'Met praten krijg je ze toch niet terug' Het hondje van Hoofdplaat weekend DE STEM DE WATERSNOODRAMP VAN 1953 ZATERDAG 30 JANUARI 1993 E5 Schouwen-Duiveland vaak horen zeggen: De watersnood is een kruis van Gods. Dat moeten wij waardig dragen. Als je het zo uitlegt is dat een vorm van acceptatie. Daardoor kun je het waarschijnlijk ook ge makkelijker verwerken." Het was in de meeste dor pen ook een kwestie van gedeelde smart is halve smart, zegt A. Quaak uit Kruiningen op Zuid-Beveland. „Ie dereen was getroffen. Het had geen zin om je ellende te etaleren. Bij de buren was het net zo. Daar hoefde je echt niet over te praten." Quaak was in 1953 een jongen van dertien jaar. Nog te jong om het leed dat de ramp aanrichtte, echt te doorgronden. „Je zag het wel: men sen die aan een dakgoot hingen of in een boom waren geklommen en toch waren verdronken. En al die dode dieren die de straat uitdreven. Je besefte wel dat het heel erg was en je vond het logisch dat mensen verdrietig waren, maar echt tot je doordringen doet zoiets op die leef tijd niet. Dan vind je het op de eerste plaats een spannend avon tuur en zo herinner ik de ramp ook het meest. Dat ik met mijn vader, die inkoper was voor het Rode Kruis, mee mocht om goederen weg te brengen. Dat ik ademloos luis terde naar de verhalen van de men sen die bij ons op zolder woonden, omdat hun eigen huis was vernield en ons huis redelijk veilig was omdat het op een hogere plek in het dorp stond." Terugblikkend als volwassene meent Quaak dat het verwerkings proces tamelijk logisch en vrij ge leidelijk heeft plaats gevonden. „De mensen die dakloos waren ge worden werden geevacueerd naar plaatsen vrij dicht bij het rampge bied. Het waren voor het meren deel boeren of anderszins mensen die in het dorp hun werk hadden. Omdat ze op hun evacuatie-adres niets om handen hadden, gingen ze zo vaak mogelijk terug. Kijken naar het dichten van de dijken, kijken of er nog wat te redden was van hun inboedel. Ze ontmoetten elkaar op de dijk, zagen samen het water wegzakken, gingen samen aan de slag om de boel weer te herstellen. Die wederopbouw op zich was al een manier om het vedriet te verwerken." Quaak gelooft niet dat er vandaag de dag nog veel verborgen leed is door onverwerkte trauma's. „Na tuurlijk zijn er nog genoeg mensen die zich bepaald onbehaaglijk voe len als het flink stormt of het niet breed hebben als het water abnor maal hoog komt. Maar dat lijkt me een volkomen normale reactie als je de ramp hebt meegemaakt." Kees Verbeek uit Hank was als klein kind als de dood voor water. Zijn moeder: „Wat ik niet voor dol, met hem had als hij zaterdags in de teil moest. Dan hield hij zich zo stijf als een plank." Die angst is vanzelf overgegaan toen Kees ouder werd. Pas de laatste tijd is hij die angst gaan associëren met de watersnoodramp. „Maar gek is het natuurlijk wel, want ik was nog niet eens geboren. Ik zat in moe ders buik. Misschien dat moeder toch onbewust haar angst op mij heeft overgebracht. Veertig jaar later hebben velen van de slachtoffers van de ramp, vooral zij die verwanten verloren,' het daar nog moeilijk mee. Ze kun nen er slecht of helemaal niet over praten. Zelfs niet met hun kinde ren. Kinderen van de watersnood ramp hebben van buitenstaanders vaak meer gehoord over wat hun familie overkwam dan van hun eigen vader of moeder. Zo die de ramp al hadden overleefd. „Ik heb mijn moeder, mijn twee broertjes en mijn twee zusjes verlo ren. Mijn vader en ik waren de enigen uit ons gezin die het hebben overleefd. Kunt u begrijpen dat ik het daar nog steeds heel moeilijk mee heb. Dat ik iedere keer weer volschiet als er iemand over de watersnoodramp begint," excu seert een 45-jarige de inwoner van Oude Tonge, vijf toen de ramp plaatsvond, zich tegenover de ver slaggever. Zijn vader kon er niet Als er tegenwoordig iets gebeurt dat tendeert in de richting van een ramp, rukt in het kielzog van politie, brandweer en ambulance meteen ook een legertje geestelijke bij stand-verleners uit. In 1953 had nog niemand ooit van een traumateam gehoord. De slachtoffers van de watersnoodramp moesten hun verdriet op eigen houtje zien te verwerken. Door Jan van Zuilen met hem over praten, hij zelf klapt dicht als zijn eigen kinderen er naar vragen. „Gelukkig doen ze dat ook niet vaak. Ze weten zo langza merhand wel hoeveel moeite het me kost daar over te praten." Kees Verbeek uit Hank is ook zo'n kind van de watersnoodramp. Of schoon hij toen nog geboren moest worden. Zijn moeder was drie maanden zwanger van hem toen het water hun noodwoning (een erfenis nog van de Tweede Wereld oorlog) aan de Kortendijk verniel de. Zijn vader, naar wie hij is vernoemd en zijn broertje Sjaak heeft hij nooit gekend. Verdronken in het woeste water, voor de ogen- van zijn moeder en zijn oudere' broer en zusjes. „Ik riep nog: grijp die balk, maar voor hij er bij kon, werden ze alle twee door het water weggezogen," vertelt Kees' moeder. Het gesprek met Kees en zijn moe der vindt plaats in de woonkeuken van hun houten Noorse noodwo ning in Hank, nog hun meest tast bare herinnering aan de waters nood, want een geschenk van de Noorse regering aan de door de watersnoodramp dakloos geworden Hankenaren. Het interview is moeizaam tot stand gekomen. Kees wilde wel, zijn moeder liever niet. „Wat heb ik er aan om al die ellende nogeens te vertellen. Ik probeer het liever te vergeten. Ik krijg ze er toch niet mee terug," zegt ze. Even later fluistert ze: „Ze waren allebei op dezelfde dag jarig." Haar dochter Tonny, een kind uit haar tweede huwelijk, die ook een stoel heeft bijgeschoven, reageert ontzet: „Dat hoor ik nu pas. Dat heeft u nooit verteld." Haar halfbroer Kees weet het wel, maar ook pas sinds kort, zoals hij zoveel details over de ramp eerst nu, veertig jaar later, te horen krijgt. „Uit zich zelf praatte moe der er nooit over. Als ik er naar vroeg, vertelde ze alleen het hoogst noodzakelijke. Waarom ik een an dere achternaam heb dan zij en mijn jongere broer en zuster. Van die dingen, maar dan kapte ze ook direct af." Toen zijn moeder vorig jaar werd benaderd of ze haar verhaal wilde vertellen aan de samenstellers van een herdenkingsboek over de wa tersnoodramp in Hank en Dussen, weigerde ze. De verschijning van dat boek heeft echter wel wat los gemaakt bij zijn moeder. Kees: „Eerst wilde ze het niet le zen. Toen ze het toch deed, is ze gaan praten. Eerst over dingen die in het boek stonden, daarna ook over ons zelf. Ik heb in korte tijd veel meer over de ramp gehoord dan al die tijd daarvoor." Bij hemzelf was het trouwens ook steeds meer gaan wringen. „Toen ik jong was niet. Goed, ik wist dat mijn vader en mijn broertje tijdens de ramp waren verdronken en dat ons huis was vernield. Nou ja, dat was het dan. Ik had wel wat beters aan mijn hoofd dan daarover te piekeren. Maar nu ik ouder word, vind ik dat wel belangrijk. Wil ik alles weten. Ook over mijn vader. Het enige wat ik van hem had, was een klein fotootje. Dat heb ik nu laten vergroten en in een lijstje boven de schoorsteen gehangen. Eerst vond moeder dat maar niets. Je krijgt hem er toch niet mee terug, zei ze altijd, maar nu vind ze het goed. Nietwaar moe?" Moeder knikt ja jongen en zegt: „Het was ook nog maar. zo kort na de oorlog. Toen hebben we ook al zoveel ellende meegemaakt. Ons huis gebombardeerd, onze oudtse. zoon Tinus door een granaatscherf in zijn been geraakt. Het duurde uren voor er hulp kwam. Al die tijd had ik hem op mijn schoot. Zijn been lag er bijna helemaal af. Het bloedde verschrikkelijk." ifeTOnfftJ Dat trauma beleefde ze tijdens de watersnood ramp opnieuw en erger. Toen moest ze bijna een dag lang op hulp wachten. Op stoelen, die ze op tafel had gezet, konden zij en drie van haar vier kinderen net het hoofd boven wa ter houden. Haar man Kees en haar zoontje Sjaak waren toen al ver dronken. „De zondag daarop zijn ze begraven. Ik heb er niks van gezien. Ik lag met longontsteking in het ziekenhuis bij de nonnekes in Raamsdonksveer." Ze zwijgt een tijdje, probeert het Een gat in de dijk bij Hank. Het boekje Water in beweging', waarin deze foto staat, maakte het de moeder van Kees Verbeek uit Hank mogelijk om na al die jaren over de ramp te vertellen. gesprek in een andere richting te sturen. Als dat niet lukt, zegt ze: „Het was allemaal té erg. Een mens kan veel hebben, maar twee keer kort achter elkaar zoiets meema ken, dat is een beetje te veel van het goede.- Dan ga je je afvragen waar je dat aan hebt verdiend. En dat moet je niet doen. Dat is niet goed. Daar word je maar opstandig van, terwijl je eigenlijk dankbaar moet zijn dat je het hebt over leefd." De moeder van Kees Verbeek is bepaald geen uitzondering. Veel mensen die de ramp zo aan den lijve hebben ondervinden, doen er het liefst het zwijgen toe. Th. de Waal, hoofd van het Maatschappe- In 1953 had nog niemand ooit van een traumateam gehoord lijk Werk in Noord-Zeeland (Tho- len, Sint-Philipsland en Schou wen-Duiveland) ervaart het in zijn dagelijks werk. „Als mensen ons om hulp vragen, is het gebruikelijk dat we gaan zoe ken naar dieper liggende achter gronden voor hun probleem. Maar zodra je over de watersnood begint, klappen ze dicht. Het lijkt wel of daar een taboe op rust." De erva ringen van B. Nieuwland van het Riagg in Zierikzee (regionaal insti tuut voor ambulante geestelijke ge zondheidszorg) zijn nagenoeg de zelfde. „Niet dan met de grootste moeite dat mensen er over spreken. Al helemaal niet met buitenstaan ders, maar ook niet in hun eigen familie. Het is nu al veertig jaar geleden. Al heel wat mensen die de ramp bewust hebben meegemaakt zijn overleden. Ik denk dat er heel wat geheimen mee het graf zijn ingegaan en nog zullen gaan." Maar dat wil volgens Nieuwland nog niet zeggen dat die mensen het verleden niet hebben verwerkt. „Je praat, zeker in die tijd, over sterk geïsoleerde gemeenschappen met een hechte onderlinge band en hun eigen netwerken voor dit soort din gen. Ik denk dat ze heel veel steun hebben gehad aan hun geloof. Veel mensen die door de watersnood zijn getroffen, komen uit streng orthodoxe milieus. Die beschouwen de watersnood als iets dat de Heere heeft gewild. Ik heb het hier op De secretaris van de ge meente Hoofdplaat no teerde de gebeurtenissen in die rampnacht zorg vuldig. Als goed katholiek spreekt hij trouwens niet van De Ramp, „Om twee uur was er nog geen aanleiding voor j bijzondere maatregelen. Om vijf over twee kwam er gezwel in het water. Om 02.10 uur verzocht de politiecommandant de alarmsirene in werking te stellen. Om 3.40 uur kwam een hoogwater-golftop van uit het westen opzetten. 1 In razend tempo naderde deze top de dijk en stroomde erover. Op deze momenten was de zee voller dan de dijk hoog was." Door Paul de Schipper maar van de Sint Ignatiusvloed. Zeeuws-Vlaanderen had die nacht geluk. Slechts een paar polders liepen vol. Toen het weer licht werd telde het landje langs de ontketende Westerschelde negen In oost-Zeeuws-Vlaanderen breekt •de dijk van de Kleine Molenpolder. Het poldertje loopt vol, maar daar mee is de kracht nog niet uit het water. Ook een binnendijk begeeft het. Daarachter ligt het gehucht Duivenhoek. De kracht van de vloedgolf vaagt er drie woningen weg. Acht mensen verdrinken, waaronder vier leden van de fami lie Smit: man, vrouw en twee kin deren. Hun lijken zullen pas drie weken later worden gevonden. Een gehuwde zoon, die verderop woont, wordt een paar weken later op paleis Soestdijk ontvangen door koningin Juliana. Direct na de ramp patrouilleren agenten van de reservepolitie re gelmatig langs de Westerschelde- dijken. Ze moeten ervoor zorgen dat aangespoelde eigendommen bij de strandvonder worden bezorgd. Twee inwoners van de gemeente Hontenisse worden aangehouden wegens jutten. Het herstel van de dijken beneden de Westerschelde gaat snel. Eind juni zijn de meeste gaten gedicht. In zijn verslag over de gebeurtenis sen in Hoofdplaat schrijft de ge meentesecretaris op 10 augustus 1953 een fraai epiloog bij het rampverhaal: 'De stormwind in de rampnacht was vrij sterk, doch velen menen sterker stormen te hebben beleefd. Sommigen willen zich in slaap laten wiegen met opmerkingen als: dit komt maar eens in de driehonderd jaar voor. Niemand kan vooruitzien. Iedere veertien dagen is er een springtij. Het kan driehonderd jaar duren, het kan ook dit jaar nog zijn. De overheid mag zich tegenover de huidige gemeenschap noch tegen over het toekomstig geslacht ver antwoord achten met het aanne men van een afwachtende houding. De dijken zullen stellig verbreed en verhoogd moeten worden. Voor Hoofdplaat is het met recht 'Luctor et emergo' geweest. Eendrachtige samenwerking en naastenliefde brachten ons de overwinning op de zee. Moge deze geest behouden blijven.' doden, acht in het gehucht Duiven- hoek en één in de Nieuw-Neuzen- polder. Mensen dié met de zee leven, leren de zee respecteren én wantrouwen. Wantrouwen en waakzaamheid hebben de oude Adriaan Blondeel (83) uit Hoofdplaat in de rampnacht het leven gered én dat van vier gezinnen in de ondergelo pen Inlaagpolder bij Hoofdplaat. De storm van die zaterdagavond maakt Adriaan onrustig. „Ga eens naar het water kijken," zegt hij tegen zijn zoon Johannes. .„En ga jij niet, dan ga ik zelf," voegt hij eraan toe als Johannes weinig aan stalten maakt. Uiteindelijk schiet Johannes in zijn klompen. Het is even voor twee uur. Als hij de donkere watermassa tegen de dijk ziet duwen, schrikt hij. Onmiddellijk rept hij zich naar de vier kleine arbeidershuisjes be neden in de polder. Hij alarmeert de daar wonende gezinnen, bij el kaar eenentwintig mensen. Ze zijn nog maar net de polder uit als de kruin van de zeedijk over honderd meter wordt weggeslagen. Een half uur later is het huisje van de oude Adriaan voor de helft weggespoeld. Van de woning van buurman Bogaert geen spoor meer. De bewoners van het buurtschap Nummer Een, westelijk van Hoofd plaat, worden gered door de hond van Emil Temmerman. Het dier begint te blaffen, omdat het onraad ruikt. Als Emil uit de bedstee stapt, staat hij tot zijn knieën in het water. Hij waarschuwt buurman Petrus van Waes. In het aardedon ker proberen twee gezinnen land inwaarts te vluchten. Voor de kin deren die bijna van de sokken geblazen worden, staat het water al te hoog. Een volgelopen kreek blokkeert bovendien de weg naar de veiligheid. Het opgejaagde groepje mensen be sluit oostwaarts langs de dijk en De Nieuw-Neuzenpolder kort na de ramp: 'een opgestuwde, goorgrijze watermassa met witte koppen.' langs de breuk een goed heenko men te zoeken. Door die breuk stroomt het water met grote snel heid naar binnen. Al worstelend lukt het Emil en Petrus om hun families in veiligheid te brengen. Eenmaal aan de andere kant vraagt iemand ongerust: „Waar is ae hond?" - Het is maar een klein drama uit de rampnacht: de waakzame hond is meegesleurd door het water en ver dronken. 'Hij is des 's avonds gerust gaan slapen,' staat er in het verslag van de ramp van de gemeente Temeu- zen. Het gaat over de plaatselijk opzichter van Rijkswaterstaat. De man weet dat er waarschuwingen zijn voor 'gevaarlijk hoogwater bij Bergen op Zoom,' maar heeft niet begrepen dat 'dit ook voor de zee weringen van Zeeuws-Vlaanderen geldt.' Een dienstdoende agent van politie in Terneuzen ziet om half twee dat het water nog maar zestig centime ter onder de kruin van de dijk staat. Zijn baas, de inspecteur, waarschuwt burgemeester Telle- gen. Als Tellegen bij de vissersha ven arriveert, ziet hij hij hoe het water in een wilde waterval de Havenstraat in loopt. Tellegen besluit om de bewoners van de laaggelegen binnenstad niet te alarmeren. „Het is niet zeker dat de orkaan uit het westen het water zover de stad in zal jagen. Alarme ring met de sirene zal onnodig publiek aantrekken. Dat zal het reddingswerk bemoeilijken," zo re deneert de burgemeester. Oostelijk van de stad lopen de Serlippenspolder en de Nieuw- Othenepolder vol. Door een snelle noodversterking van de Otheense Dijk kan voorkomen worden, dat Axel en Zaamslag onder water stromen. In Terneuzen vallen die nacht geen doden. Een kilometer verderop is dat anders. „De mensen vluchten al naar de zolders," hoort de Temeuzense wethouder Den Hamer als hij bij de haven in de weer is. De man die hem dat vertelt, komt uit de Nieuw-Neuzenpolder, westelijk van het kanaal Gent-Temeuzen. De polder is calamiteus, dat wil zeggen, dat het waterschap de hoge lasten van de zwakke en daardoor dure zeewering niet kan betalen. In de Nieuw-Neuzenpolder staan boerderijen, dijkwerkerswoningen en landarbeidershuisjes. Die nacht hangt er een Egyptische duisternis. Landbouwer Jan Moes inspecteert met een paar collega's de dijk. Ze moeten vluchten voor het binnen stromende water. Als wethouder Den Hamer vanuit het zuiden de binnendijk van de Nieuw-Neuzenpolder oprijdt, ont waart hij geen polder meer, maar 'een opgestuwde, goorgrijze water massa met witte koppen.' Vroeg in de ochtend weten sluis wachters met vletten de eerste be woners in veiligheid te brengen. De landarbeidersgezinnen die in het buurtschap Noordhoek wonen, kunnen zich slechts via de zolder redden. Het sluispersoneel trekt de mensen naar buiten door de dakra men of hakt gaten in het dakbe schot. In een geval komt hulp te laat. Bij de familie Smallegange is die za terdag de kleine ziek, de vijf maan den oude Janneke. De moeder heeft het grieperige kind beneden bij de warme kachel te slapen gelegd. Het wiegje, een houten kribbe, is gaan drijven en omgeslagen toen het water door de sponningen binnen drong.

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - kranten | 1993 | | pagina 3