Een jaartal dat is weggelaten weekend DE WATERSNOODRAMP VAN 1953 ZATERDAG 30 JANUARI 1993 E3 Nieuwerkerkzeshonderd vierkante meter keurig aangeharkt hard leed. FOTO DE STEM DICK DE BOER VERVOLG VAN VORIGE PAGINA Welkom in Moerdijk. Dat kleine dorp tus sen de autobanen en de chemische indus trie. Waar veel mannen vissers wa ren en dus allang wisten wat de zee van plan was, die spooknacht. Waar dus een groepje mannen ei genhandig alle dorpelingen waar schuwde, op alle deuren bonkte, nog voor de dijk brak en het dorp ondergebraakt werd met duizend miljoen liter Hollandsch Diep. Waar treurig, maar slechts, drie mensen verdronken. Twee van hen waren vrouwen die de waarschu wing in de wind sloegen. In dat Moerdijk sta ik vandaag. Weer op een plek waar in 1953 het water de polder in gulpte. Daar staat nu dit gebouwtje, het honk van de plaatselijke heemkundige kring De Sprange. Op een foto van toen zie je een wit paaltje de kop uit het water steken. Precies op die plaats, zegt mijn heemkundig on derlegd gezelschap, staan we nu in dit gebouwtje. En, hoe kan het zo, op'deze plek zijn twee leden van die club van daag met zaagjes en hamertjes doende een maquette klaar te ma ken van het dorp in de watersnood. Een belangrijk onderdeel van de lokale 1953-tenstoonstelling, wordt die maquette. „Maar we hebben ook veel foto's hoor," zegt heemkundige Slagter trots. Of ik maar een flink stuk in de krant wil schrijven over him ten toonstelling, die een groot succes zal worden. Dat natuurlijk uit zal stralen op de heemkundige kring, verwacht meneer Slagter. Ik no teer: De ramp als promotiemiddel van de eigen vereniging. Een nogal luguber monument is vorig jaar verdwenen uit Moerdijk. Het heeft hier gestaan, op het klei ne protestantse kerkhof achter de dijk. Het was een monument voor de weggespoelde doden. Want zo is het gegaan: het water sloeg een stuk kerkhof weg, de vloed ver zwolg nu eens geen levenden, maar doden. Oude doden. Een doodskist werd gevonden bij Zevenbergschen Hoek, kilometers verder. Mensen die je dit vertellen, kijken vrolijk hoe je huivert. Zoiets verzin je nooit. Een dominee bouwde een bakstenen monument ter herinnering aan die exclusieve gebeurtenis. Maar het metselwerk vroor kapot en geld voor onder houd of nieuw ontbrak. De resten hebben ze vorig jaar maar van het kerkhof weggehaald, het zag er niet meer uit. Als het kerkhof bleek ook het monument niet opgewassen tegen de elementen. Het monument van de weggespoelde doden, je kon het vinden in Moerdijk. Met de eb trek ik westwaarts. Langs de Klundert richting Wil lemstad, over de dijk bij het piet- peuterige Noordschans. Het is een lange rechte dijk, met halfverwege die vreemde kronkel. Ineens een V in de dijk. Er pal achter zitten tweeduizend polaire ganzen het grasland te plunderen, in de krom ming van de V staat een mesterij. De kronkel is het enige overblijfsel van de grote dijkdoorbraak. Ik no teer: rare verstuiking in dijk. Over het Hellegat voert mijn tocht. Westwaarts, naar Schouwen terug. En daar word ik stil. Maatje Stoutjesdijk, geboren Hoo- gerland, is vermist. Het staat op deze kleine natuurstenen zerk. Ver mist. Stom eigenlijk, maar ik heb er nooit bij stilgestaan dat zo'n ramp ook iets anders kan nalaten dan dode mensen, dode dieren en puinhopen. Vermisten waren er na tuurlijk veel! Deze zerk met dat woord. Maatjes naam erboven gegraveerd, haar ge boortedatum eronder, 9 Juli 1881. Meer niet. Het jaar van vermissing, 1953, hoeft er niet op, iedereen weet dat hier. Ik sta op de begraaf plaats in Nieuwerkerk, het dorp dat 289 doden begroef. Hoe oud zou ze zijn geweest, die nooit meer teruggevonden Maatje? In juli van het rampjaar zou ze 72 zijn geworden. Een oud mensje eigenlijk, en zomaar voor altijd verdwenen. Ze spoelde tegen een dijk, misschien drie eilanden ver der, ze dreef de grote zee op, dat mensje, kwam nooit meer boven water. Kan dat bestaan? Een steen is al wat rest van een mens. Ver mist. Het woord brandt op de zerk. Dood is erg, vermist zo veel erger. Witte'schelpen knappen onder mijn schoenen, overal zie ik dezelfde vierkante grafzerkjes. Keurig in het gelid, de meeste toch met stof felijke resten eronder. De doden van Nieuwerkerk glijden over mijn netvlies. Het is de eerste keer dat de ramp me persoonlijk emotioneel raakt. Dit had ik niet zo verwacht. Ik lees allerlei namen, geboorteda ta, maar nergens dat jaartal. Het is weggelaten als was het een vloek. En dat was het ook natuurlijk, is het nóg, want nadien is niets meer hetzelfde geweest op dit dorp. Ik noteer: zeshonderd vierkante meter keurig aangeharkt hard leed. Iedereen hier heeft wel familie of vrienden die verdronken zijn. En iedereen kent de stille vrouwen in het dorp. De vrouwen die kinderen, soms ook hun man, verloren. Ze schuifelen door de straten, zitten alleen in de kerkbank, lachen zel den en nooit van harte, en bidden, telkens als het weer hard waait. Dit kerkhof van de watersnood in Nieuwerkerk is een afgeperkte plaats in het hart van de gemeente lijke begraafplaats. Onder de krui nen van vier lichtgroene wilgen liggen alle zerkjes plat op de grond, een toonbeeld van calvinistische soberheid. Middenin staat het monument. Een door groene alg aangeslagen zand- Ik lees allerlei namen, geboortedata, maar nergens dat jaartal. Het is weggelaten als was het een vloek kleurig beeld van een krijsende vogel. Akelig. De bek in paniek open, een vleugel raar gekromd. 'Van Enschede aan Nieuwerkerk. 1. februari 1958', meldt een plaquet te. Dit is het dorp dat koningin Bea-/. trix maandag ook zal bezoeken. Het kleine Nieuwerkerk is uitgeko zen voor de nationale herdenking straks. Het epicentrum van de wa tersnood. Ik loop naar een man in blauwe overall die verderop bladeren staat te harken. „Hoeiii," bast het langzame Zeeuws. „Van de ramp?," wijs ik naar het kerkhof. Hij knikt en vraagt of ik van voor of na de ramp ben. „Van na de ramp," zeg ik, en hij vraagt of ik zijn zuster ken. „Moet dat?," vraag ik verbaasd, hij knikt. „Die is nogal bekend. Jannie Flik- weert, nooit van gehoord? U bent niet van 't eiland zeker." „Nee," zeg ik. Dan komt het ver haal van zijn zuster. Hoe ze gebo ren is in die eerste stormnacht. Op een zolder in een verdronken pol der tussen 24 vluchtelingen die allen een droog heenkomen zochten voor het water. „Kun je je voorstellen hoe dat is geweest, tussen al die bange en huilende mensen op die zolder in het water? Met moeder en Jannie? Da's dus een echt rampkind, ze hebben er later wel over geschre ven en foto's gemaakt." Een toevallige ontmoeting op het kerhof van Nieuwerkerk met de broer van een lokale beroemdheid. Jannie Flikweert, geboren tijdens die loeiende noordwester. Ik wil hem vragen naar de verdere lotge vallen van dat rampkind, maar iets in zijn ogen weerhoudt me. Je moet hier oppassen met te veel vragen over toen. Mensen zijn snel ge kwetst. Wanneer ik probeer de zerken te tellen, staat hij ineens naast me, trekt aan mijn mouw en zegt vrien delijk: „Negenentwintig rijen van tien min één, ongeveer tweehon derdnegenentachtig dus." Dat is zichtbaar overgebleven van 1953. Negenentwintig rijen van tien min één. En Maatje Stoutjes dijk, geboren Hoogerland: vermist. Een krijsende vogel, geschonken door Enschede. Een broer van een boreling die nooit haar verjaardag op die datum zal vieren. Witte schelpen onder mijn schoenen. Ik noteer het allemaal. Mijn ramp boekje raakt al aardig vol. Gisteren heb ik in Middel burg, in de Zeeuwse bi bliotheek een gedichtje gevonden, juist over deze doden van Nieuwerkerk. Geen groot, wel een bijzonder gedicht, van A. Korthals Altes. Hij móet hulpverlener zijn geweest en de doden hebben gedragen, luister maar: De doden van Nieuwerkerk raken oris niet ze gaan langs ons heen met hun eigen verdriet we missen de deernis het zout beet die uit wij laden ze in als een moeizame buit wie dagen lang de verbrokkeling ziet van daglonershuisjes verdronken gebied die voelt zich aan dit voltrokken besluit zo vreemd, dat hij enkel zijn humor nog uit dan gaven wij bijnamen waar ze maar lagen om verder ons niets meer af te vragen alleen van die jongen leek het mis schien of hij nog naar iets beters had opgezien dat ze jammerlijk waren raakte ons niet maar ze voelden soms zwaar in hun eigen verdriet Het is niet alleen het kerkhof waar je de ramp proeft. Wanneer je Nieuwerkerk binnenrijdt, zie je het zout aan de onderkant van veel huizen. Je ziet het aan de wegge vreten voegen onder de kozijnen. Veel metselwerk is hersteld, maar de kanker van het zout komt er altijd door. Is het niet nu, dan over tien jaar. Makelaar Bij de Vaate uit Zierik- zee doet zaken in de wijde omge ving. „Wij zijn," zegt hij, „erop getraind om waterhuizen te herkennen. We kijken naar schimmel in de kelder, naar schimmel op het behang. Het behang laat los, het stucwerk even eens. Een zout huis is duizenden en duizenden minder waard want het kost nogal om het zout te verber gen. De muren injecteren helpt soms, maar de meesten verbergen het. Zetten er gipsenwandjes voor of spijkeren er lambrizeringen te gen. Over honderd jaar zit dat zout nog in die huizen." Ik noteer: het zout wordt duur betaald, Trouwens, maar dit is even een sprongetje over het eiland: de hele hervormde kerk van Kortgene op Noord-Beveland is ontzüt. Het karwei is onlangs opgeleverd. De kerk heeft tijdens de ramp in vier meter water gestaan en de restau rateurs moesten alle muurbekle ding er afbikken. Ze vonden volle dig verpulverde bakstenen, door drongen van zout. Op de muren is nu een ademende laag aange bracht. Totale kosten: drie ton. Met de hartelijke groeten van een oude watersnood. Het water is gezakt in Nieuwer kerk, het zout is gebleven. Maar niet in het splinternieuwe dorps huis 'Ons Dorpshuis'. Er is een speciale tegel in de voorgevel ge metseld. 'Stormvloed 1953', staat erop, met wat golfjes en een peil- streepje. Zo hoog stond het water bij ons. Ik schat 3 meter 40 boven het wegdek, de steen zit hoog in de gevel. Een vrouw met grijs haar in een knoet, een warme plooirok aan en kleindochter in wandelwagen voor de buik, ziet me de hals rekken om de gevelsteen in Nieuwerkerk te kunnen ontcijferen. „Die steen is me nog nooit opgeval len," zegt ze. En ze vraagt of ik van voor of van na de ramp ben. „Ik ben van vóór," zegt ze overbo dig. „Weet u wat hier gebeurd is, hier waar u staat?," vraagt ze. „Hier was het haventje, hier kwa men alle geëvacueerde mensen uit de polder het dorp in. Met boten. Dan werden ze daar, in die hoge straat op het droge geholpen. Ze huilden, ze waren alles kwijt, maar ze waren ook blij dat ze het gered hadden. Ik heb het allemaal gezien en ik hoop dat de koningin het rustig zal houden. Dat er geen bombarie komt, die dag. Want dat past niet en daar houden we hier niet van. U denkt toch niet dat er muziek komt, hè." Ze loopt door. Ik noteer: vrouw, bevreesd voor te veel vrolijkheid. Nieuw dorpshuis als peilschaal zonder water. Nee mevrouw, wees niet bang. De koningin heeft al bij persbericht laten weten dat alles soberheid zal zijn, wat de hier klok zal slaan. Wandel door Nieuwerkerk, sta stil bij het leed en luister naar de verhalen van de mensen. Veertig jaar na dato zitten de hoofden er nog vol mee, raken de tongen los. Geen muziek voor Nieuwerkerk, denk aan Maatje Stoutjesdijk. Maak maar heel veel stilte. De vloed komt en ik laat me drijven. Diep de Westbrabantse polders in. Koers oost-noord oost. Dan, het binnenland in, ver van het water. Het regent, de dij ken zijn zwart en koud. Iedereen haast zich naar huis. In het ge hucht Notendaal bij Nieuw-Vosse- meer en Steenbergen stop ik voor een pilsje bij het heerlijkste en excentriekste café dat ik ken. Café De Congo. Honderd jaar geleden zo genoemd omdat de Congo een warm land was waar iedereen toch dorst moest hebben. Hier brengt de oudste waardin van Nederland, Keeke Hellemonds (ze is 88), je een pilsje uit de bedstee. Bibberend schrijft ze de prijs met een griffel op een leitje. Ze draagt een dikke maillot en zware sokken. Ze zet zich in een oude fauteuil naast de gaskachel. Het is zo'n type dat je tegenkomt in TV-program- ma's als Showroom. Keeke van de Congo, zo staat ze alom bekend. De gelagkamer is een wonderlijke verzameling van oude caféspullen. Antieke asbakken, reclameprenten van Amstelbier van ver voor de oorlog en dikke lagen sigarenteer op de plafondbalken. Twee porse leinen Engelse bierpompen met ro ze handvaten, waar al veel geld voor is geboden, maar die Keeke nooit weg zal doen. Een duimdikke uitgevreten staande plank buiten, dient als urinoir. Generaties buurt bewoners hebben hier geborreld en gekaart. Keeke heeft de kroeg overgenomen van haar ouders, en het gaat niet goed met haar. Ze heeft een hersenbloeding gehad, de motoriek wil niet meer zo. Zomaar een oude vrouw in zomaar een polder. En zomaar een traan als de ramp ter sprake komt Ik weet niet of Keeke me wat kan vertellen over de ramp, maar dat blijkt wel zo te zijn. „Ach, dat was zo'n zware tijd, meneer. Hier heeft het water twee meter hoog in huis gestaan, achter wel drie meter. We hoorden in die vreselijke nacht de losgeslagen bo men bonken op het huisje, ze sloe gen een groot gat in de achterkant. Dode varkens dreven in de tuin, we hoorden de mensen op de daken in de polder huilen, het was zo ver schrikkelijk." Keeke vluchtte met haar moeder naar het veilige Bergen op Zoom. „Ze was 93 en is nooit meer terug gekomen. Ze is gestorven in Bergen op Zoom." Een traan zakt langzaam over een gerimpelde wang. Ze likt het vocht op met het puntje van haar tong en zucht eens diep. Keeke heeft veel meegemaakt in het leven, maar de ramp is ze nooit vergeten. Veertig jaar later. Zomaar een oude vrouw in zomaar een polder. En zomaar een traan als de ramp ter sprake komt. LEES VERDER OP VOLGENDE PAGINA De dijkdoorbraak bij Moerdijk. Op precies die lokatie stelt de lokale heemkundige kring momenteel 'de ramp' ten toon.

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - kranten | 1993 | | pagina 2