'Alles verloren, maar we hebben alles nog' 'Iedereen in Roosendaal leefde mee' Week einde Watersnood '53-'93 zaterdag 30 januari 1993 39 'D: Anderhalve dag bracht de familie Hage in doodsangst door op de zolder van een boerderij aan de Keetenweg in een pol der buiten Stavenisse, na de rampnacht in 1953. Schuren van buren zagen ze door het geweld van water en wind in storten. Zelf overleefden ze het. Maar ouders, een zus met drie kinderen en een schoonzoon, en van een andere zus twee zoontjes verdronken. van der Heijden Stavenissenaar Jacob (76) en zijn vrouw Tannetje (74) Hage wonen nog steeds in de boerderij aan de Keetenweg, pal tegen de dijk van het Mastgat. In de rampnacht waren hun kinderen Nellie en Bram negen en zeven jaar. Het staat de bejaarde eilanders nog vers in het geheugen gegrift. Ze hadden de boerderij overgenomen van de ouders van Jacob, die in oktober 1952 naar het dorp waren verhuisd. Op zaterdagmiddag 31 januari waren ze al geschrokken toen water door de storm over de dijk sloeg. „Maar het zou wel mee vallen. Tot dusver hadden de dijken het ook gehouden. Alleen mijn vader maakte zich 's middags al zorgen", vertelt Jacob. Naarmate het later werd nam de onrust toe. „De kinderen lagen op zolder in bed. Ze waren bang en huilden, want de pannen vlogen van het dak", zegt zijn vrouw. Ter geruststelling legden ze hen beneden in de bedstee. 'Gauw, gauw!' Zelf gingen ze op de vloer liggen, maar sla- pen durfden ze niet. Rond 4.30 uur dacht Tannetje dat ze water hoorde lopen. Aan de zijkant van het huis drong modder door de kieren van het keldervenster. „Meteen drong het binnen. Ik riep: Gauw, gauw wa ter! Maar ik was zo verbaasd dat ik bleef staan", vertelt ze. Haar man greep een kind en bracht het naar boven. Ze volgde zijn voorbeeld. In nachtgewaad zagen ze het zilte nat in een mum van tijd tot tien centimeter onder het plafond stijgen. De vier koeien, zes var kens en de kippen hoorden ze verdrinken. „We hebben alles verloren, maar we heb ben alles nog, zei ik tegen mijn man, doe lend op de kinderen." Het water kwam uit de richting van Stave nisse, waar verschillende buitendijken al om 2.00 uur waren doorgebroken. „De schuur stond voor de boerderij. Als die het zou houden, zaten we misschien veilig", hoopten ze. Omdat de woning zo dicht te gen de dijk stond, was de golfslag minder dan verderop in de polder. „Dat is onze redding geweest", begrijpt Tannetje. Het enige contact met de buitenwereld was het zolderraam. Ze zagen een schuur en een boerderij instorten. Ze kalmeerden de kinderen die telkens vroegen hoe hoog het water stond. „Ineens zagen we het niveau dalen. Er moest een binnendijk van een andere polder zijn doorgebroken. We kon den alleen maar wachten." Water hadden ze inderhaast niet meegenomen. Een mand stoofperen diende als eten en drin ken tegelijk. Geen idee De zondag kroop voorbij. Ze hadden er nog geen idee van dat het dorp deels was weggespoeld. Toen op maandagmiddag een Thoolse visser met een gedropte op blaasbare reddingboot kwam, klommen ze over kasten en stoelen naar buiten. Ze be grepen niet dat het zo lang had geduurd. Toen pas hoorde de familie hoe erg het was. „Dan denk je veel te hebben meege maakt, maar later hoor je verhalen...", zegt de Thoolse, terwijl ze door het keuken raam naar buiten staart. Over de door het water aangetaste dijk lie pen ze in een soort trance naar het dorp. Daar hoorden ze dat de ouders van Jacob waren verdronken. Vanuit hun huis in de Wilhelminastraat hadden ze via de belen dende bakkerij geprobeerd te vluchten. Hier werden ze als eerste slachtoffers .in het dorp gevonden. „Maar het drong niet tot je door. Later, veel later kwam het be sef', vertelt Jacob bedrukt. Een boot bracht hen naar Tholen en daarna ging het naar de Wilhelminakazeme in Ossen- drecht. Een week na de rampnacht moesten ze I naar Eindhoven, waar ze bij een gastvrije kappersfamilie werden onthaald. Na zes weken ging Hage terug om te kijken hoe het met de boerderij was. Inmiddels was gebleken dat in het dorp ook een zus van hem met drie kinderen en een schoonzoon waren verdronken. Van een andere zus hadden twee zoontjes het niet overleefd. 1 Maar tijd voor rouw was er niet. Een halve meter slib moest uit de boerderij worden i gehaald. De schade was enorm. Het duur- I de tot november, eer de familie terug kon. Talloze verhalen hebben Jacob en Tan- netje gehoord. „Een man had zijn gezin tij- I dig naar de zolder gebracht. Zijn sokken waren nat geworden, dus liep hij terug om droog goed te halen. Door het water sloeg een deur dicht en kon geen kant op. Hij riep naar zijn vrouw hoe het water steeg. Nu komt het tot mijn knieën, heup, borst 1 en toen niets meer." De vrees voor het water bleef. „De dijken werden wat hersteld, maar pas in 1980 is hij anderhalve meter opgehoogd en acht meter verbreed. Telkens als het stormde bleven we angstig wakker." Onbegrip Het leven van de oudere Stavenissenaren wordt gemeten aan de periode voor en na de ramp. Praten over wat ze hebben mee gemaakt doen ze vooral onderling. „Men sen beschermen zich tegen onbegrip", ver klaart Jannetje deze houding. „Jaren na de ramp was ik in de kerk in Sint Annaland. Iemand vroeg me hoe we de ouders van rwijp man hadden kunnen laten verdrin ken. Je moet het hebben meegemaakt om te kunnen begrijpen, dat je blij was het zelf te hebben overleefd." Tannetje en Jacob Hage in het zolderraam waardoor zij en hun kinderen destijds wer den gered. Him zicht op de wereld door het venstertje was zo beperkt, dat ze geen idee hadden welk een ramp zich feitelijk afspeelde. Foto Thom van Amsterdam Roosendaal bleef droog, tijdens de Ramp. Niettemin was deze stad een van de plaatsen in Nederland die de water snood het meest intensief hebben meebeleefd. Hier moest een groot aantal slachtoffers uit de overstroomde gebieden worden opgevangen. De Roosendalers schikten zonder mor ren in en boden volslagen onbekenden een tijdelijk thuis. Dat was solidariteit op zijn best. Er ontstonden relaties voor h'et leven. e dijk doorbreken? Nee, voor TM'iijf' j ons kon dat niet. We voelden ons hier veilig." Marien Noor- thoek (nu 68 jaar) uit Sint Phi- lipsland was daar zeker van op die zater dagavond 31 januari 1953. Samen met zijn vrouw en zoontje Gerard - bijna vier we ken oud - woonde hij in de Voorstraat, pal naast de hervormde kerk. Zijn vrouw had nog gezegd dat het wel 'n hele zware storm was; toch waren ze naar bed gegaan in het huisje dat het jonge echtpaartje enkele maanden daarvoor met nieuwe meubeltjes had ingericht. Ze voelden zich veilig achter de hoge Zeedijk. „We sliepen. Half vier was het toen de sire- ne op de hervomde kerk begon te loeien. Het gelui van de kerkklokken werd door het lawaai van de storm niet door de bevol king gehoord, vandaar die sirene", zegt Marien Noorthoek. Toen ze naar buiten keken in de woeste nacht was het snel duidelijk. De dijk was doorgebroken. Niet direct ter hoogte van het dorp, maar via twee gaten in de zeedijk van de Oude Polder en twee plaatsen in de j zeedijk van de Willemspolder in de buurt van het veer Zijpe. „Het eerste gat zat in de Glijn Hooglander liet zich de geneug ten van het tijdelijke leven in Roosen daal welgevallen Zuiddijk, zo'n kilometer buiten het dorp", weet Marien. Zijn echtgenote, mevrouw Noorthoek-Ver- kerk, over dat ogenblik: „Het was zo'n ge loei, zo'n herrie. Wat me tot op de dag van vandaag bijstaat is het verschrikkelijke ge luid van het leien dak op de hervormde kerk. Dat klepperen, dat slaan van die leien, dat vergeet ik nooit meer." Met de kleine baby in de armen vluchtte het echtpaar naar het hoogstgelegen punt van het dorp: de Oostdijk. Daar stonden een pakhuis en een rijtje dijkhuisjes, en in een daarvan woonden de ouders van Ma rien. „Vader ging nooit van huis, maar het toeval wilde dat hij juist dat weekeinde met een zusje van ons naar een tante in Rotterdam was. Een .broer, Gert, was ook niet thuis, want die zat in militaire dienst. Thuis waren moeder, Jan, Kees en Wim. Op het moment dat we naar het ouderlijk huis wilden, kwam Jan ons met een zak- licht tegemoet lopen. Nagenoeg iedereen uit het dorp kwam naar die hoog gelegen Oostdijk. Daar zagen we het water snel op komen. Niet gelijkmatig, het waren hele muren van water. Verschrikkelijk was dat beeld." Drama Eén ding staat Jan Noorthoek (nu bijna 59 jaar en wonende in Dordrecht) nog helder voor de geest. „Op een bepaald ogenblik zei moeder: 'Waar blijft grootmoeder toch?' Het was haar moeder. Ze kwam niet en ook een vrijgezelle oom, die nog bij haar woonde was er niet. Ze behoorden tot de negen slachtoffers die er bij de ramp in Sint Philipsland waren te betreuren. Voor onze familie was het drama compleet." Achter de Oostdijk kwam ook water te staan, dat via de provinciale weg daar naartoe gestroomd was, maar op zondag morgen kon toch iedereen die het vege lijf had kunnen redden overgebracht worden naar bedrijfsruimten van de kunstzijdefa- Carrière j keuken binnenkwam liep ze naar de radio, waar op dat moment muziek uit kwam, drukte op de knop 'uit' en sprak de in onze familie nog steeds historische woor- 1 i den: „Uut da' ding, da's allemèèl duvel- stuug." Tijd voor mijn vader om haar op vriendelijke wijze duidelijk te maken dat wij, als katholieken, daar wèl naar luister den. Glijn vond zijn tijdelijke verblijf na een tijdje niét zo erg, want mijn vader nam j hem als leeftijdsgenoot wel eens mee naar I' het toenmalige café van 'Piet de Pous' te genover de Heilig Hartkerk voor een. pot bier. Voor Glijn een volstrekt nieuwe, maar aangename ervaring. Nog jarenlang, tot in de jaren zeventig, heeft hij blijk gegeven van zijn dankbaar heid tegenover mijn vader en moeder ('Vrouw Buuse' was het voor hem)Trouw I kwam hij iedere nazomer met zijn brom- I mertje vanuit Sint Philipsland bij ons be- j zoek, onder de snelbinders zat altijd een kartonnen Blue-Banddoos met daarin pas geoogste zilveruitjes voor de inmaak. „Daar ben ik weer met de juun", klonk het als hij binnenstapte. Glijn is in 1979 gestor ven. Jan Noorthoek (voorgrond) en zijn broer Marien op de zeedijk bij hun geboortedorp Sint Philipsland. Foto Thom van Amsterdam briek (Enka) in Steenbergen. Van daaruit ging de hele bevolking van Sint Philips- land op maandag naar Roosendaal. „Ieder een ging naar Roosendaal, ja, heel Flipland is daar toen opgevangen", zegt Marien. Hij herinnert zich dat het crisiscentrum in Roosendaal gevestigd was in het gemeente- huis op de Markt (waar nu de openbare bi- i bliotheek gevestigd is). Marien: „We hoor- j den daar dat via de Roosendaalse kerken j en gemeente een oproep gedaan was om evacués op te vangen en onderdak te verle- nen. Er lagen op dat gemeentehuis lijsten van families met hun adressen. Bij een van de families stond 'tweepersoonsbed en kinderledikantje'. Dat moesten wij hebben. Het bleek' de familie Bakx te zijn uit de Abel Tasmanstraat. Met Gerard op de arm in een dekentje en berooid van alles - we hadden niks meer, nog geen luier voor de I kleine jongen - gingen we op weg. Op de Markt vroeg ik aan iemand waar de Abel Tasmanstraat was. En toen gebeurde er iets wat mijn vrouw en ik nooit vergeten zijn. In alle ellende was het treffend voor het medeleven. Een pastoor hoorde ons agen waar die straat was. Hij kwam naar j ons toe en zei 'Abel Tasmanstraat? Wacht maar'. Hij ljep de straat op, hield een pas serende auto aan en regelde zo voor ons vervoer naar die straat. We hebben bijna drie maanden bij de familie Bakx gezeten. Zoals bij iedereen in Roosendaal was de opvang fantastisch." Kleren Zijn vrouw vult aan: „Het was geweldig. Toen de nood aan de man kwam was er voor ons hulp. Soms denk ik nog wel eens of dat in deze huidige tijd nog zo zou zijn. Ik denk van wel. Je kon in Roosendaal bij iedereen terecht. In de loop van de week konden we kleren uitzoeken bij de nonnen in de Kloosterstraat. De Roosendaalse be volking had daarvoor gezorgd." De familie Noorthoek vond in Roosendaal vrij dicht bij elkaar onderdak. De broers Wim en Kees kwamen bij de familie Van Haperen in de Stoopstraat, vader, moeder en Liesje bij de familie Heeren, eveneens in de Stoopstraat en Jan kwam samen met de toen 44-jarige Glijn Hooglander, even eens wonend aan de Oostdijk, in ons gezin op de Gastelseweg. Mijn vijf jaar oudere broer en ik verhuisden voor enkele maan den naar een bed op zolder. Jan, toen 19 jaar en net als zijn oudere broer Marien werkzaam bij een boer in de polder: „Vanuit Roosendaal gingen we elke dag met een bus of een militaire wagen naar Flipland, om in dienst van de Amster damse Ballastmaatschappij aan de dijk te werken. Wij werkten bij de gaten bij Zij pe." Ik herinner me dat Jan Noorthoek 's avonds, als hij weer terug bij ons was, veel al zijn ouders en broers en zus in de Stoopstraat en Abel Tasmanstraat op zocht. Glijn Hooglander, landarbeider en in Flipland samenwonend met zijn moe der, die in de zeventig was, verbleef 's avonds meestal bij ons in de huiskamer. Zijn moeder kwam ook wel eens op be- zoek en was een dominante vrouw, over- i heersend over Glijn. Met haar streng gods- 1 dienstige achtergrond moest ze van nieu wigheden niet zoveel hebben. De krant kon nog wel. Ze waren zelfs op het Brabants Nieuwsblad - nu nog op Flipland de 'Brèè- ber' genoemd - geabonneerd. Een voorval uit die dagen in februari 1953. We hadden pas een nieuwe radio, een mo- deme met drukknoppen. Toen ze eens de Maar ook Jan bleef contact houden. Jan Noorthoek nu: „Ik ben met Marien weer bij die boer gaan werken tot ik in 1955 in militaire dienst moest. Ik kwam bij de Ko ninklijke Marechaussee in Amersfoort. Na mijn diensttijd ging ik bij een aannemer werken, want er was op het eiland genoeg op te bouwen. Toch had die diensttijd er voor gezorgd dat de politie mij wel trok." Hij had inmiddels verkering gekregen met een meisje uit Dordrecht en solliciteerde bij de gemeentepolitie in die plaats. Twee jaar geleden kon hij in de vut na een glans- j rijke carrière. „Ik 1968 al kwam ik bij de recherche en daar ben ik twee jaar geleden als adjudant met vervroegd pensioen ge gaan." Zijn broer Wim, drie jaar jonger, is momenteel eveneens als adjudant bij de gemeentepolitie in Dordrecht werkzaam. Broer Marien bleef in de landbouw, maar dan vanaf 1960 in de buitendienst van de suikerfabriek CSM in Steenbergen. Jan Noorthoek, vader van drie dochters en twee zoons: „In 1962 ben ik getrouwd. Toen we in dat jaar in ondertrouw gingen, zijn jouw ouders nog op het feest bij mijn ouders in Sint Philipsland geweest. Dat zij er waren stelden mijn vrouw en ik zeer op prijs." Marien en zijn vrouw kregen nog een dochter. Mevrouw Noorthoek: „We moes ten in 1953 weer van de grond af aan begin nen, maar nooit heb ik er aan gedacht om Sint Philipsland te verlaten en dat zal ook j nu nog niet gebeuren. Natuurlijk, als het waait en stormt denken we nog terug aan de 'ramp'. Dat doet iedereen hier. Van de andere kant ben ik blij dat we hier nog al tijd eb en vloed hebben, alhoewel het met al die kunstwerken er niet mooier op is ge worden. Maar het is voor de veiligheid hè. Toen dachten we ook dat de dijk nooit kon doorbreken." T

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - kranten | 1993 | | pagina 2