Koert in: Gebroken dijken, p. 73. Uitgave
van het Wetenschappelijk Genootschap voor
Goeree-Overflakkee in samenwerking met de
Flakkeesche Drukkerij J. M. Boomsma.
gerekend kunnen worden tot de mooiste natuur
gebieden van Nederland.
Het dichten van de gaten in de Tilsedijk bij Stad aan 't Haringvliet.
Sinds het gereedkomen van de vaste oeverver
binding met de rest van Zuid-Holland is er een
aantal ontwikkelingen te signaleren, die dankzij
deze verbindingen versneld tot stand zijn geko
men dan wel mogeljk geworden zijn. Ik wil er
een aantal noemen, zonder overigens uitput
tend te zijn. Er valt immers heel veel te vertellen
over de gevolgen van de Deltawerken voor
Goeree-Overflakkee. De vraag aan mij was, om
een bijdrage te leveren over de economische
ontwikkeling van Oostflakkee na de voltooiing
van de Deltawerken.
De pendel
Al voor de Haringvlietbrug en de Hellegatsdam
werkten een aantal bewoners van Goeree-
Overflakkee in het Rijnmond-gebied. Gelukkig
konden velen vanuit deze regio werk vinden in
het havengebied van Rotterdam. De mogelijk
heid om werk te vinden in de landbouw nam
immers sterk af vanwege de mechanisatie.
Vanaf 1964 is de pendel met het Rijnmond
gebied nog verder toegenomen. De verbindin
gen, zowel per auto als met het openbaar
vervoer werden steeds beter. Vele bedrijven lie
ten bussen rijden om hun medewerkers op te
halen en weer thuis te brengen. De mensen van
Goeree-Overflakkee waren en zijn zeer gewaar
deerde medewerkers. Ze werken hard en zijn
zwaar werk gewend. De ervaring in de land
bouw komt goed van pas. Gelukkig heeft ook
onze regio kunnen profiteren van de groei van
de werkgelegenheid in het Rotterdamse haven
gebied. Toch is het jammer, dat de goede verbin
dingen tussen Rijnmond en Goeree-Overflak
kee te weinig leiden tot vestiging van bedrijven
vanuit Rotterdam-Rijnmond.
Het jaar 1964 is voor Goeree-Overflakkee het
jaar, waarin het ophield eiland te zijn. De
Haringvlietbrug kwam gereed en de Hellegats
dam werd dwars door het Volkerak en het
Haringvliet aangèlegd. De Haringvlietbrug kon
in dat jaar gemaakt worden, omdat de gemeen
tebesturen van Goeree-Overflakkee en Schou-
wen-Duiveland het initiatief hadden genomen
om de brug te bouwen. In het schema van het
rijk kwam de bouw van de brug pas jaren later
voor. Blijkbaar vonden de gemeenten het van
groot belang, dat de brug er kwam en dat is op
zich begrijpelijk. Tot het jaar 1964 was Goeree-
Overflakkee slechts per boot verbonden met 'de
overkant', Voorne-Putten, de Hoekse Waard en
Noord-Brabant. Het getuigde van een vooruit
ziende blik om een Naamloze Vennootschap op
te richten die de brug ging bouwen en uiteinde
lijk ook exploiteren totdat het rijk de brug in
beheer en onderhoud overnam. Het heeft de ge
meenten overigens geen windeieren gelegd,
omdat de uiteindelijke netto-opbrengst van de
verkoop een forse winst voor de gemeenten
opleverde.
De Haringvlietbrug en de Hellegatsdam waren
een onderdeel van de Deltawerken, die nodig
bleken om het zuidwesten van Nederland te
beschermen tegen de springvloeden vanuit zee.
Pas in 1987 is voor Goeree-Overflakkee het defi
nitieve eindpunt van de werken bereikt met de
sluiting van de Philipsdam. Tot dat moment
drong de zee door tot de Volkeraksluizen. Regel
matig stonden de Hellegatsplaten nog onder
water. Oostflakkee kent nu geen eb en vloed
meer en er zijn gebieden drooggevallen, die
Zo zag
de fotograaf
de Voorstraat
van Ooltgensplaat.