De ramp die
te snel kwam
Eens
moest
het er
van
komen
WliCCilPSPÊ©
Stormvloedkering
ongekend sterk
De Dordtenaar PAGINA 27
Driemaal deze eeuw haal
de de zee, opgezweept
door een orkaan, venijnig
uit naar het toen nog
zwak verdedigde land in het del
tagebied. En de derde keer in
de onheilspellende duisternis van
een winternacht in 1953 was het
raak.
Zo verstrekkend en ingrijpend
waren de gevolgen van deze wa
tersnood dat we, veertig jaar na
dato, nog steeds kunnen volstaan
met te verwijzen naar De Ramp.
Zoals we het hebben over De Cri
sistijd en De Oorlog. De ramp
wordt slechts geëvenaard door
overstromingen in vervlogen eeu
wen; rampen die hun sporen even
wel niet in ons diepste wezen heb
ben achtergelaten.
1 Gezien het onnoemelijke leed en
de miljardenschade blijft de
vraag opkomen of de catastrofe te
voorkomen was geweest. Objectief
bezien lijkt het antwoord niet een
voudig te geven, ook al waren we
dan wel degelijk gewaarschuwd.
„Want dat we onverwacht in onzé
kraag werden gegrepen, valt ze
ker niet vol te houden", meent ook
dr. ir. H.A. Ferguson (81), oud-
hoofd van de Deltadienst van
Rijkswaterstaat en éminence grise
van de vaderlandse waterbou
wers.
De eerste waarschuwing da
teert van kort na de eeuwwisse
ling. Bij de stormvloed van maart
1906 stroomde het water op tal
van plaatsen over de te lage zee
dijken. De betrokken waterschap
pen namen echter nauwelijks of
geen actie. Eenzelfde beeld ont
stond in april 1943 toen de Zeeuw
se en Zuidhollandse eilanden op
nieuw door een stormvloed wer
den geteisterd. Ook deze keer tra
den de waterschappen, mede als
gevolg van de Duitse bezetting,
niet handelend op.
Intussen was de Stormvloed
commissie in 1939 ingesteld
door de minister van verkeer en
waterstaat op grond van statis
tische berekeningen tot de conclu
sie gekomen, dat de dijkbeheer-
ders bedacht moesten zijn op één
zeer hoge vloed per vijfhonderd
jaar. Hieronder werd een vloed
verstaan met een hoogste stand
van 4 meter NAP bij Hoek van
Holland. Dat het water op 1 fe
bruari 1953 in de mond van de
Nieuwe Waterweg een hoogste
stand bereikte van 3,85 meter
NAP, mocht daarom in feite geen
verbazing wekken.
In haar definitieve rapport, ver
schenen in april 1944, meldde
de commissie dat de veiligheid
vrijwel overal langs de benedenri
vieren zeer te wensen overliet. 'De
dijken zijn niet hoog genoeg om
de stormvloedstanden, die redelij
kerwijs kunnen worden verwacht,
te keren'. Het vermoeden werd
uitgesproken dat ook in Zeeland
dijkvakken zouden voorkomen die
onvoldoende veiligheid boden.
Drie maanden later begon Rijks
waterstaat in Zeeland een onder
zoek, dat aanvankelijk ernstig
werd vertraagd door oorlogshan
delingen. Het rapport kwam in
1946 uit en was niet voor tweeërlei
uitleg vatbaar. 'Bij de stormvloed,
waarmee nu rekening dient te
worden gehouden, zal het water
over een lengte van tientallen ki
lometers over Zeeuwse dijken
stromen. De omvang van de ramp
die Zeeland kan treffen, wordt
hierdoor duidelijk in het licht ge
steld'.
Voor zichzelf had Rijkswater
staat, belast met het oppertoe
zicht op 's lands kustverdediging,
derhalve niet later dan 1946 de ba
lans opgemaakt. Ir. Ferguson,
destijds hoofd van de Studiedienst
van Rijkswaterstaat in Vlissin-
gen, herinnert zich nog zijn ver
bijstering: „Mijn hemel, zei ik,
wat moeten we aan met die ouwe
troep? Waar moeten we beginnen?
Maar ja, het werd natuurlijk niet
aan de grote klok gehangen."
Zelfs het rapport van de Storm
vloedcommissie bleef binnens
kamers. Het parlement wist niet
van zijn bestaan en evenmin de
waterschappen die toch als eerste
verantwoordelijk waren (en zijn)
voor de zeedijken. De regering
was wel op de hoogte, maar voor
haar golden zo kort na afloop
van de oorlog andere prioritei
ten. De wederopbouw kreeg abso
lute voorrang, met het accent op
de woningbouw, havens en indus
trie alsmede defensie. De beheer
ders van de armlastige natie wa
ren mentaal eenvoudig niet in
staat de dreiging die in het westen
uitging van onze erfvijand de
Noordzee, serieus te nemen.
„Vergeet bovendien niet, dat de
bevindingen van de Stormvloed
commissie waren gebaseerd op de
leer van de statistiek", zegt Fer
guson. „En niets is zo moeilijk als
ZATERDAG 30 JANUARI 1993
Minister-president Drees spreekt in de Tweede Kamer over de
gevolgen van de watersnood. Achter de tafel ook minister Algera
(tweede van rechts).
Dr. ir. H.A. Ferguson, oud-hoofd
van de deltadienst van Rijkswa
terstaat: „De ramp kwam te snel.
Had die stormvloed tweehonderd
jaar op zich laten wachten de
statistiek hield die mogelijkheid
zeer wel open dan was Neder
land er klaar voor geweest."
de goegemeente, de politiek inbe
grepen, inzicht te geven in statis
tiek. Minister Algera raakte wél
overtuigd. Hij was het ook die op
dracht gaf een studie te verrich
ten naar de mogelijke afsluiting
van de zeegaten. Dat gebeurde in
1952. De ramp kwam evenwel te
snel. Had die stormvloed tweehon
derd jaar op zich laten wachten
de statistiek hield die mogelijk
heid zeer wel open dan was Ne
derland er klaar voor geweest."
Ferguson spreekt met ontzag
over Algera, de bewindsman die
met zijn opdracht aan Rijkswa
terstaat in feite de kiem legde
voor het deltaplan. Toch kleeft er
een smet aan het blazoen van deze
minister. Immers, hoewel hij zich
had laten overtuigen van de ernst
van de situatie, stelde hij de
Tweede Kamer, nog in november
1952, toch gerust: ,De zeeweringen,
die het land onmiddellijk tegen
een catastrofe moeten beveiligen,
verkeren in redelijke staat van
onderhoud." De uitspraak doet
denken aan de woorden waarmee
premier Colijn, kort voor het uit
breken van de oorlog, het volk in
slaap suste.
Ontegenzeglijk zijn er fouten
gemaakt", meent ir. H. Engel
(62), de opvolger van Ferguson
als hoofd van de Deltadienst en de
man onder wiens leiding de
stormvloedkering in de Ooster-
schelde werd gebouwd. „Maar ze
waren, de omstandigheden in aan
merking genomen, begrijpelijk; en
zeker niet ernstiger dan de fouten
die nu worden gemaakt."
Met zijn verwijzing naar het he
den doelt Engel onder meer op de
gebrekkige wijze, waarop de mi
lieuproblematiek wordt aange
pakt.
„Waar dat precies aan ligt? Ken
nelijk willen we ook nu de waar
heid niet onder ogen zien. Erger
nog vind ik het, dat we er geen
geld voor over hebben het vraag
stuk naar behoren te onderzoeken.
Sommige kwesties worden boven
dien te veel vanuit het gevoel be
naderd. Zo mogen we geen kern
centrales bouwen, hoewel ze het
koolzuurgehalte van de atmosfeer
gunstig beïnvloeden. Intussen voe
ren we uit België en Frankrijk
elektriciteit in die met kernener
gie is opgewekt. Kennelijk zijn we
veel benauwder voor kerncentra
les dan voor allerlei chemicaliën
die de dampkring aantasten.
„De praktijk laat tevens zien
dat het heel moeilijk is tijdig een
passende reactie te ontwikkelen
op dreigend onheil. Het is vrijwel
ondoenlijk mensen te mobiliseren
voor een rampenplan. Dit gebrek
Bij een noordwester storm en laag springtij werd de
stormvloedkering in de Oosterschelde deze week voor
de dertiende keer in haar bestaan gesloten. Safety
first luidt nu al jaren het devies. Het kan verkeren.
Uit een oogpunt van technologie vormt de pijlerdam, tot
stand gekomen dank zij een explosie van innovaties, de parel
van de deltawerken; miljarden vergende projecten die recht
streeks voortvloeiden uit de ramp. Tussen de Maasvlakte en
Walcheren werd de kustlijn rigoureus recht getrokken, waar
door de aanblik van Nederland ingrijpend werd gewijzigd. De
veiligheid werd tot een zo hoog mogelijk niveau opgevoerd.
Maar betekent dit ook dat elke dreiging nu is afgewend?
In antwoord op de door hemzelf opgeworpen vraag hoe be
trouwbaar een willekeurige dijk mag worden geacht, zegt wa
terbouwer Ferguson: „Bij de huidige stand van onze kennis zal
een afdoend antwoord pas worden verkregen wanneer de dijk
in kwestie daadwerkelijk bezwijkt, en we voldoende zijn inge
licht over de omstandigheden waaronder dat is gebeurd.
„Dijkbouw is een uitzonderlijk moeilijk vak. De waarheid is
dat we, onze sterk toegenomen ervaring ten spijt, nog steeds
niet precies weten hoe we een dijk moeten bouwen. Voor velen
zal dit misschien onverwachte en onaangename informatie
zijn. De beperking van onze kunde hebben we evenwel te aan
vaarden."
Ir. H. Engel, onder wiens leiding de stormvloedkering in de Ooster
schelde werd gebouwd: „Ontegenzeglijk zijn er fouten gemaakt."
aan motivatie heeft ook in de pe
riode vóór 1953 een rol gespeeld."
Engel voelt geen behoefte die
per in te gaan op de schuldvraag.
Ook Ferguson zegt dat hij er niet
over peinst schuldigen aan te wij
zen. Over de hoofdoorzaak van de
watersnood is hij minder terug
houdend: „Dat was de gecompli
ceerde waterstaatkundige gesteld
heid van Nederland. Fouten kon
den daardoor niet uitblijven."
Hoe ingewikkeld de toestand
was, doet hij uit de doeken in
zijn boek Dialoog met de Noordzee
dat vorig jaar verscheen:
De waterloopkundige situatie,
waarin de zeeweringen zich be
vonden, was in de loop der tijden
gevaarlijker geworden (stroom-
geulen hadden zich verdiept, ter
wijl het land achter de dijken
steeds lager was komen te lig
gen).
De dijklinies waren sterk ver
brokkeld, zeer grillig van verloop
en op veel plaatsen door brede en
diepe getijar men doorbroken.
Tot 1953 werd de versnippering
verder bevorderd door de split
sing van de dijkzorg in vele wa
terschappen.
De waterschappen waren boven
dien slecht georganiseerd. Hoewel
juist zij waren belast met het on
derhoud van de waterkeringen,
komen ze in beschouwingen over
de oorzaken van de ramp maar
mondjesmaat aan bod. En dit of
schoon ze aantoonbaar in hun
taak tekort zijn geschoten en de
gierigheid van de polderbesturen
spreekwoordelijk was. De deskun
digen werkten trouwens niet bij
Rijkswaterstaat die geacht werd
het oppertoezicht uit te oefenen,
maar bij de waterschappen.
Het steekt Ferguson dat de bui
tenwacht desondanks steevast
Rijkswaterstaat als hoofdschuldi
ge aanmerkt. „En dit gaat maar
door. Waarom? Omdat geen enke
le minister zich ertegen verzet.
Uiteraard liggen zulke zaken poli
tiek gevoelig. Als minister kun je
niet stellen dat de waterschappen
de zaak hebben verknald. Want
daar zou het verweer op neer
moeten komen. Zo'n uitspraak zou
bovendien de goede verhoudingen
met de waterschappen schaden."
Een homerisch gelach klinkt op
als Ferguson een citaat van mi
nister Van Aartsen te binnen
schiet. „Hij zei dat bij de waters
nood was gebleken, dat het water
schapswezen zo'n groot goed was.
Ik vermoed dat die opmerking
moest dienen om de waterschap
pen te vriend te houden. Maar wat
hij zei was historisch onjuist."
Hoewel de waterschappen on
miskenbaar tekort zijn geschoten,
gelden er volgens hem wel dege
lijk verzachtende omstandighe
den. „Waterbouwkunde is een uit
zonderlijk moeilijk vak en de ken
nis van haar beoefenaren was
voor de oorlog zeer beperkt." Uit
zijn woorden valt tevens op te ma
ken dat gezapigheid in die vroege
jaren hoogtij vierde. Zo verzonden
de waterschappen telkenjare
plichtmatig hun peilboeken
overzichten waaruit de toestand
van de vooroevers kon worden af
geleid naar Rijkswaterstaat.
De reusachtige pijlers van
de stormvloedkering.
De technisch ambtenaren van de
ze dienst volstonden ermee de
rapporten door te sturen naar de
hoofd-ingenieur. „Van een kriti
sche beschouwing van het geheel
was geen sprake", zegt Ferguson.
De controle in die dagen om
schrijft hij als vaag. „Provin
ciale Waterstaat had weliswaar
het dagelijks toezicht, maar deze
instantie was onvoldoende toege
rust om leiding te geven aan de
waterschappen. Onze dienst greep
pas in als het ergens de spuigaten
uitliep. Dan werd de provincie in
gelicht met het voorstel er iets
aan te doen. Er was duidelijk
sprake van een zekere sleur. Dat
gold voor een ieder en zeker voor
de politiek. Die hield er niet van
op te treden. Tegen deze achter
grond moet u al die dingen zien."
Zo werd de Noordzee in 1953 in
staat gesteld ten koste van 1835
mensenlevens een einde te maken
Dit standpunt wordt onderschreven door ir. Engel, de eigen
lijke bouwmeester van de stormvloedkering. In het alge
meen vindt hij dat van een waterbouwer niet mag worden ver
wacht dat hij tot meer in staat is dan een dokter: „We werken
immers in een oneindig gecompliceerde omgeving en kunnen
maar een beperkt beeld krijgen van de mogelijkheden. Zeker,
naarmate we meer studeren, ontstaat een beter inzicht. Maar
ook dan zullen we ons bewust moeten zijn van onze tekortko
mingen."
Ferguson haast zich op te merken dat er geen twijfel bestaat
over de sterkte van de deltadammen. Die zijn, voor alle zeker
heid, royaal overgedimensioneerd. Het zijn hoge en brede dij
ken die dank zij het flauwe binnenbeloop het toonbeeld
vormen van stabiliteit. Voor de Haringvlietsluizen en de Oos-
terscheldekering ligt dit anders. „Die zijn nooit beproefd. Ja,
in een model, maar dat geeft de werkelijkheid niet weer. Op
zichzelf is dat overigens niet zo verschrikkelijk. Want we ma
ken niets voor de eeuwigheid. Natuurlijk kunnen we iets bou
wen dat nooit zal breken. Alleen, vraag dan niet naar de kos
ten. Dat is het hele punt.
„Voor de stormvloedkering geldt, net als voor de Haring
vlietsluizen, dat we buiten ons ervaringsgebied hebben ge
werkt. We kunnen dus onmogelijk beweren dat we alles hebben
voorzien. Ik ontken niet, dat we het bijzonder knap en onwaar
schijnlijk slim hebben aangepakt, maar buiten ons ervarings-
bereik. Of dat risico's inhoudt, zou ik niet weten."
Niet alleen met de onzekerheidsfactor heeft Ferguson, de
oude rot, moeite. Nog altijd hikt hij aan tegen de extreem
hoge kosten (acht miljard gulden) van de kering. „Juist om
die reden zou ik het nooit in mijn hoofd hebben gehaald. De af
sluiting van de Oosterschelde heeft ons, aangezien het milieu
behouden moest blijven, per hoofd van de bevolking honderden
guldens extra gekost. En wie kijkt er nou naar dat milieu. Nee,
er zijn ons dingen aangepraat die er niet zijn."
Ferguson was, begin jaren zeventig, de belangrijkste pleitbe
zorger voor complete afsluiting van de Oosterschelde. Hij
vond dit de verstandigste en de
goedkoopste oplossing. Hoon en
verdachtmakingen, erupties
die hun oorsprong vonden in
belangengroeperingen en de
politiek, werden zijn deel én
dat van Rijkswaterstaat in zijn
geheel. Tegen alle adviezen in
koos de Tweede Kamer in 1974
voor de duurste en moeilijkste
weg.
Ook bij de aanleg van de ke
ring Ferguson was intussen
als hoofd van de Deltadienst
opgevolgd door Engel kwam
Rijkswaterstaat geregeld on
der vuur te liggen. Naarmate
het werk vorderde, rees in het
parlement het verzet tegen de kos
tenstijgingen; een onheil dat de Ka
mer, gezien haar keuze voor de pij
lerdam, over zichzelf had afgeroe
pen.
„De harde kritiek die we vooral
van de oppositie te verduren kregen,
vloeide mijns inziens voort uit het
compromis", zegt ir. Engel. „Nie
mand had tenslotte gekregen waar
hij om had gevraagd. Toch kon ik de
aanvalsmethoden niet waarderen. Er
werden zuivere onwaarheden gedebi
teerd. En de sterke inflatie, waarmee
de bouwperiode gepaard ging, werd
gemakshalve niet ingecalculeerd.
Gelukkig zijn we er in geslaagd de
mensen gemotiveerd te houden, al
was dat soms heel moeilijk."
ind 1986 werd de stormvloedke
ring feestelijk in bedrijf gesteld.
Ze beschermt het achterland tegen
een stormvloed die zich, statistisch
gezien, maar eens in de vierduizend
jaar voordoet. Juist omdat dit kunst
werk het ervaringsbereik van de ont
werpers te boven ging, lijkt de kans
op verborgen gebreken reëel.
Wat beschouwt Engel als het
kwetsbaarste onderdeel?
„Buitenlandse collega's die we had
den gevraagd een beoordeling te ma
ken van het beheer, zagen de bodem
bescherming als het grote probleem.
Immers, bij een voortschrijdende on
dergraving van de bescherming zou
de constructie in elkaar kunnen val
len. Dat vond men bijzonder angstig.
„Wij delen die vrees niet. Zolang
ten minste de verleiding kan worden
weerstaan het controle-apparaat af te schaffen. De mensen die
er omheen staan, vormen de zwakste schakel. Als de inspec
teurs nu of in de verre toekomst worden wegbezuinigd of
gedemotiveerd, is de stormvloedkering als een olietanker die
te lang ongeobserveerd in de vaart blijft. Dan verhoog je de
risico's."
aan een eeuwenoud probleem. Als
er bij Rijkswaterstaat al behoefte
had bestaan aan genoegdoening,
dan kreeg de dienst haar revan
che op 7 november van dat jaar.
Toen al werd onder haar vlag de
gevaarlijke dijkopening bij Ou-
werkerk, als laatste van tientallen
stroomgaten, gedicht. Ingenieurs,
opzichters en arbeiders hadden
een bijna bovenmenselijke presta
tie geleverd.
Dat het verdronken land zo snel
op de zee kon worden heroverd,
schrijft Ferguson toe aan een on
waarschijnlijk toeval. „Pas acht
jaar tevoren hadden we uitge
breid ervaring opgedaan op Wal
cheren, waar de geallieerden in de
strijd om de Scheldemond met
bommen vier grote bressen had
den geslagen in de zeedijken.
„Zonder 'Walcheren' zouden we
bovendien niet 'caisson-gezind'
zijn geworden. Want daar is de
weerstand tegen caissons die
vooral leefde bij de Dienst Zuider
zeewerken en de aannemers, over
wonnen. Na de ramp werd derhal
ve onmiddellijk opdracht gegeven
voor de bouw van caissons. Had
den we onze toevlucht moeten ne
men tot de traditionale methode
rijshouten zinkstukken en
stortsteen dan zouden we op
een kritiek ogenblik werkloos zijn
geweest door gebrek aan steen.
Alleen dank zij de caissons kregen
we het zo snel voor elkaar. Je zou
bijna denken dat de Voorzienig
heid ons de helpende hand heeft
toegestoken."