iifjs De streep is nooit gezet DAGBOEK PS 'Ik kreeg nog een gulden van je vader' S Verlost uit het isolement 18 Zaterdag 23 januari 1993 Het PAROOL Ook na veertig jaar geen naam, hoewel hij beseft dat ieder een op het dorp hem zal herkennen. De boerderij van zijn vader stond precies in het stroomgat van de dijkdoorbraak bij De Staart, het haventje van Siijansland. De vrouw zegt: "Hij denkt er nooit meer aan. Gaat bij storm wel van bed. Om te zien of de schuimkoppen komen over de dijk." Zelf begint hij niet over de nacht van dé ramp. Hij komt niet verder dan: "Eerst kwam het water. Toen was het maar kin derspel." Dan verandert de boer, boom van een kerel van 57 jaar, ongekend harde stem, van onderwerp. "Bij het herstel werkten ze veel te langzaam. Nu is Zeeland welvarend, ja. Voor de horeca." Terug op het dorp hielp hij rijsmatten maken. In de weekeinden bleef hij alleen achter. Zelf ko ken, wat varen, wat vissen. "Beetje Robinson Crusoë." Op zijn evacuatie-adres, in de Celebesstraat in Den Haag, zat een vrouw van Flakkee. "Die zat maar te jammeren over haar verdronken big. Toen ben ik zo kwaad geworden, dat ik zei: 'Hou op met dat gejammer over die big'. Ja, nu snap ik het. Het was het enige dat ze nog had. Maar het was ook maar het enige dat ze kwijt was. Nee, ik heb zelf niets ver teld. Ik hoor niet tot de mensen die alles breed uitmeten." Dan komt de boer er op terug. Ze zaten op zolder toen de basaltblokken van de dijk hun gevel eruit duwden. "We ke ken zo de zee in. Op het dak hebben we dan zeven uur rondgedobberd, eerst in het aardedonker. Met z'n vieren." De boer heeft dan nog niet verteld dat zijn 44-jarige moe der, bezig met de kleintjes, al bij de boerderij is verdron ken. De jongste broer en een oudere zus verdwijnen mee in de golven. Vader, 49, sterft op het vlot. Waardoor? "Vader was niet meer aanspreekbaar." Over blijven een broer en z'n zusters verloofde. Wat an deren vertellen is dat de boer voordat hij van het vlot af stapt de portefeuille uit de jaszak van zijn gestorven vader neemt. En dat de zus later tijdelijk in een inrichting moest worden opgenomen. Omdat de zolder van het polderhuisje waar ze werden op gevangen overvol was, hebben de mannen het vlot met de dode vader afgeduwd. Zijn lichaam is nooit teruggevon den. Zijn zus is de eerste dagen aangespoeld bij Zijpe, aan de andere kant van de polder. Later is ze herbegraven op 'Sir'. 'Verkouwerd' was hij niet. Ontstoken ogen, ja, zeewa ter in de longen. Nooit naar een dokter geweest. Na Den Haag kwam hij bij een neef in Santpoort. Als geste stuurde hij hem tot aan zijn dood elk jaar nog een zak aardappels. De rest van de familie? "Het enige wat ik terug op het dorp te horen kreeg was: 'Hé, ik kreeg nog een gulden van je va der'. Die heb ik gegeven. De hebberigheid van de mens hè? Ilc verwonder me nergens meer over. Wat moest ik met geld? Je kon op het dorp net een reepje Mars kopen. Watje vond bracht je naar de directiekeet. Zo is er heel wat naar Holland verdwenen." De koningin deelde op het dorp ko nijntjes uit. "Ik moest er ook één. Ik heb tegen m'n zus ge zegd: 'Doe jij het maar'." "Ja, hoe heb ik het verwerkt. Je kan het niet geloven hè. Met een auto-ongeluk worden ze tenminste nog opge baard. De eerste dagen hoop je nog dat je ze levendig terug ziet. Aan de mensen heb ik niks gehad, geen steun of wat. Angst ken ik niet meer. Ik heb nooit uitgehuild. Je krijgt een andere mentaliteit als er niemand voor je zorgt. Je wordt er zelfstandig door, gehard in het leven." (M.S.) nooit uitgehuild Stoffel van der Wekken op de begraafplaats van Nieuwerkerk FOTO S WUBBO DE JONG HET PAROOL OP de begraafplaats van Nieuwerkerk buigt Stoffel van der Wekken over de stenen waarin de namen staan gebei teld van vader Antonis, van moeder Pieternella en van broer Pieter. Hij wijst: 'Vermist'. "De gedenkstenen zijn er wel, maar er ligt niemand onder." Negentien familieleden verloor hij op 1 februari 1953. Drie uit zijn eigen gezin, tien van vaderskant en zes van moederszijde. "Het is een verlies dat ik nu nog niet kan bevatten." Hij was destijds nog maar 23 jaar en werkte op de hoeve van zijn vader in Capelle, een gehucht tussen Nieuwerkerk en Ouwerkerk in de Vierbannenpol- der. Er was meer dan eens gewaarschuwd dat de toestand van de zeedijken te wensen overliet. Van der Wekken: "Er werd niets aan gedaan. Dit eiland bestond uit een grote groep van kleine polders met allemaal eigen bestuurders, die het beheer hadden over de binnen- en de zeedijken. Die mensen, zelf boeren, hadden geen kennis van zaken. Binnens- polders ging het nog wel, maar het solide keren van het zeewater is een andere zaak. Ook Rijkswater staat heeft het zuidwesten verwaarloosd." Natuurlijk, het stormde hard die 31ste januari. Bij de Van der Wekkens op Capelle werd de stamppot een half uurtje eerder opgediend dan gebruikelijk om Stoffel de gelegenheid te geven nog voor het donker naar de boerderij van zijn verloofde, Alie, te fietsen, in het noorden van de Vierbannenpolder, dicht bij Sirjansland. Vandaar ging het met een groepje vrienden en vriendinnen naar Nieuwer kerk, waar ze een Chevrolet huurden om een ver jaardagsfeestje in Bruinisse te vieren. Voor twaal ven bracht Stoffel zijn Alie weer thuis. Of hij niet liever bleef slapen. Zo middenin de nacht in die storm terug was toch ook geen lolletje. En Stoffel bleef het meisje beneden, hij boven op zolder. Zondagmorgen om acht uur zat Stoffel van der Wekken bij zijn schoonfamilie op de zolder: schoonvader, schoonmoeder, schoonzus, Alie en hijzelf. "Paniek? Neen, die is er nooit geweest. Wel een geweldige spanning. Zoals wij zaten er zovelen in de polder: op een eilandje in een kolkende zee. De storm zwiepte het water als een grote massa over alles en iedereen heen." Het water steeg en steeg, tot boven de raamkozijnen. "De lucht op de benedenverdieping werd samengeperst tussen het water en het plafond en zocht een uitweg naar de zolder. Dan hoorde je die lucht met een angstaanja gend lawaai tussen de planken ontsnappen. Boven dien bonkten de meubels met iedere golfbeweging tegen de zoldering. Het was een hels kabaal. Je zag de planken losbreken. Het werd angstig. Het hield pas op toen de meubels stukgeslagen waren." Vanuit het zolderraam zag de familie de omge ving verdrinken. Schuren, huizen, vee en ten slotte ook mensen. "We konden vanuit dat huis nog het beste Sirjansland zien. Hele rijen huizen waren verdwenen. We begrepen dat daar slachtoffers wa ren gevallen." Echt nijpend werd de situatie toen zondagmiddag een nieuwe vloed kwam opzetten. "We zagen het water de trap op klimmen. Nog zes, nog vijf, nog vier treden... en toen waren alle treden onder water verdwenen. Het was tegen zessen en pikkedonker. De golven sloegen over de zolder heen. Toen hebben we afscheid van elkaar genomen. We vroegen ons af: wanneer zijn wij aan de beurt om door de golven te worden verzwol gen." Tussen het dak en de goot zat nog een borstwe- Stoffel van der Wekken logeerde die bewuste nacht bij zijn verloofde Alie, met wie hij de avond tevoren uit was geweest en die hem vanwege de storm ontraadde naar huis terug te keren. De dagen daarna liep hij de deur plat bij het Rode Kruis, om de slachtofferslijsten te bestuderen. "Maar mijn ouders kwamen er nooit op te staan." ring van een kleine meter. Aan de noordkant werd die .borstwering eruit geslagen èn de dragende muur die eronder stond. "Dat deel van de zolder sloeg met de golven heen en weer. We stonden met de voeten in het water, op de zolder van een huis dat dreigde te bezwijken. Dat waren heel angstige uren. Maar gelukkig kwam er op een gegeven mo ment weer een traptrede tevoorschijn. Het water begon te zakken." Maandagmiddag heeft Van der Wekken met zijn schoonfamilie het huis verlaten. "We waadden soms tot borsthoogte door het water. We hadden ons met lakens en gordijnen aan elkaar vastgebon den, zodat de een de ander omhoog kon trekken, als dat nodig mocht zijn. Zo zijn we uiteindelijk op de Noorddijk aangekomen." Ze vonden tijdelijk onder dak in een huisje dat tegen de dijk was aange bouwd. Woensdagmorgen verloste een mossel- schipper uit Yerseke de achttien drenkelingen van de Noorddijk uit hun benaderde positie en bracht iedereen naar Dordrecht. Stoffel van der Wekken was gered, maar van zijn familie wist hij niets. Dè coördinerende instantie was in die dagen het Rode Kruis. "De Rode Kruis post was dag en nacht geopend. Ik liep daar de deur plat om de slachtofferslijsten te bestuderen. Ieder uur werden weer tien, twintig nieuwe namen aan de lijst toegevoegd, maar mijn ouders kwamen er nooit op te staan." Kerkdienst De afschuwelijke waarheid, het verlies van vader, moeder en broer, drong maar heel geleidelijk tot Stoffel van der Wekken door. De eerste zondag na de ramp, de nationale rouwdag, was hij in de chris telijk gereformeerde kerk aan de Dubbeldamse weg in Dordrecht. Hij herinnert zich nog nauwkeurig waarover de dominee destijds preekte. "Het was erg aangrijpend. Het was uit het Oude Testament, de profeet Nahum, hoofdstuk 1. dat handelt over de God der Wrake, vers 3 b: 'Des Heeren weg is in wervelwind en in storm en de wolken zijn het stof Zijner voeten'. Psalm 60, vers 1, werd als eerste gezongen: 'O God, hoe hebben wij getreurd, door U verstoten en gescheurd! Gij zijt op ons vergramd geweest, keer weer tot ons, wij zijn bevreesd. Gij hebt, o Heer het ganse land geschud, gespleten door Uw hand: het wankelt, het gevoelt Uw slagen; ai redt, geneest het van zijn plagen'." 's Avonds woonde Van der Wekken opnieuw de dienst bij. "De dominee preekte uit het boek Job: 'De Heere heeft gegeven, de Heere heeft genomen'. De laatste psalm heb ik niet meegezongen. 'De Heer is recht in zijn weg en werk. Zijn goedheid kent in gansch heelal geen perk'. Dat was tè." Diezelfde zondag kwam de grote klap voor Stoffel van der Wekken. "Ik wandelde met mijn verloofde en mijn schoonzus door Dordt. We ontmoetten een meisje van het eiland. 'O, zitten jullie ook hier?' We wisten dat er in dat gezin verliezen waren. 'Hoe is het bij jullie?' En dat meisje antwoordde heel koel: 'Mijn moeder en mijn broertje zijn verdronken'." De grote boerenzoon was verbijsterd. "Ik ervoer dat meisje als een koud, ongevoelig wezen. Dat was natuurlijk niet zo, want ze had de werkelijkheid nog niet tot zich laten doordringen. Ik zag in haar het beeld van mijzelf en van al die andere mensen. Ik ben teruggegaan naar het artsenechtpaar dat mij had opgenomen en heb het daar op een huilen gezet, een half uur aan een stuk." Stoffel van der Wekken vond troost in een ge dicht van Huib Fenijn dat in de dagen na de ramp werd gepubliceerd in het christelijk weekblad De Spiegel. Ontelbare malen moet hij dat vers in zich zelf hebben herhaald. Met gedragen stem decla meert hij uit het hoofd: 0 schrei mijn volk Bij zoveel rouw en tranen Bij zoveel droefs dat onuitzegbaar is Veel wat ons lief was is vergaan En wat overblijft, is enkel droefenis Hij stierf, zij stierf, een lange rij van beelden Trekt als een waas het beneveld oog voorbij Zij die met ons geluk en droefheid deelden Zijn weggevaagd door het tomeloos stormgetij Waarom, waartoe, wie zal het openbaren Wie zal ons het raadsel van het leed verklaren Hier staat een mens voor een gesloten muur Maar boven het leed dat ons is overkomen Wordt voor wie 't verstaat Met ernst de stem vernomen Dat God tot ieder mens kan komen, ieder uur. Later is Stoffel van der Wekken teruggekeerd naar Zierikzee, waar hij deel uit maakte van de werktui- genploeg, die wat bruikbaar was nog probeerde te redden uit de ondergestroomde polder. "Vaak zag je ook de lijkenploeg in actie. Dan keek je wie ze uit het water hadden opgevist. De eerste zeven, acht weken kon je mensen nog wel herkennen, daarna ging het niet meer." Meer dan eens werd hij op het kerkhof van Zierikzee ontboden om lijken te identificeren. "In eerste instantie hoop je je naasten aan te treffen, maar die waren er nooit bij. Aanvankelijk moest ik wel wat overwinnen om daar te gaan kijken, maar op den duur ga je er wat gemakkelijker naartoe." Twee jaar na de ramp trouwde Stoffel van der Wekken met het meisje van wie hij in de ramp nacht op de zolder al afscheid had genomen. Ook na de ramp is hem weinig bespaard gebleven. Hij verloor een zoon bij een bedrijfsongeval en zijn vrouw na een smartelijk ziekbed. Hen heeft hij kunnen begraven, maar vader, moeder en broer gelden tot op de dag van vandaag als vermist. "Dat is verschrikkelijk. Je weet niet watje dan te verwer ken krijgt. Na al die jaren begrijp ik het zelf nog niet. Ik heb ze niet kunnen begraven. 1 februari 1953 is verleden tijd, maar het blijft voor mij onvol tooid verleden tijd. De streep is nooit gezet." (J.H.) Hij woonde zeshonderd kilometer van de kust, de zee had hij nooit gezien. De jonge Argentijnse civielingenieur M. Loschacoff kreeg een stage waterbouw bij de Zuiderzeewerken aangeboden en nog geen twee maanden later stond hij met zijn laarzen bij het gat van Ouwer kerk. Hij is Zeeland nooit ontrouw ge worden. In een opklimmende reeks functies heeft hij bij Rijkswaterstaat aan de Deltawerken geknutseld en was als zodanig (mede) verantwoordelijk voor de bouw van de Brouwersdam en de voorbereiding van de Stormvloedke ring in de Oosterschelde. Eindjaren zeventig werd Loschacoff bij VROM directeur-generaal voor de Rijksgebouwendienst. In plaats van in de vut gaan werd hij persoonlijk advi seur van ministers als Winsemius, Nij- pels en Alders. Sinds juni is hij met pensioen. Nog immer bescheiden wijst Loscha coff aanvankelijk een verzoek tot ge sprek af: als student heeft hij alleen maar wat staan kijken bij de herstel werkzaamheden aan de dijk bij Ouwer kerk. Maar hij raakte er al wel gegrepen door de hele Deltaproblematiek. Hij sliep tussen studenten, arbeiders en op zichters in de barakken op Zuidbout, een opgespoten terrein naast het dijk- gat dat zich ontwikkelde tot een com pleet dorp. Na afloop van zijn stage mocht hij blijven, zes maanden op proef. Hij bleef als adjunct-ingenieur twee jaar. Maar waterstaat in Argentinië, waar hij toen terecht kon, vond hij zo log, bureaucra tisch en traag, dat hij een jaar later in Nederland terug was. Voorgoed. Hij werd Nederlander, trouwde en woont nu in Noordgouwe, vanwaar hij het gat bij Ouwerkerk bijna kan zien. "Ouwerkerk," zegt hij, "bepaalde de loop van mijn carrière. Ik had er veel tijd goed rond te neuzen, te kijken hoe ze dat hier aanpakten. Ik had er contac ten met allerhande mensen en ik ben er van de zee gaan houden. Heel vor mend is het geweest." "Zelf deed ik eenvoudig werk: sche maatjes voor van alles maken. Het was een heroïsche tijd van inzet, misluk kingen en opnieuw beginnen, vasthou den, doorgaan en enorme risico's ne men." Wat hem vooral verbaasde was het middaguurtje. ,,In Argentinië, in mijn streek, zag je de arbeiders tussen de middag neerstrijken bij een zelfge maakt vuurtje langs de weg. Daar ging dan per persoon een kilo vlees op, er was wat brood en een fles wijn voor ie der. Hier op Ouwerkerk zag ik enorme kerels, stevige Zeeuwen en reuzen van Friezen die van de Zuiderzeewerken wa ren meegekomen, met een snee bruin- brood met kaas en een fles melk onder de arm. Dat vónd ik iets.... schokkend!" Bij het dijkherstel in 1953 werd de ba sis gelegd voor de wijze van aanpak bij de Deltawerken. "Het Deltaplan is goed gegaan door de samenwerking tussen wetenschap, techniek en praktijk." Lo schacoff bestrijdt de veel in Zeeland ge hoorde opvatting dat de aannemerij grootschalig bezig was met lijntrekken, omdat er gigantische premies stonden op aan het werk blijven. "Bij Ouwer kerk althans was de situatie aan de dijk bij het gat weinig stabiel. De in het gat gelegde drempels bleven schuiven door de gigantische stroming. Alles wat we probeerden is minstens één keer mis lukt. Steeds opereerden we aan de rand van het haalbare. Het is dan ook onzin te beweren dat we voor de show het laatste caisson midden in de nacht heb ben afgezonken. Iedere kentering van het tij moesten we benutten, het was een gevecht tegen de klok. We hebben het maar net gehaald ook. De kans dat we het in de nacht van 6 op 7 november zouden redden was vrij reëel, maar wel zonder marge." Mede door deze ervaringen, gelooft Loschacoff, is er bij de aanleg van de Deltawerken hoegenaamd niets misge gaan. "Waterbouwkundig werk heeft door het dijkherstel een technisch-we- tenschappelijke basis gekregen. De spin-off was enorm, niet alleen lande lijk, maar ook internationaal. De ver dienste kun je samenvatten in de vast stelling dat we meer oplossingen voor één werk leerden integreren door de sa menwerking tussen beleidsanalyse, management, infrastructurele concep tie en landschappelijk inzicht. Het eer ste belang ervan is geweest dat Zeeland uit z'n isolement is gehaald, verlost. Dat zou toch wel zijn gebeurd, maar dan veel langzamer." (M.S.) De 16-jarige Jaap van der Weijde ontsnapte tijdens de watersnoodramp ternauwernood aan de dood. Met zijn vader Cees, boeren knecht, moeder Saantje en de buren bracht hij angstige uren door op de panlatten van hun landarbeiderswoning in de Vierban nenpolder op Duiveland. De scholier van de hbs tekende onmiddellijk na zijn evacuatie zijn ervaringen op in een dagboek, dat hij nooit eerder publiceerde. Hieronder frag menten uit dat dagboek. 31-1-53 Het was hondeweer. Toen ik met Van de Zande een familielid weg had gebracht naar Zierikzee, moest ik bij thuiskomst met alle krachten het autoportier vasthouden. Om 12 uur stapte ik mijn bed in. l-2-'53 Ik lag heerlijk te slapen, toen ik tegen zeve nen gewekt werd door vader. "Saantje, Jaap, d'r uit. 't Water komt." We begonnen als razenden allerlei zaken naar boven te slepen: kleding, radio, pendule, leerboeken, boter, brood, water, eieren. Het water stroomde de kamer al in. Bui ten riep iemand, met angst in zijn stem, om mijn moeder. "Saantje. Saantje." We vlo gen naar de deur. Daar stond buurman Dorst met dochtertje Connie in zijn arm. De man was bek-af en waggelde op zijn benen. Hij drukte Connie in moeders armen en keerde even later terug met zijn vrouw. We vluchtten allemaal naar boven, waar buurman en buurvrouw hun natte plunje uitdeden en kleding van ons aantrokken. Vader hield ons voor zo zuinig mogelijk aan te doen met voedsel en water. De radio meldde om 8 uur dat de storm heel lang zaam zou afnemen. Er werd gesproken over schade op de Zuidhollandse en andere Zeeuwse eilanden, maar er werd met geen woord gerept over de rampzalige toestand op Schouwen Duiveland. Hoe hoger het water steeg, des te heviger werd het lawaai onder ons. De tafel, de stoelen en de kast op de benedenverdieping waren gaan drijven en beukten met iedere golfslag tegen de muren. Op een gegeven moment sloegen de meubels tegen het pla fond en voelden we de klappen onder onze voeten. Iedere vijf minuten ging er iemand bij het trapgat kijken om te zien hoe hoog het water stond. En iedere keer luidde de boodschap: het staat weer hoger. Om 12 uur 's middags stond het water nog maar drie treden onder de zoldering. We begrepen dat we niet op de zolder kon den blijven. Alles wat we belangrijk von den, sleepten we de vliering op: kannen met vet, pannen met worst, pakken, jassen, dekens, water, eten, drinkwater en een kist met appels. Op de bovenste plank van de kast in mijn kamertje propten we een pen dule, de radio en de stofzuiger. Omdat de twee slaapkamers nog 30 centimeter hoger lagen dan de zolder, werden de zakken met graan daarheen gebracht. Ook mijn mooie, nieuwe fiets, die ik in de zomermaanden zelf had verdiend met boontjes plukken, kreeg daar een plaatsje. Omstreeks half twee begon het echt kri tiek te worden. We trokken met z'n allen naar mijn kamertje. Het hele huis schudde door de golfslag en het wrakhout dat tegen de muren sloeg. Buurvrouw Dorst was hele maal de kluts kwijt en schreeuwde iedere keer uit: "O Johan, wat moet er nu van Conny worden. O, mijn arm schepsel." Toen ik dat hoorde, verloor ik alle moed. Ook vader had het te pakken. Hij pakte moeder vast, kuste haar en zei: "We heb ben het met z'n drietjes toch altijd goed gehad." Vervolgens kwam hij naar mij toe, sloeg mij op mijn schouder, zei dat ik altijd zijn goede jongen was geweest en dat hij het zich nooit beter had kunnen wensen. Om half drie verhuisden we naar de vlie ring. We waren bang dat de zolder het zou begeven, ook al omdat het water vanuit het trapgat de zoldering opliep. We namen zo veel mogelijk dekens mee om ons toch maar warm te kunnen houden. Daar zaten we dan in het donker, met zijn zessen dicht bij elkaar gehurkt op de planken die we over de balken hadden gelegd, omdat we anders door de vliering zouden zakken. Buurvrouw Dorst kreeg het nu echt te kwaad. Ze beefde als een rietje en kon zelfs Conny niet meer vasthouden. Onder ons zagen we het water in een angstaanjagend tempo steeds hoger klimmen. Vader zag het gevaar. "Als we hier blijven zitten en het dak stort in, dan zijn we allemaal verlo ren." Vader pakte een schop, die hij op de vliering had liggen, en sloeg een opening in het dak. Toen het gat eenmaal groot genoeg was, zijn vader en ik op het dak geklommen en hebben de dakpannen eraf gesmeten, zodat we met ons voeten op de panlatten konden staan. Inmiddels had vader ook de buren duide lijk gemaakt dat ze het dak op moesten gaan. Die zaten met z'n achten op de vlie ring van het dubbele huis dat we bewoon den. Op een gegeven moment stonden we met z'n veertienen op het dak op de panlat ten: wij drietjes, de drie van buurman Dorst en acht van de buren, de familie Schiette- katte. Het stormde, het regende en het ha gelde. Het was afschuwelijk koud. Rondom ons speelden zich drama's af. Kees van der Wekken zat links van ons met

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - kranten | 1993 | | pagina 2