;ek§rttf Beelden van Watersnoodramp '53 voor eeuwig op netvlies geëtst „Er spoelt een dode vrouw aan, haar armen omklemmen een levenloos kind" zaterdag 30 januari 1993 Veertig jaar geleden, in de nacht van 31 januari op 1 februari, vrat de zee zich een weg door onze dijken. 1835 mensen verloren het leven. 300.000 mensen raakten alles kwijt. 30.000 huizen en boerderij en werden vernield. De totale materiële schade bedroeg meer dan een miljard gulden. MACHTELOOS TUSSEN MENSEN ANTON C. VELDKAMP ZIERIKZEE, zaterdag Het was alsof ons land het vreemdste was overkomen, dat het ooit kon overkomen. Alsof er geen Waterstaat, geen provinciaal bestuur, geen Volksgezondheid bestond. Alsof niemand wist dat de kuil, waarin we met z'n allen le ven, eens zeebodem was geweest. Geweldige watermassa's werden die nacht samengeperst tussen Engeland en Nederland. De storm werd een orkaan en hoogtij werd springvloed. Die nacht vrat de zee zich een weg door onze dijken en het was alsof het vreemdste was overko men, dat het ooit kon overkomen. Dat was veertig jaar geleden, in de nacht van 31 januari op 1 februari 1953. Die nacht steeg een ontzaglijke vloed over de Zuidhollandse ei- qqqr landen, Zeeland en West-Bra bant. Van Zeeuws-Vlaanderen tot om Rotterdam was het een woestenij van ellende. En toen was er chaos. En die duurde drie dagen. Er werd gepraat over kleren en voedsel en wat dies meer zij. Het enige dat belangrijk was, dat waren boten. Waar was de marine? Waar waren de platbo dems? Waar waren de duizen den pleziervaartuigen? Achten veertig uur na de ramp voer de Urker Vissersvloot uit. Dat was achten veertig uur te laat. In Amsterdam bood rondvaartrederij Kooij haar boten aan, maar werd door een of andere bevrach tingscommissie naar huis gestuurd. Tallo ze particulieren, die hun boten aanboden, raakten verstrikt in een chaos van organi saties, van voorlichtingsdiensten. Alleen de chef van de Generale Staf gebruikte zijn hersens en riep alle dienstplichtigen zondagmorgen 1 februari op. Sneeuwstormen De ramp had zich reeds voltrokken. Op zolders, op daken, in kasten, in elektrapa- len, op afbrokkelende muren en in bo men, daar zaten de mensen. Oude men sen, jonge mensen en kinderen. Dorstig en machteloos en ziek van angst en kou de. Sneeuwstormen gierden over de wil de watervlaktes. De koeien en paarden krijsten het uit, tot ze de strijd opgaven en als opgezwollen kadavers tegen de overgebleven dijken aanspoelden. Die dag vertrek ik vanuit Amsterdam naar Zeeland. Op de motor. Tweeëntwin tig jaar oud en me totaal niet bewust van het schouwspel van totale ontreddering dat ik te zien zou krijgen. Er zijn mensen geweest, die staande op de dijken de watermassa op zich af zagen komen en die, verlamd door verschrik king, door de grommende zee werden meegevoerd. Er zijn mensen die me dat vertellen, mensen die het overleefden, mensen met verwilderde, ongelovige ge zichten. Er spoelt een lijk aan van een vrouw; de stijve, dode armen omklemmen een le venloos kind. Een zoon uit Amsterdam is IN DOODSANGST met heldenmoed op zoek naar zijn oude moeder. Hij bemachtigt een bootje, roeit naar de plek waar haar huis ongeveer moet hebben gestaan en hij vindt haar in een boom, vastgeklemd in een gierende storm, verdorst, vertwijfeld, maar niet verdronken. Hij redt haar het leven. Twee dagen had ze daar gezeten, alleen, te midden van het water. Op Tholen dreef een gezin van zes men sen op een vlot bij het dak van hun huis. Telkens opnieuw brak de woedende wa termassa een stuk van het vlot af en elke keer neemt de zee iemand mee. Eén kind redt het, hij heeft zijn hele familie zien verdrinken. In Oude Tonge stijgt het water vier meter. Driehonderd mensen in het dorp vinden de dood. Nog eens driehon derd zullen nooit meer in hun dorp terugkeren; met de dood op het net vlies geëtst zwerven zij uit, weg, ver weg van het water. Het Amerikaanse leger biedt zijn hulp aan, evenals het Franse leger. Het Duitse Rode Kruis doet wat het kan en de Britse admiraliteit stuurt tien helikopters, Canada belooft ie dere mogelijke hulp. Drie dagen na de ramp begint de hulp verlening op gang te komen. Voor honder den mensen is dat drie dagen te laat. An deren, zoals de soldaten, zijn dan al tweeënzeventig uur met een bovenmen selijk uithoudingsvermogen bezig te red den wat er te redden valt. Ik zie jongens van mijn leeftijd, doorweekt, doodmoe, kapot, brakend van uitputting, van emo tie, maar ze gaan door, opnieuw in de boot, de onafzienbare vlakte op, op zoek naar overlevenden, mens of dier. Meer dan honderdvijftigduizend die ren vinden de dood. Paarden, koeien, schapen, honden en katten geven het do delijk vermoeid en niet begrijpend op. En de zee neemt ze mee. Een paard probeert de kant op te komen, ik ben alleen en trek hem aan zijn manen de dijk op. Het is mijn strijd en de zijne en we verliezen. De kant is te hoog, de keien te glibberig, met wanhopige, trieste ogen glijdt hij moege streden in het water. Vloekend vervolg ik mijn weg over de weinige paden die er nog over zijn. Ik zie een geredde hond, die wegschiet, het water induikt en terug- zwemt, terug naar zijn baas, zijn huis, zijn erf, waar dat ook moge zijn. Huiverend en huilend fotografeer ik de mensen, de dieren, dood of levend. In de kerk in Halsteren ligt een witblonde jon gen op de blauwe tegels, zijn gezicht is blauwer dan de steen. Een meisje wordt aan land gebracht. Ze zag haar moeder en haar zusje wegzinken in de golven, er is niemand die erin slaagt haar verre een zaamheid te doorbreken. De Ierseker vissers wagen hun leven en redden mensen van de daken, uit de bo men. Ze plukken ze weg uit de verschrik- In Oude Tonge steeg het water 4 meter. Driehonderd mensen van het dorp vonden de dood. Nog eens 300 zullen nooit meer in hun dorp terugkeren. Zij zwerven uit, ver weg van het water... king en brengen ze aan land om dan weer terug te keren, op zoek naar de anderen. Geen woord komt over hun lippen, stil en zwijgend doen ze hun werk. In Stavenisse verdrinken tweehonderd mensen, voor hen is de hulp te laat geko men. Er worden overal rubberboten ge dropt, maar slechts enkelen vinden het leven terug door middel van die boten. In de meeste gevallen dobberen de boten ver voorbij de wanhopigen. Eenenveertig he likopters zijn ingezet en zij redden zes tienhonderd mensen. Een gigantische hulpactie is op gang ge komen. Heel Nederland staat pal. In de ge vangenissen worden kapitalen opge haald, huisvrouwen leveren hun sieraden in, op scholen wordt kleding ingezameld. Levensmiddelen, dekens en hooi worden naar het rampgebied gevlogen en geva ren. Miljoenen worden opgehaald. De he le wereld betuigt haar steun. Vrouwen, scholieren en duizenden mannen werken vrijwillig aan het herstel van de dijken. Het is pas acht jaar na de Tweede Wereld oorlog, we waren nog bezig met de weder opbouw en de schuldvraag bleef achter wege. Waar de ene helft van Nederland volop bezig is met goed georganiseerde hulp verlening, daar is de andere helft wanho pig op zoek naar overlevenden. Daar heerst angst en vertwijfeling, ziekte en kou, daar zijn de doodvermoeide gezich ten van mens en dier, de troosteloosheid van het verdronken land, de verwoeste boerderijen, de verzwolgen dorpen, de opgezwollen lijken en de overlevenden. Daar heerst rouw. Een oude man zag zijn vrouw voor zijn ogen verdrinken, hij blijft maar roepen: „Ik ben alleen! Ik ben alleen!" Ergens in een opvangcentrum staat een houten bakje met een baby erin. Het kindje ligt heerlijk te slapen. Niemand weet van wie de baby is. Er zijn dolgeluk kige mensen die elkaar hebben terugge vonden en er zijn radeloze mensen, die met doffe wanhoop in hun ogen iedereen aanklampen met een onuitgesproken vraag op hun bevende lippen. Er zijn er ook, die alles verloren hebben en die doorgaanopnieuw het water opzoekend en helpend waar het maar nodig is, terwijl de ijzige wind hun tranen droogt. Ik stap in de Piper Cub van Lund Han sen, een Zweedse persfotograaf, merk waardige man met een houten been in een merkwaardig toestel dat met ijzerdraad jes aan elkaar lijkt gebonden. We vliegen over het verdronken land en zien twee ou de mensen, hand in hand, zittend op het dak van hun boerderij, de benen in het water. We kunnen niets anders doen dan hun positie doorgeven en bidden dat hun redding op tijd zal zijn. Het opvangcentrum in Rotterdam is een verwarde kluwen van mensen. Ik zie een soldaat van een jaar of vijfentwintig, die een meisje van vijf een beker chocola demelk te drinken geeft. Het kind drinkt gulzig en knoeit de chocolade over het uniform van de man, maar hij merkt het niet, zijn ogen rusten op het gezicht van het kind, teder en aandachtig. Ik zie een klein meisje in een veel te grote jas met capuchon, die haar lichaam om haar kat gevouwen heeft, als ware het de laatste le vende ziel op aarde. Ik zie vijf kinderen uit één gezin, ouderloos geworden. De Een meisje vindt troost bij haar kat. Dit dier had geluk dat het gered werd, want 150.000 andere vonden de dood. jongste brult het uit, de anderen zijn ver steend in afgrijzen. Ik zie een soldaat van midden veertig met een baby in zijn armen, die zich rade loos door de mensenmassa heenwringt, op zoek naar een vader of een moeder, of wie dan ook, iemand die het kindje kent. De oude boerenmensen zitten verslagen bij elkaar met rood omrande ogen, er wordt niet veel gepraat, ze kijken naar de kleine kinderen die al weer blij aan het spelen zijn met hun nieuwe speelgoed. Terug in het rampgebied doe ik mijn werk en danna vele dagen van verschrik king, vind ik te midden van het niets een auto van de krant. Acht uur doen we er over om in Amsterdam te komen. De hele weg terug slaap ik uitgeput op de achter bank. Betrokkenheid Nu, veertig jaar later, weet ik wat ik toen nog maar nauwelijks besefte: foto's, beelden, zijn uiterst belangrijk. Ze heb ben er voor gezorgd dat oorlogen beëin digd werden, ze waren er de oorzaak van dat hulpacties op gang kwamen in nood lijdende gebieden. Ze hebben gezorgd voor een groter begrip, voor emotionele betrokkenheid, voor ontroering en daad werkelijke reactie. Vele, vele internationale fotojournalis ten, mensen die ik onderweg herhaalde lijk ontmoette, hebben hun vak met de dood moeten bekopen. Ondanks alle risi co's vonden ze dat ze die foto moesten ma ken. Niet uit sensatie, maar omdat ze wil den laten zien wat er fout en goed was in de wereld. Een eenzaam, soms hartver scheurend vak. De schrijvende journalist kan het doen met verhalen van ooggetui gen. De fotograaf is altijd ooggetuige. Hij is waar het gebeurt. Wanneer je na een riskante reportage over de Russische dissidente schrijfster Mandelstam, ternauwernood Rusland nog uit kan komen en weer thuiskwam, dan waren er maar weinigen, die begre pen waar je het over had. Voor de mees ten wasje verhaal te abstract, te onbegrij pelijk, te ver van hun straatje... Dan zocht je je collega's maar weer op, jongens die het wel begrepen. Er is geen land op de wereld waar ik niet geweest ben, maar als iemand me wel eens vraagt „hoe was het daar en daar?", dan herinner ik me mijn onderwerp en een vervaagde sfeer van het land. Het wa ren geen reizen waarin je de landen werkelijk kon proeven, het waren korte bliksembezoeken, uitzonderingen als Rusland, waar ik negen keer ben geweest en Indonesië, waar ik maanden heb ge leefd, daar gelaten. Al dat gereis van hot naar her heeft me een handicap opgeleverd, want wanneer ik voor mezelf op reis ga, dan rij ik nog steeds rond alsof de duivel me op de hie len zit. Een dag aan het strand is voor mij een groot unicum, want iets in me zegt dat ik verder moet, altijd maar verder, naar het land voorbij de horizon. Miljard schade Veertig jaar na de watersnoodramp in Zeeland, ben ik teruggereden naar Zie- rikzee. Veertig jaar geleden hebben acht tienhonderdvijfendertig mensen het le ven verloren. Zijn er honderdvijftigduizend dieren verdron ken. Driehonderdduizend mensen heb ben alleen het leven behouden, maar zijn verder alles kwijtgeraakt. Dertigduizend huizen en boerderijen werden vernield of zwaar beschadigd. De zee veroorzaakte voor meer dan een miljard gulden aan schade. In totaal werd meer dan vijfhon derd kilometer dijk aangevreten. Op 6 november 1953 waren de dijken weer ge sloten. Drieëndertig jaar later, op 4 okto ber 1986, werden de Deltawerken vol tooid. De ganzen vliegen over m'n hoofd voor bij op weg naar warme oorden. Ik zou ze willen volgen op weg naar het licht. Het grauwe, grijze Zeeland van een winterse dag is meer dan een melancholiek mens kan verdragen. In het volledig herstelde, maar doodstille Zierikzee vind ik een ka mertje in hotel Monique. De baas is een lieve man, maar de kamer is koud en de handdoeken zijn hard. Ik vlucht het plaatselijke café binnen en beland in een discussie tussen twee Rotterdammers, die het er niet over eens zijn hoe 'ik hout van jou' moet worden ge schreven, met een d of met een t. Na een kwartier zeg ik: „Ik weet het niet hoor, maar volgens mij is het gewoon 'Ik hou van jou', zonder d of t." Verbaasd kijken ze me aan„Maar wij zeggen altij dIk hout van jou!'" Na een slapeloze nacht, waarin ik slechts één auto voorbij hoor komenrij ik terug. Drie dagen na de ramp begint de hulpverlening op gang te komen. Op zolders, in kasten, op daken, daar zaten de mensen. Ziek van angst en koude. Sneeuwstormen gierden over de wilde watervlaktes. Voor honderden mensen kwam de hulp te laat...

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - kranten | 1993 | | pagina 3