De ramp die te snel kwam Eens moest het er van komen Stormvloedkering ongekend sterk Ltm ZATERDAG ZATERDAG 30 JANUARI 1993 VEERTIG JAAR l\IA DE WATERSNOOD PAGINA 43 Driemaal deze eeuw haal de de zee, opgezweept door een orkaan, venijnig uit naar het toen nog zwak verdedigde land in het del tagebied. En de derde keer in de onheilspellende duisternis van een winternacht in 1953 was het raak. Zo verstrekkend en ingrijpend waren de gevolgen van deze wa tersnood dat we, veertig jaar na dato, nog steeds kunnen volstaan met te verwijzen naar De Ramp. Zoals we het hebben over De Cri sistijd en De Oorlog. De ramp wordt slechts geëvenaard door overstromingen in vervlogen eeu wen; rampen die hun sporen even wel niet in ons diepste wezen heb ben achtergelaten. Gezien het onnoemelijke leed en de miljardenschade blijft de vraag opkomen of de catastrofe te voorkomen was geweest. Objectief bezien lijkt het antwoord niet een voudig te geven, ook al waren we dan wel degelijk gewaarschuwd. „Want dat we onverwacht in onze kraag werden gegrepen, valt ze ker niet vol te houden", meent ook dr. ir. H.A. Ferguson (81), oud- hoofd van de Deltadienst van Rijkswaterstaat en éminence grise van de vaderlandse waterbou wers. De eerste waarschuwing da teert van kort na de eeuwwisse ling. Bij de stormvloed van maart 1906 stroomde het water op tal van plaatsen over de te lage zee dijken. De betrokken waterschap pen namen echter nauwelijks of geen actie. Eenzelfde beeld ont stond in april 1943 toen de Zeeuw se en Zuidhollandse eilanden op nieuw door een stormvloed wer den geteisterd. Ook deze keer tra den de waterschappen, mede als gevolg van de Duitse bezetting, niet handelend op. Intussen was de Stormvloed commissie in 1939 ingesteld door de minister van verkeer en waterstaat op grond van statis tische berekeningen tot de conclu sie gekomen, dat de dijkbeheer- ders bedacht moesten zijn op één zeer hoge vloed per vijfhonderd jaar. Hieronder werd een vloed verstaan met een hoogste stand van 4 meter NAP bij Hoek van Holland. Dat het water op 1 fe bruari 1953 in de mond van de Nieuwe Waterweg een hoogste stand bereikte van 3,85 meter NAP. mocht daarom in feite geen verbazing wekken. In haar definitieve rapport, ver schenen in april 1944, meldde de commissie dat de veiligheid vrijwel overal langs de benedenri vieren zeer te wensen overliet. 'De dijken zijn niet hoog genoeg om de stormvloedstanden, die redelij kerwijs kunnen worden verwacht, te keren'. Het vermoeden werd uitgesproken dat ook in Zeeland dijkvakken zouden voorkomen die onvoldoende veiligheid boden. Drie maanden later begon Rijks waterstaat in Zeeland een onder zoek, dat aanvankelijk ernstig werd vertraagd door oorlogshan delingen. Het rapport kwam in 1946 uit en was niet voor tweeërlei uitleg vatbaar. 'Bij de stormvloed, waarmee nu rekening dient te worden gehouden, zal het water over een lengte van tientallen ki lometers over Zeeuwse dijken stromen. De omvang van de ramp die Zeeland kan treffen, wordt hierdoor duidelijk in het licht ge steld'. Voor zichzelf had Rijkswater staat, belast met het oppertoe zicht op 's lands kustverdediging, derhalve niet later dan 1946 de ba lans opgemaakt. Ir. Ferguson, destijds hoofd van de Studiedienst van Rijkswaterstaat in Vlissin- gen, herinnert zich nog zijn ver bijstering: „Mijn hemel, zei ik, wat mpeten we aan met die ouwe troep? Waar moeten we beginnen? Maar ja, het werd natuurlijk niet aan de grote klok gehangen." Zelfs het rapport van de Storm vloedcommissie bleef binnens kamers. Het parlement wist niet van zijn bestaan en evenmin de waterschappen die toch als eerste verantwoordelijk waren (en zijn) voor de zeedijken. De regering was wel op de hoogte, maar voor haar golden zo kort na afloop van de oorlog andere prioritei ten. De wederopbouw kreeg abso lute voorrang, met het accent op de woningbouw, havens en indus trie alsmede defensie. De beheer ders van de armlastige natie wa ren mentaal eenvoudig niet in staat de dreiging die in het westen uitging van onze erfvijand de Noordzee, serieus te nemen. „Vergeet bovendien niet, dat de bevindingen van de Stormvloed commissie waren gebaseerd op de leer van de statistiek", zegt Fer guson. „En niets is zo moeilijk als Minister-president Drees spreekt in de Tweede Kamer over de gevolgen van de watersnood. Achter de tafel ook minister Algera (tweede van rechts). aan een eeuwenoud probleem. Als er bij Rijkswaterstaat al behoefte had bestaan aan genoegdoening, dan kreeg de dienst haar revan che op 7 november van dat jaar. Toen al werd onder haar vlag de gevaarlijke dijkopening bij Ou- werkerk, als laatste van tientallen stroomgaten, gedicht. Ingenieurs, opzichters en arbeiders hadden een bijna bovenmenselijke presta tie geleverd. Dat het verdronken land zo snel op de zee kon worden heroverd, schrijft Ferguson toe aan een on waarschijnlijk toeval. „Pas acht jaar tevoren hadden we uitge breid ervaring opgedaan op Wal cheren, waar de geallieerden in de strijd om de Scheldemond met bommen vier grote bressen had den geslagen in de zeedijken. „Zonder 'Walcheren' zouden we bovendien niet 'caisson-gezind' zijn geworden. Want daar is de weerstand tegen caissons die vooral leefde bij de Dienst Zuider zeewerken en de aannemers, over wonnen. Na de ramp werd derhal ve onmiddellijk opdracht gegeven voor de bouw van caissons. Had den we onze toevlucht moeten ne men tot de traditionale methode rijshouten zinkstukken en stortsteen dan zouden we op een kritiek ogenblik werkloos zijn geweest door gebrek aan steen. Alleen dank zij de caissons kregen we het zo snel voor elkaar. Je zou bijna denken dat de Voorzienig heid ons de helpende hand heeft toegestoken." Dr. ir. H.A. Ferguson, oud-hoofd van de deltadienst van Rijkswa terstaat: „De ramp kwam te snel. Had die stormvloed tweehonderd jaar op zich laten wachten de statistiek hield die mogelijkheid zeer wel open dan was Neder land er klaar voor geweest." de goegemeente, de politiek inbe grepen, inzicht te geven in statis tiek. Minister Algera raakte wél overtuigd. Hij was het ook die op dracht gaf een studie te verrich ten naar de mogelijke afsluiting van de zeegaten. Dat gebeurde in 1952. De ramp kwam evenwel te snel. Had die stormvloed tweehon derd jaar op zich laten wachten de statistiek hield die mogelijk heid zeer wel open dan was Ne derland er klaar voor geweest." Ferguson spreekt met ontzag over Algera, de bewindsman die met zijn opdracht aan Rijkswa terstaat in feite de kiem legde voor het deltaplan. Toch kleeft er een smet aan het blazoen van deze minister. Immers, hoewel hij zich had laten overtuigen van de ernst van de situatie, stelde hij de Tweede Kamer, nog in november 1952, toch gerust: ,De zeeweringen, die het land onmiddellijk tegen een catastrofe moeten beveiligen, verkeren in redelijke staat van onderhoud." De uitspraak doet denken aan de woorden waarmee premier Colijn, kort voor het uit breken van de oorlog, het volk in slaap suste. Ontegenzeglijk zijn er fouten gemaakt", meent ir. H. Engel (62), de opvolger van Ferguson als hoofd van de Deltadienst en de man onder wiens leiding de stormvloedkering in de Ooster- schelde werd gebouwd. „Maar ze waren, de omstandigheden in aan merking genomen, begrijpelijk; en zeker niet ernstiger dan de fouten die nu worden gemaakt." Met zijn verwijzing naar het he den doelt Engel onder meer op de gebrekkige wijze, waarop de mi lieuproblematiek wordt aange pakt. „Waar dat precies aan ligt? Ken nelijk willen we ook nu de waar heid niet onder ogen zien. Erger nog vind ik het, dat we er geen geld voor over hebben het vraag stuk naar behoren te onderzoeken. Sommige kwesties worden boven dien te veel vanuit het gevoel be naderd. Zo mogen we geen kern centrales bouwen, hoewel ze het koolzuurgehalte van de atmosfeer gunstig beïnvloeden. Intussen voe ren we uit België en Frankrijk elektriciteit in die met kernener gie is opgewekt. Kennelijk zijn we veel benauwder voor kerncentra les dan voor allerlei chemicaliën die de dampkring aantasten. „De praktijk laat tevens zien dat het heel moeilijk is tijdig een passende reactie te ontwikkelen op dreigend onheil. Het is vrijwel ondoenlijk mensen te mobiliseren voor een rampenplan. Dit gebrek De reusachtige pijlers van de stormvloedkering. De technisch ambtenaren van de ze dienst volstonden ermee de rapporten door te sturen naar de hoofd-ingenieur. „Van een kriti sche beschouwing van het geheel was geen sprake", zegt Ferguson. De controle in die dagen om schrijft hij als vaag. „Provin ciale Waterstaat had weliswaar het dagelijks toezicht, maar deze instantie was onvoldoende toege rust om leiding te geven aan de waterschappen. Onze dienst greep pas in als het ergens de spuigaten uitliep. Dan werd de provincie in gelicht met het voorstel er iets aan te doen. Er was duidelijk sprake van een zekere sleur. Dat gold voor een ieder en zeker voor de politiek. Die hield er niet van op te treden. Tegen deze achter grond moet u al die dingen zien." Zo werd de Noordzee in 1953 in staat gesteld ten koste van 1835 mensenlevens een einde te maken Vt/1 Bij een noordwester storm en laag springtij werd de stormvloedkering in de Oosterschelde deze week voor de dertiende keer in haar bestaan gesloten. Safety first luidt nu al jaren het devies. Het kan verkeren. Uit een oogpunt van technologie vormt de pijlerdam, tot stand gekomen dank zij een explosie van innovaties, de parel van de deltawerken; miljarden vergende projecten die recht streeks voortvloeiden uit de ramp. Tussen de Maasvlakte en Walcheren werd de kustlijn rigoureus recht getrokken, waar door de aanblik van Nederland ingrijpend werd gewijzigd. De veiligheid werd tot een zo hoog mogelijk niveau opgevoerd. Maar betekent dit ook dat elke dreiging nu is afgewend? In antwoord op de door hemzelf opgeworpen vraag hoe be trouwbaar een willekeurige dijk mag worden geacht, zegt wa terbouwer Ferguson: „Bij de huidige stand van onze kennis zal een afdoend antwoord pas worden verkregen wanneer de dijk in kwestie daadwerkelijk bezwijkt, en we voldoende zijn inge licht over de omstandigheden waaronder dat is gebeurd. „Dijkbouw is een uitzonderlijk moeilijk vak. De waarheid is dat we, onze sterk toegenomen ervaring ten spijt, nog steeds niet precies weten hoe we een dijk moeten bouwen. Voor velen zal dit misschien onverwachte en onaangename informatie zijn. De beperking van onze kunde hebben we evenwel te aan vaarden." Dit standpunt wordt onderschreven door ir. Engel, de eigen lijke bouwmeester van de stormvloedkering. In het alge meen vindt hij dat van een waterbouwer niet mag worden ver wacht dat hij tot meer in staat is dan een dokter: „We werken immers in een oneindig gecompliceerde omgeving en kunnen maar een beperkt beeld krijgen van de mogelijkheden. Zeker, naarmate we meer studeren, ontstaat een beter inzicht. Maar ook dan zullen we ons bewust moeten zijn van onze tekortko mingen." Ferguson haast zich op te merken dat er geen twijfel bestaat over de sterkte van de deltadammen. Die zijn, voor alle zeker heid, royaal overgedimensioneerd. Het zijn hoge en brede dij ken die dank zij het flauwe binnenbeloop het toonbeeld vormen van stabiliteit. Voor de Haringvlietsluizen en de Oos- terscheldekering ligt dit anders. „Die zijn nooit beproefd. Ja, in een model, maar dat geeft de werkelijkheid niet weer. Op zichzelf is dat overigens niet zo verschrikkelijk. Want we ma ken niets voor de eeuwigheid. Natuurlijk kunnen we iets bou wen dat nooit zal breken. Alleen, vraag dan niet naar de kos ten. Dat is het hele punt. „Voor de stormvloedkering geldt, net als voor de Haring vlietsluizen, dat we buiten ons ervaringsgebied hebben ge werkt. We kunnen dus onmogelijk beweren dat we alles hebben voorzien. Ik ontken niet, dat we het bijzonder knap en onwaar schijnlijk slim hebben aangepakt, maar buiten ons ervarings- bereik. Of dat risico's inhoudt, zou ik niet weten." Niet alleen met de onzekerheidsfactor heeft Ferguson, de oude rot, moeite. Nog altijd hikt hij aan tegen de extreem hoge kosten (acht miljard gulden) van de kering. „Juist om die reden zou ik het nooit in mijn hoofd hebben gehaald. De af sluiting van de Oosterschelde heeft ons, aangezien het milieu behouden moest blijven, per hoofd van de bevolking honderden guldens extra gekost. En wie kijkt er nou naar dat milieu. Nee, er zijn ons dingen aangepraat die er niet zijn." Ferguson was, begin jaren zeventig, de belangrijkste pleitbe zorger voor complete afsluiting van de Oosterschelde. Hij vond dit de verstandigste en de goedkoopste oplossing. Hoon en verdachtmakingen, erupties die hun oorsprong vonden in belangengroeperingen en de politiek, werden zijn deel én dat van Rijkswaterstaat in zijn geheel. Tegen alle adviezen in koos de Tweede Kamer in 1974 voor de duurste en moeilijkste weg. Ook bij de aanleg van de ke ring Ferguson was intussen als hoofd van de Deltadienst opgevolgd door Engel kwam Rijkswaterstaat geregeld on der vuur te liggen. Naarmate het werk vorderde, rees in het parlement het verzet tegen de kos tenstijgingen; een onheil dat de Ka mer, gezien haar keuze voor de pij lerdam, over zichzelf had afgeroe pen. „De harde kritiek die we vooral van de oppositie te verduren kregen, vloeide mijns inziens voort uit het compromis", zegt ir. Engel. „Nie mand had tenslotte gekregen waar hij om had gevraagd. Toch kon ik de aanvalsmethoden niet waarderen. Er werden zuivere onwaarheden gedebi teerd. En de sterke inflatie, waarmee de bouwperiode gepaard ging, werd gemakshalve niet ingecalculeerd. Gelukkig zijn we er in geslaagd de mensen gemotiveerd te houden, al was dat soms heel moeilijk." Eind 1986 werd de stormvloedke ring feestelijk in bedrijf gesteld. Ze beschermt het achterland tegen een stormvloed die zich, statistisch gezien, maar eens in de vierduizend jaar voordoet. Juist omdat dit kunst werk het ervaringsbereik van de ont werpers te boven ging, lijkt de kans op verborgen gebreken reëel. Wat beschouwt Engel als het kwetsbaarste onderdeel? „Buitenlandse collega's die we had den gevraagd een beoordeling te ma ken van het beheer, zagen de bodem bescherming als het grote probleem. Immers, bij een voortschrijdende on dergraving van de bescherming zou de constructie in elkaar kunnen val len. Dat vond men bijzonder angstig. j „Wij delen die vrees niet. Zolang ten minste de verleiding kan worden weerstaan het controle-apparaat af te schaffen. De mensen die er omheen staan, vormen de zwakste schakel. Als de inspec teurs nu of in de verre toekomst worden wegbezuinigd of gedemotiveerd, is de stormvloedkering als een olietanker die te lang ongeobserveerd in de vaart blijft. Dan verhoog je de risico's." Ir. H. Engel, onder wiens leiding de stormvloedkering in de Ooster schelde werd gebouwd: „Ontegenzeglijk zijn er fouten gemaakt." aan motivatie heeft ook in de pe riode vóór 1953 een rol gespeeld." Engel voelt geen behoefte die per in te gaan op de schuldvraag. Ook Ferguson zegt dat hij er niet over peinst schuldigen aan te wij zen. Over de hoofdoorzaak van de watersnood is hij minder terug houdend: „Dat was de gecompli ceerde waterstaatkundige gesteld heid van Nederland. Fouten kon den daardoor niet uitblijven." Hoe ingewikkeld de toestand was, doet hij uit de doeken in zijn boek Dialoog met de Noordzee dat vorig jaar verscheen: De waterloopkundige situatie, waarin de zeeweringen zich be vonden, was in de loop der tijden gevaarlijker geworden (stroom- geulen hadden zich verdiept, ter wijl het land achter de dijken steeds lager was komen te lig gen). De dijklinies waren sterk ver brokkeld, zeer grillig van verloop en op veel plaatsen door brede en diepe getijarmen doorbroken. Tot 1953 werd de versnippering verder bevorderd door de split sing van de dijkzorg in vele wa terschappen. De waterschappen waren boven dien slecht georganiseerd. Hoewel juist zij waren belast met het on derhoud van de waterkeringen, komen ze in beschouwingen over de oorzaken van de ramp maar mondjesmaat aan bod. En dit of schoon ze aantoonbaar in hun taak tekort zijn geschoten en de gierigheid van de polderbesturen spreekwoordelijk was. De deskun digen werkten trouwens niet bij Rijkswaterstaat die geacht werd het oppertoezicht uit te oefenen, maar bij de waterschappen. Het steekt Ferguson dat de bui tenwacht desondanks steevast Rijkswaterstaat als hoofdschuldi ge aanmerkt. „En dit gaat maar door. Waarom? Omdat geen enke le minister zich ertegen verzet. Uiteraard liggen zulke zaken poli tiek gevoelig. Als minister kun je niet stellen dat de waterschappen de zaak hebben verknald. Want daar zou het verweer op neer moeten komen. Zo'n uitspraak zou bovendien de goede verhoudingen met de waterschappen schaden." Een homerisch gelach klinkt op als Ferguson een citaat van mi nister Van Aartsen te binnen schiet. „Hij zei dat bij de waters nood was gebleken, dat het water schapswezen zo'n groot goed was. Ik vermoed dat die opmerking moest dienen om de waterschap pen te vriend te houden. Maar wat hij zei was historisch onjuist." Hoewel de waterschappen on miskenbaar tekort zijn geschoten, gelden er volgens hem wel dege lijk verzachtende omstandighe den. „Waterbouwkunde is een uit zonderlijk moeilijk vak en de ken nis van haar beoefenaren was voor de oorlog zeer beperkt." Uit zijn woorden valt tevens op te ma ken dat gezapigheid in die vroege jaren hoogtij vierde. Zo verzonden de waterschappen telkenjare plichtmatig hun peilboeken overzichten waaruit de toestand van de vooroevers kon worden af geleid naar Rijkswaterstaat.

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - kranten | 1993 | | pagina 4