iifjs
De streep is nooit gezet
DAGBOEK
PS
'Ik kreeg nog een
gulden van je vader'
S
Verlost uit
het isolement
18 Zaterdag 23 januari 1993
Het PAROOL
Ook na veertig jaar geen naam, hoewel hij beseft dat ieder
een op het dorp hem zal herkennen. De boerderij van zijn
vader stond precies in het stroomgat van de dijkdoorbraak
bij De Staart, het haventje van Siijansland. De vrouw zegt:
"Hij denkt er nooit meer aan. Gaat bij storm wel van bed.
Om te zien of de schuimkoppen komen over de dijk." Zelf
begint hij niet over de nacht van dé ramp. Hij komt niet
verder dan: "Eerst kwam het water. Toen was het maar kin
derspel."
Dan verandert de boer, boom van een kerel van 57 jaar,
ongekend harde stem, van onderwerp. "Bij het herstel
werkten ze veel te langzaam. Nu is Zeeland welvarend, ja.
Voor de horeca." Terug op het dorp hielp hij rijsmatten
maken. In de weekeinden bleef hij alleen achter. Zelf ko
ken, wat varen, wat vissen. "Beetje Robinson Crusoë."
Op zijn evacuatie-adres, in de Celebesstraat in Den Haag,
zat een vrouw van Flakkee. "Die zat maar te jammeren over
haar verdronken big. Toen ben ik zo kwaad geworden, dat
ik zei: 'Hou op met dat gejammer over die big'. Ja, nu snap
ik het. Het was het enige dat ze nog had. Maar het was ook
maar het enige dat ze kwijt was. Nee, ik heb zelf niets ver
teld. Ik hoor niet tot de mensen die alles breed uitmeten."
Dan komt de boer er op terug. Ze zaten op zolder toen de
basaltblokken van de dijk hun gevel eruit duwden. "We ke
ken zo de zee in. Op het dak hebben we dan zeven uur
rondgedobberd, eerst in het aardedonker. Met z'n vieren."
De boer heeft dan nog niet verteld dat zijn 44-jarige moe
der, bezig met de kleintjes, al bij de boerderij is verdron
ken. De jongste broer en een oudere zus verdwijnen mee in
de golven. Vader, 49, sterft op het vlot. Waardoor? "Vader
was niet meer aanspreekbaar."
Over blijven een broer en z'n zusters verloofde. Wat an
deren vertellen is dat de boer voordat hij van het vlot af
stapt de portefeuille uit de jaszak van zijn gestorven vader
neemt. En dat de zus later tijdelijk in een inrichting moest
worden opgenomen.
Omdat de zolder van het polderhuisje waar ze werden op
gevangen overvol was, hebben de mannen het vlot met de
dode vader afgeduwd. Zijn lichaam is nooit teruggevon
den. Zijn zus is de eerste dagen aangespoeld bij Zijpe, aan
de andere kant van de polder. Later is ze herbegraven op
'Sir'. 'Verkouwerd' was hij niet. Ontstoken ogen, ja, zeewa
ter in de longen. Nooit naar een dokter geweest. Na Den
Haag kwam hij bij een neef in Santpoort. Als geste stuurde
hij hem tot aan zijn dood elk jaar nog een zak aardappels.
De rest van de familie? "Het enige wat ik terug op het dorp
te horen kreeg was: 'Hé, ik kreeg nog een gulden van je va
der'. Die heb ik gegeven. De hebberigheid van de mens hè?
Ilc verwonder me nergens meer over. Wat moest ik met
geld? Je kon op het dorp net een reepje Mars kopen. Watje
vond bracht je naar de directiekeet. Zo is er heel wat naar
Holland verdwenen." De koningin deelde op het dorp ko
nijntjes uit. "Ik moest er ook één. Ik heb tegen m'n zus ge
zegd: 'Doe jij het maar'."
"Ja, hoe heb ik het verwerkt. Je kan het niet geloven hè.
Met een auto-ongeluk worden ze tenminste nog opge
baard. De eerste dagen hoop je nog dat je ze levendig terug
ziet. Aan de mensen heb ik niks gehad, geen steun of wat.
Angst ken ik niet meer. Ik heb nooit uitgehuild. Je krijgt
een andere mentaliteit als er niemand voor je zorgt. Je
wordt er zelfstandig door, gehard in het leven." (M.S.)
nooit uitgehuild
Stoffel van der Wekken op de begraafplaats van Nieuwerkerk
FOTO S WUBBO DE JONG HET PAROOL
OP de begraafplaats van Nieuwerkerk
buigt Stoffel van der Wekken over de
stenen waarin de namen staan gebei
teld van vader Antonis, van moeder
Pieternella en van broer Pieter. Hij
wijst: 'Vermist'. "De gedenkstenen zijn er wel,
maar er ligt niemand onder."
Negentien familieleden verloor hij op 1 februari
1953. Drie uit zijn eigen gezin, tien van vaderskant
en zes van moederszijde. "Het is een verlies dat ik
nu nog niet kan bevatten."
Hij was destijds nog maar 23 jaar en werkte op de
hoeve van zijn vader in Capelle, een gehucht tussen
Nieuwerkerk en Ouwerkerk in de Vierbannenpol-
der. Er was meer dan eens gewaarschuwd dat de
toestand van de zeedijken te wensen overliet. Van
der Wekken: "Er werd niets aan gedaan. Dit eiland
bestond uit een grote groep van kleine polders met
allemaal eigen bestuurders, die het beheer hadden
over de binnen- en de zeedijken. Die mensen, zelf
boeren, hadden geen kennis van zaken. Binnens-
polders ging het nog wel, maar het solide keren van
het zeewater is een andere zaak. Ook Rijkswater
staat heeft het zuidwesten verwaarloosd."
Natuurlijk, het stormde hard die 31ste januari. Bij
de Van der Wekkens op Capelle werd de stamppot
een half uurtje eerder opgediend dan gebruikelijk
om Stoffel de gelegenheid te geven nog voor het
donker naar de boerderij van zijn verloofde, Alie, te
fietsen, in het noorden van de Vierbannenpolder,
dicht bij Sirjansland. Vandaar ging het met een
groepje vrienden en vriendinnen naar Nieuwer
kerk, waar ze een Chevrolet huurden om een ver
jaardagsfeestje in Bruinisse te vieren. Voor twaal
ven bracht Stoffel zijn Alie weer thuis. Of hij niet
liever bleef slapen. Zo middenin de nacht in die
storm terug was toch ook geen lolletje. En Stoffel
bleef het meisje beneden, hij boven op zolder.
Zondagmorgen om acht uur zat Stoffel van der
Wekken bij zijn schoonfamilie op de zolder:
schoonvader, schoonmoeder, schoonzus, Alie en
hijzelf. "Paniek? Neen, die is er nooit geweest. Wel
een geweldige spanning. Zoals wij zaten er zovelen
in de polder: op een eilandje in een kolkende zee.
De storm zwiepte het water als een grote massa
over alles en iedereen heen." Het water steeg en
steeg, tot boven de raamkozijnen. "De lucht op de
benedenverdieping werd samengeperst tussen het
water en het plafond en zocht een uitweg naar de
zolder. Dan hoorde je die lucht met een angstaanja
gend lawaai tussen de planken ontsnappen. Boven
dien bonkten de meubels met iedere golfbeweging
tegen de zoldering. Het was een hels kabaal. Je zag
de planken losbreken. Het werd angstig. Het hield
pas op toen de meubels stukgeslagen waren."
Vanuit het zolderraam zag de familie de omge
ving verdrinken. Schuren, huizen, vee en ten slotte
ook mensen. "We konden vanuit dat huis nog het
beste Sirjansland zien. Hele rijen huizen waren
verdwenen. We begrepen dat daar slachtoffers wa
ren gevallen." Echt nijpend werd de situatie toen
zondagmiddag een nieuwe vloed kwam opzetten.
"We zagen het water de trap op klimmen. Nog zes,
nog vijf, nog vier treden... en toen waren alle
treden onder water verdwenen. Het was tegen
zessen en pikkedonker. De golven sloegen over de
zolder heen. Toen hebben we afscheid van elkaar
genomen. We vroegen ons af: wanneer zijn wij aan
de beurt om door de golven te worden verzwol
gen."
Tussen het dak en de goot zat nog een borstwe-
Stoffel van der Wekken logeerde
die bewuste nacht bij zijn verloofde
Alie, met wie hij de avond tevoren
uit was geweest en die hem
vanwege de storm ontraadde naar
huis terug te keren. De dagen
daarna liep hij de deur plat bij het
Rode Kruis, om de
slachtofferslijsten te bestuderen.
"Maar mijn ouders kwamen er
nooit op te staan."
ring van een kleine meter. Aan de noordkant werd
die .borstwering eruit geslagen èn de dragende
muur die eronder stond. "Dat deel van de zolder
sloeg met de golven heen en weer. We stonden met
de voeten in het water, op de zolder van een huis
dat dreigde te bezwijken. Dat waren heel angstige
uren. Maar gelukkig kwam er op een gegeven mo
ment weer een traptrede tevoorschijn. Het water
begon te zakken."
Maandagmiddag heeft Van der Wekken met zijn
schoonfamilie het huis verlaten. "We waadden
soms tot borsthoogte door het water. We hadden
ons met lakens en gordijnen aan elkaar vastgebon
den, zodat de een de ander omhoog kon trekken, als
dat nodig mocht zijn. Zo zijn we uiteindelijk op de
Noorddijk aangekomen." Ze vonden tijdelijk onder
dak in een huisje dat tegen de dijk was aange
bouwd. Woensdagmorgen verloste een mossel-
schipper uit Yerseke de achttien drenkelingen van
de Noorddijk uit hun benaderde positie en bracht
iedereen naar Dordrecht.
Stoffel van der Wekken was gered, maar van zijn
familie wist hij niets. Dè coördinerende instantie
was in die dagen het Rode Kruis. "De Rode Kruis
post was dag en nacht geopend. Ik liep daar de deur
plat om de slachtofferslijsten te bestuderen. Ieder
uur werden weer tien, twintig nieuwe namen aan
de lijst toegevoegd, maar mijn ouders kwamen er
nooit op te staan."
Kerkdienst
De afschuwelijke waarheid, het verlies van vader,
moeder en broer, drong maar heel geleidelijk tot
Stoffel van der Wekken door. De eerste zondag na
de ramp, de nationale rouwdag, was hij in de chris
telijk gereformeerde kerk aan de Dubbeldamse weg
in Dordrecht. Hij herinnert zich nog nauwkeurig
waarover de dominee destijds preekte. "Het was
erg aangrijpend. Het was uit het Oude Testament,
de profeet Nahum, hoofdstuk 1. dat handelt over de
God der Wrake, vers 3 b: 'Des Heeren weg is in
wervelwind en in storm en de wolken zijn het stof
Zijner voeten'. Psalm 60, vers 1, werd als eerste
gezongen: 'O God, hoe hebben wij getreurd, door U
verstoten en gescheurd! Gij zijt op ons vergramd
geweest, keer weer tot ons, wij zijn bevreesd. Gij
hebt, o Heer het ganse land geschud, gespleten door
Uw hand: het wankelt, het gevoelt Uw slagen; ai
redt, geneest het van zijn plagen'."
's Avonds woonde Van der Wekken opnieuw de
dienst bij. "De dominee preekte uit het boek Job:
'De Heere heeft gegeven, de Heere heeft genomen'.
De laatste psalm heb ik niet meegezongen. 'De Heer
is recht in zijn weg en werk. Zijn goedheid kent in
gansch heelal geen perk'. Dat was tè."
Diezelfde zondag kwam de grote klap voor Stoffel
van der Wekken. "Ik wandelde met mijn verloofde
en mijn schoonzus door Dordt. We ontmoetten een
meisje van het eiland. 'O, zitten jullie ook hier?' We
wisten dat er in dat gezin verliezen waren. 'Hoe is
het bij jullie?' En dat meisje antwoordde heel koel:
'Mijn moeder en mijn broertje zijn verdronken'."
De grote boerenzoon was verbijsterd. "Ik ervoer
dat meisje als een koud, ongevoelig wezen. Dat was
natuurlijk niet zo, want ze had de werkelijkheid
nog niet tot zich laten doordringen. Ik zag in haar
het beeld van mijzelf en van al die andere mensen.
Ik ben teruggegaan naar het artsenechtpaar dat mij
had opgenomen en heb het daar op een huilen
gezet, een half uur aan een stuk."
Stoffel van der Wekken vond troost in een ge
dicht van Huib Fenijn dat in de dagen na de ramp
werd gepubliceerd in het christelijk weekblad De
Spiegel. Ontelbare malen moet hij dat vers in zich
zelf hebben herhaald. Met gedragen stem decla
meert hij uit het hoofd:
0 schrei mijn volk
Bij zoveel rouw en tranen
Bij zoveel droefs dat onuitzegbaar is
Veel wat ons lief was is vergaan
En wat overblijft, is enkel droefenis
Hij stierf, zij stierf, een lange rij van beelden
Trekt als een waas het beneveld oog voorbij
Zij die met ons geluk en droefheid deelden
Zijn weggevaagd door het tomeloos stormgetij
Waarom, waartoe, wie zal het openbaren
Wie zal ons het raadsel van het leed verklaren
Hier staat een mens voor een gesloten muur
Maar boven het leed dat ons is overkomen
Wordt voor wie 't verstaat
Met ernst de stem vernomen
Dat God tot ieder mens kan komen, ieder uur.
Later is Stoffel van der Wekken teruggekeerd naar
Zierikzee, waar hij deel uit maakte van de werktui-
genploeg, die wat bruikbaar was nog probeerde te
redden uit de ondergestroomde polder. "Vaak zag
je ook de lijkenploeg in actie. Dan keek je wie ze uit
het water hadden opgevist. De eerste zeven, acht
weken kon je mensen nog wel herkennen, daarna
ging het niet meer."
Meer dan eens werd hij op het kerkhof van
Zierikzee ontboden om lijken te identificeren. "In
eerste instantie hoop je je naasten aan te treffen,
maar die waren er nooit bij. Aanvankelijk moest ik
wel wat overwinnen om daar te gaan kijken, maar
op den duur ga je er wat gemakkelijker naartoe."
Twee jaar na de ramp trouwde Stoffel van der
Wekken met het meisje van wie hij in de ramp
nacht op de zolder al afscheid had genomen. Ook na
de ramp is hem weinig bespaard gebleven. Hij
verloor een zoon bij een bedrijfsongeval en zijn
vrouw na een smartelijk ziekbed. Hen heeft hij
kunnen begraven, maar vader, moeder en broer
gelden tot op de dag van vandaag als vermist. "Dat
is verschrikkelijk. Je weet niet watje dan te verwer
ken krijgt. Na al die jaren begrijp ik het zelf nog
niet. Ik heb ze niet kunnen begraven. 1 februari
1953 is verleden tijd, maar het blijft voor mij onvol
tooid verleden tijd. De streep is nooit gezet." (J.H.)
Hij woonde zeshonderd kilometer van
de kust, de zee had hij nooit gezien. De
jonge Argentijnse civielingenieur M.
Loschacoff kreeg een stage waterbouw
bij de Zuiderzeewerken aangeboden en
nog geen twee maanden later stond hij
met zijn laarzen bij het gat van Ouwer
kerk. Hij is Zeeland nooit ontrouw ge
worden. In een opklimmende reeks
functies heeft hij bij Rijkswaterstaat
aan de Deltawerken geknutseld en was
als zodanig (mede) verantwoordelijk
voor de bouw van de Brouwersdam en
de voorbereiding van de Stormvloedke
ring in de Oosterschelde.
Eindjaren zeventig werd Loschacoff
bij VROM directeur-generaal voor de
Rijksgebouwendienst. In plaats van in
de vut gaan werd hij persoonlijk advi
seur van ministers als Winsemius, Nij-
pels en Alders. Sinds juni is hij met
pensioen.
Nog immer bescheiden wijst Loscha
coff aanvankelijk een verzoek tot ge
sprek af: als student heeft hij alleen
maar wat staan kijken bij de herstel
werkzaamheden aan de dijk bij Ouwer
kerk. Maar hij raakte er al wel gegrepen
door de hele Deltaproblematiek. Hij
sliep tussen studenten, arbeiders en op
zichters in de barakken op Zuidbout,
een opgespoten terrein naast het dijk-
gat dat zich ontwikkelde tot een com
pleet dorp.
Na afloop van zijn stage mocht hij
blijven, zes maanden op proef. Hij bleef
als adjunct-ingenieur twee jaar. Maar
waterstaat in Argentinië, waar hij toen
terecht kon, vond hij zo log, bureaucra
tisch en traag, dat hij een jaar later in
Nederland terug was. Voorgoed. Hij
werd Nederlander, trouwde en woont
nu in Noordgouwe, vanwaar hij het gat
bij Ouwerkerk bijna kan zien.
"Ouwerkerk," zegt hij, "bepaalde de
loop van mijn carrière. Ik had er veel
tijd goed rond te neuzen, te kijken hoe
ze dat hier aanpakten. Ik had er contac
ten met allerhande mensen en ik ben
er van de zee gaan houden. Heel vor
mend is het geweest."
"Zelf deed ik eenvoudig werk: sche
maatjes voor van alles maken. Het was
een heroïsche tijd van inzet, misluk
kingen en opnieuw beginnen, vasthou
den, doorgaan en enorme risico's ne
men."
Wat hem vooral verbaasde was het
middaguurtje. ,,In Argentinië, in mijn
streek, zag je de arbeiders tussen de
middag neerstrijken bij een zelfge
maakt vuurtje langs de weg. Daar ging
dan per persoon een kilo vlees op, er
was wat brood en een fles wijn voor ie
der. Hier op Ouwerkerk zag ik enorme
kerels, stevige Zeeuwen en reuzen van
Friezen die van de Zuiderzeewerken wa
ren meegekomen, met een snee bruin-
brood met kaas en een fles melk onder
de arm. Dat vónd ik iets.... schokkend!"
Bij het dijkherstel in 1953 werd de ba
sis gelegd voor de wijze van aanpak bij
de Deltawerken. "Het Deltaplan is goed
gegaan door de samenwerking tussen
wetenschap, techniek en praktijk." Lo
schacoff bestrijdt de veel in Zeeland ge
hoorde opvatting dat de aannemerij
grootschalig bezig was met lijntrekken,
omdat er gigantische premies stonden
op aan het werk blijven. "Bij Ouwer
kerk althans was de situatie aan de dijk
bij het gat weinig stabiel. De in het gat
gelegde drempels bleven schuiven door
de gigantische stroming. Alles wat we
probeerden is minstens één keer mis
lukt. Steeds opereerden we aan de rand
van het haalbare. Het is dan ook onzin
te beweren dat we voor de show het
laatste caisson midden in de nacht heb
ben afgezonken. Iedere kentering van
het tij moesten we benutten, het was
een gevecht tegen de klok. We hebben
het maar net gehaald ook. De kans dat
we het in de nacht van 6 op 7 november
zouden redden was vrij reëel, maar wel
zonder marge."
Mede door deze ervaringen, gelooft
Loschacoff, is er bij de aanleg van de
Deltawerken hoegenaamd niets misge
gaan. "Waterbouwkundig werk heeft
door het dijkherstel een technisch-we-
tenschappelijke basis gekregen. De
spin-off was enorm, niet alleen lande
lijk, maar ook internationaal. De ver
dienste kun je samenvatten in de vast
stelling dat we meer oplossingen voor
één werk leerden integreren door de sa
menwerking tussen beleidsanalyse,
management, infrastructurele concep
tie en landschappelijk inzicht. Het eer
ste belang ervan is geweest dat Zeeland
uit z'n isolement is gehaald, verlost.
Dat zou toch wel zijn gebeurd, maar
dan veel langzamer." (M.S.)
De 16-jarige Jaap van der Weijde ontsnapte
tijdens de watersnoodramp ternauwernood
aan de dood. Met zijn vader Cees, boeren
knecht, moeder Saantje en de buren bracht
hij angstige uren door op de panlatten van
hun landarbeiderswoning in de Vierban
nenpolder op Duiveland. De scholier van de
hbs tekende onmiddellijk na zijn evacuatie
zijn ervaringen op in een dagboek, dat hij
nooit eerder publiceerde. Hieronder frag
menten uit dat dagboek.
31-1-53
Het was hondeweer. Toen ik met Van de
Zande een familielid weg had gebracht naar
Zierikzee, moest ik bij thuiskomst met alle
krachten het autoportier vasthouden. Om
12 uur stapte ik mijn bed in.
l-2-'53
Ik lag heerlijk te slapen, toen ik tegen zeve
nen gewekt werd door vader. "Saantje,
Jaap, d'r uit. 't Water komt." We begonnen
als razenden allerlei zaken naar boven te
slepen: kleding, radio, pendule, leerboeken,
boter, brood, water, eieren.
Het water stroomde de kamer al in. Bui
ten riep iemand, met angst in zijn stem, om
mijn moeder. "Saantje. Saantje." We vlo
gen naar de deur. Daar stond buurman
Dorst met dochtertje Connie in zijn arm. De
man was bek-af en waggelde op zijn benen.
Hij drukte Connie in moeders armen en
keerde even later terug met zijn vrouw.
We vluchtten allemaal naar boven, waar
buurman en buurvrouw hun natte plunje
uitdeden en kleding van ons aantrokken.
Vader hield ons voor zo zuinig mogelijk aan
te doen met voedsel en water. De radio
meldde om 8 uur dat de storm heel lang
zaam zou afnemen. Er werd gesproken over
schade op de Zuidhollandse en andere
Zeeuwse eilanden, maar er werd met geen
woord gerept over de rampzalige toestand
op Schouwen Duiveland.
Hoe hoger het water steeg, des te heviger
werd het lawaai onder ons. De tafel, de
stoelen en de kast op de benedenverdieping
waren gaan drijven en beukten met iedere
golfslag tegen de muren. Op een gegeven
moment sloegen de meubels tegen het pla
fond en voelden we de klappen onder onze
voeten. Iedere vijf minuten ging er iemand
bij het trapgat kijken om te zien hoe hoog
het water stond. En iedere keer luidde de
boodschap: het staat weer hoger.
Om 12 uur 's middags stond het water
nog maar drie treden onder de zoldering.
We begrepen dat we niet op de zolder kon
den blijven. Alles wat we belangrijk von
den, sleepten we de vliering op: kannen
met vet, pannen met worst, pakken, jassen,
dekens, water, eten, drinkwater en een kist
met appels. Op de bovenste plank van de
kast in mijn kamertje propten we een pen
dule, de radio en de stofzuiger. Omdat de
twee slaapkamers nog 30 centimeter hoger
lagen dan de zolder, werden de zakken met
graan daarheen gebracht. Ook mijn mooie,
nieuwe fiets, die ik in de zomermaanden
zelf had verdiend met boontjes plukken,
kreeg daar een plaatsje.
Omstreeks half twee begon het echt kri
tiek te worden. We trokken met z'n allen
naar mijn kamertje. Het hele huis schudde
door de golfslag en het wrakhout dat tegen
de muren sloeg. Buurvrouw Dorst was hele
maal de kluts kwijt en schreeuwde iedere
keer uit: "O Johan, wat moet er nu van
Conny worden. O, mijn arm schepsel."
Toen ik dat hoorde, verloor ik alle moed.
Ook vader had het te pakken. Hij pakte
moeder vast, kuste haar en zei: "We heb
ben het met z'n drietjes toch altijd goed
gehad." Vervolgens kwam hij naar mij toe,
sloeg mij op mijn schouder, zei dat ik altijd
zijn goede jongen was geweest en dat hij
het zich nooit beter had kunnen wensen.
Om half drie verhuisden we naar de vlie
ring. We waren bang dat de zolder het zou
begeven, ook al omdat het water vanuit het
trapgat de zoldering opliep. We namen zo
veel mogelijk dekens mee om ons toch
maar warm te kunnen houden. Daar zaten
we dan in het donker, met zijn zessen dicht
bij elkaar gehurkt op de planken die we
over de balken hadden gelegd, omdat we
anders door de vliering zouden zakken.
Buurvrouw Dorst kreeg het nu echt te
kwaad. Ze beefde als een rietje en kon zelfs
Conny niet meer vasthouden. Onder ons
zagen we het water in een angstaanjagend
tempo steeds hoger klimmen. Vader zag het
gevaar. "Als we hier blijven zitten en het
dak stort in, dan zijn we allemaal verlo
ren."
Vader pakte een schop, die hij op de
vliering had liggen, en sloeg een opening in
het dak. Toen het gat eenmaal groot genoeg
was, zijn vader en ik op het dak geklommen
en hebben de dakpannen eraf gesmeten,
zodat we met ons voeten op de panlatten
konden staan.
Inmiddels had vader ook de buren duide
lijk gemaakt dat ze het dak op moesten
gaan. Die zaten met z'n achten op de vlie
ring van het dubbele huis dat we bewoon
den. Op een gegeven moment stonden we
met z'n veertienen op het dak op de panlat
ten: wij drietjes, de drie van buurman Dorst
en acht van de buren, de familie Schiette-
katte. Het stormde, het regende en het ha
gelde. Het was afschuwelijk koud.
Rondom ons speelden zich drama's af.
Kees van der Wekken zat links van ons met