'WE MOESTEN TOCH VERDER MET DE KINDEREN NIET DAN?' Al was de vloed een straf van God, de varkens mochten niet verdrinken ZATERDAG 2 JANUARI 1993 doorHENNYDE LANGE nengelopen, zonder dat we er erg in hadden." Even later werden ze gewekt door een enorme klap. Sara stapte uit bed en stond tot haar enkels in het wa ter. „Ik dacht nog, dat droog ik morgen wel weer. Meteen daarna viel het licht uit en begon het water snel te stijgen." Naar de zolder, beval Johan z'n bejaarde vader, zijn inwonende ongetrouwde zus ter en Sara met de twee dochtertjes, Willie van 4 en Marja van 2. Zelf kon hij nog net een paar paperassen bij elkaar zoeken. Het water stond al tot z'n middel toen hij ook naar boven ging. Omdat het water angstwekkend snel bleef stijgen, besloot de familie op de vliering te kruipen. Johan: „Achteraf het stomste dat we konden doen." De vlie ring zat met een steunbalk bevestigd aan de voorgevel van de boerderij. Op het moment dat Johan als laatste de vliering wilde opklimmen, sloeg het kolkende werden ze met de boot naar familie in Rotterdam gebracht. Sara: „Daar wisten ze nog niet hoe het ons vergaan was. Ik zal nooit het moment vergeten dat we daar met ons drieën binnenstapten, in plaats van met zes." Zes weken bleven ze in Rotterdam. Precies drie weken na de ramp werd hun derde dochter geboren. Johan mocht niet bij de bevalling zijn in het ziekenhuis. Sara: „Van die hele beval ling heb ik totaal niets gevoeld. Ik had zoveel pijn van binnen dat ik de pijn van het bevallen niet meer merkte." Over de naam van het kind hadden ze nog niet overlegd. Toen Johan haar ging aange ven, zei hij dat ze Willie heette. Johan; „Dat kwam er zomaar uit." Sara: „Tot ze naar school ging, is ze altijd Zus ge noemd. Net of we d'r naam niet kónden uitspreken." Al die weken in Rotterdam liep Johan verloren rond. „Niemand die zich om je boerderij." Sara: „Ik ben niet bij de begra fenis geweest. Dat vond de familie beteij en 't kwam niet in me op om toch te; gaan, zo versuft was ik nog. Achteraf heb. ik dat wel jammer gevonden. Ik heb niet' echt afscheid van haar kunnen nemen. De dominee zei dat hij troost voor,-me had. Alle kinderen die sterven komefi bij Jezus, 't Was goed bedoeld hoor, maar '1 hielp me niet verder. Steun had ik er-hlét aan. Ook niet aan mijn geloof. Ik geloofde' wel dat Willie in de hemel was en dat ze het daar goed had, maar 't troostte me niet. Ik had haar zo graag bij me gehou-- den. De meeste steun hebben we toch aan elkaar gehad, aan de kinderen, de saamhorigheid in ons gezin en vooral.aan het weer vooruit kijken. We moesien toch verder met de kinderen, niet dan?"; Bij het zien van de televisiebeel den over de vliegramp in de RijI- mer, hebben ze zich verbaasd over de opvang van de slachtoffers. Jo han: „Daar kon alles, dat was veel te gek; Bij ons kon er toen helemaal niks. Ik heb zelfs een hertaxatie moeten aanvrager) voor de boerderij, omdat ik niet meer.dan 6 000 gulden kreeg voor de herbouw. Toen is dat 20 000 gulden geworden; maar daar moest het vee dan ook nog van worden betaald. We hebben de 6 000 gulden die we hadden gekregen voor dé inrichting en de meubels, ook in de boer derij moeten steken, anders hadden we't nog niet gered. Ik neem niemand iets kwalijk. De enige lui die ik wel iets ver wijt, nog steeds, zijn degenen die dedeh alsof ze zwaar getroffen waren en, zo inpikten waar de echte slachtoffers déibt op hadden. Wat dat betreft is er niets veranderd tussen nu en 40 jaar geleden. Mensen die niks is overkomen, schreeu wen vaak 't hardst en krijgen zo 't mees te." Sara: „Als ik zie hoe slachtoffers van vliegrampen nu worden begeleid, denk ik bij mezelf: dat ik nu zo moet dromen, komt dat misschien doordat ik toen nie,t opgevangen ben? Maar ik geloof niet dat het iets veranderd zou hebben. Wélke psychiater had mij nu kunnen helpen om dat te vergeten? Zoiets blijft altijd een wond, je hele leven. Geen mens kan jé daarvan afhelpen." Nu de vijf kinderen (na 'onze tweede Willie' werden nog twee zoons en-een dochter geboren) de deur uit zijn en hun zoon de boerderij heeft overgenomen, zijn ze er wel meer mee bezig. Sara: „In al die jaren hebben we er nooit veel over gepraat. We hebben altijd hard moeten werken. Nu hoor ik van Johan ook dingen die hij nooit verteld heeft. Als hij alleen ging werken op het land, kwam hij soms plotseling naar huis om één van de kinde ren op te halen. Hij werd dan bang om nog een kind kwijt te raken, heeft hijme later verteld." Johan: „Dat was het niet alleen, Sara. Het was ook de stilte die ik niet meer kon verdragen. Dan ging ik lopen piekeren en kwam alles weer boven. Dan werd ik. zo angstig alleen in de polder, dan rilde-ik helemaal van de zenuwen. Als het me echt te kwaad werd, ging ik terug naar huis om een kind op te halen. Dan was het niet zo stil meer. Maar ik heb.ook heel wat afgepraat met mijn paarden." De laatste tijd komt telkens de zelfde droom terug. Dat ze loopt te zoeken naar een kind dat ze ineens kwijt is geraakt. Een kind met een gebreid mutsje, net zo een als Willie had. Haar man denkt dat het ge komen is door dat nieuwe boek over de watersnood. Daarin moet ze ook niet lezen vlak voor 't slapen gaan. Maar als ze er eenmaal in begint, kan ze niet meer ophouden. Nu hebben ze afgesproken om er alleen 's ochtends even in te lezen. „Ach, 't is niet alleen dat boek. Dit is altijd een slechte tijd voor me", veront schuldigt Sara Los (72) zich. „Als het nieuwe jaar eraan komt, lijkt het net alsof ik alles intenser beleef. Als het maar een maal 1 februari is geweest, dan gaat het wel weer." Haar man Johan (76) haalt een fotolijstje van het dressoir. „Kijk, dat is ze, onze oudste." Een blond meisje in een zomerjurk, witte strik in het haar, de ogen verlegen neergeslagen. Het is de enige foto die ze van haar hebben, gekre gen van een familielid. „Zelf hadden we helemaal niks meer, niet één aandenken. Alles zijn we kwijtgeraakt bij de waters nood." Er komt nog een foto voor de dag: een half ingestorte boerderij, de voorgevel eruit geslagen. Johan Los wijst: „Vanaf de zolder konden we zo naar buiten kijken. Van alles dreef er voorbij, dooie paarden, balen stro, bal ken, rieten daken, bomen. Zover we kon den zien, was er alleen maar water. En stil, zo intens stil dat het was. Eén keer hebben we een vogeltje horen fluiten. We dachten dat heel Flakkee weg was, hè Sara. De tweede nacht zagen we heel in de verte lichten, waarschijnlijk de kop lampen van een auto. Toen wisten we dat er toch nog meer mensen leefden op Flakkee." In het massagraf van Oude Tonge liggen 310 slachtoffers van de watersnood. En één militair die om het leven kwam bij de reddingsoperatie. Johan en Sara Los we ten het precies, want elk jaar bezoeken ze de begraafplaats op 1 februari. Er ligt een steen ter nagedachtenis van hun 4'/? jaar geworden dochtertje Willie, een steen voor Johans vader en één voor zijn zuster, die nooit is gevonden. Tien pro cent van de bevolking van Oude Tonge heeft de ramp niet overleefd. Daarmee was het met Stavenisse de zwaarst ge troffen gemeente. Ze waren net vijf jaar getrouwd. Na hun huwelijk waren ze ingetrokken in Johans ouderlijk huis, een kleine boerderij aan de Oude Tongese Langeweg, in de polder Oudeland. Johan zou tezijnertijd het be drijf van zijn vader overnemen. 'Desira- tum' heette de boerderij. „Ons begeren of verlangen betekent dat. Sara en ik vonden het een toepasselijk naam." In de rampnacht werd Sara, hoog zwanger, wakker van het lawaai van de storm. Ze spookte wat door het huis, at een appel en zag dat het buiten helemaal grijs was, Het is gaan sneeu wen, zei ze tegen Johan, toen ze weer in bed kroop. Johan: „Dat grijze waas moe ten de schuimkoppen op het water zijn geweest, dat toen al de polder was bin bekommerde, behalve de familie, maar die had zelf ook verdriet. Ik hoorde op een gegeven moment dat in Ahoy' kleren en schoenen werden uitgedeeld aan de slachtoffers. Maar als je zoveel kwijt bent I geraakt, wat interesseren je dan nog die kleren?" Sara: „Ik heb zes luiers gehad en een paar pakjes voor de kleine. Maar ik gaf nergens meer om." Na een paar we- I ken liet de kerk van zich horen. Sara: „Johan is buitenkerkelijk, ik ben zelf her vormd opgevoed. Kennelijk was dat doorgegeven, want ineens stond er een dominee voor de deur." Johan valt haar fel in de rede: „Die wist ons te vertellen dat de ramp een straf van God was. Oude Tonge was een slecht dorp omdat er kermissen werden gehouden. Ik heb die man de deur uitgestuurd. Ik mag dan geen lid zijn van de kerk, ongelovig ben ik niet. Jezus is voor mij vooral iemand die het voor de arme mensen opneemt. En dan komt zo'n dominee even vertellen dat Jezus ons heeft willen straffen. Maar wat had onze Willie nou misdaan? Wat hadden mijn prachtige paarden nou ge zondigd?" Later, toen ze in afwachting van de her- 1 bouw van hun boerderij bij haar ouders in Sommelsdijk waren ingetrokken, diende zich nog een keer een dominee aan. Sara: „Dat was toen Johan onze Willie had teruggevonden." Johan: „Dat was negen weken na de ramp. Het land was weer droog en ik was op zoek naar gereed- i schap. Toen zag ik haar in een greppel liggen. Ik herkende haar meteen aan haar kleertjes. Ze lag maar 200 meter van de „Dat ik nu zo moet dromen, komt dat misschien doordat ik toen niet opgevangen ben? Maar welke psychiater had mij nu kunnen helpen om dat te vergeten?" Veertig jaar na de watersnood van 1953 spookt de stormvloed nog rond in de herinnering van de overlevenden. Zoals bij Sara en Johan Los: „En dan komt zo'n dominee even vertellen dat Jezus ons heeft willen straffen." Oude Sara en Johan Los. I water de voorgevel weg. Johans vader, zuster en Willie gleden zo naar buiten, het water in. Nu ga ik ook, dacht Sara, die Marja op schoot had. Ze begon te glijden, maar de vlieringvloer zakte door waar door ze terugviel op de zolder, in een kinderledikantje. „Het was aardedonker. Ik hoorde Johan roepen: Ben je er nog, Sara?" Johan: „Als zij ook het water in 1 was gegleden met Marja, was ik ze nage- j sprongen." Van de deuren van de slaapkamers maak te Johan een provisorisch vlot, voor als i het hele huis zou instorten. Sara: „We gingen er op onze knieën op zitten, Marja tussen ons in. Zo hebben we daar van I zondagmorgen 5 uur tot maandagmid dag 2 uur gezeten. Al die tijd hebben we i haast geen woord met elkaar gesproken, j Ik denk dat we helemaal versuft waren, in een shock. Soms dacht ik: laat het dak maar op ons vallen, dan is het voorbij." Johan: „Het enige waar ik bang voor was, was dat de bevalling zou beginnen." I Sara: „Ik heb al die tijd geen leven ge- I voeld, ik dacht dat het kind dood was." Marja was doofstom geworden van de schrik, dachten ze. Sara: „Ze heeft dagen lang niets gezegd. Eén keer zei ze: mam ma, ik moet plassen. Ik zei, doe het maar I in je broek, want dat doet mamma ook." Maandagmorgen kwam er een boot voorbij varen, maar die zat vol. 's Mid- dags werden ze, als eersten in Oude Ton ge, gered door een helikopter. De dokter had die naar hun boerderij gedirigeerd, omdat hij wist dat Sara hoogzwanger was. Na de eerste opvang in het dorp Als u dacht dat ik in een dorpje zat waar God ons terneers- loeg en iedereen gebukt ging onder de gedachte van een straf Gods, dan moet ik u teleurstellen. Want nee, zo was het niet." Natuurlijk kent oud-hoogleraar ethiek aan de VU, Harry Kuitert, de verhalen van mensen die niet gered wilden wor den omdat ze niet tegen het oordeel Gods in wilden gaan. De verhalen van 'zware' dominees, met name uit de krin gen van de Oud-gereformeerden, de Ge reformeerde Gemeente of de Gerefor meerde Bond binnen de Nederlands Her vormde Kerk, die de eerste zondag na de ramp niet nalieten over de zondvloed te preken. Of de verhalen van kleine gelovi gen die zelfmoord wilden plegen uit schuldgevoel omdat zij de ramp over leefden, terwijl de familie verdronken was. Kuitert ontkent ze ook niet. Er zijn, zegt hij, inderdaad - zoals onlangs de Zeeuw se journalist Kees Slager het in zijn boek 'De ramp. Een reconstructie' weer eens deed - 'zware gebieden' aan te wijzen waar het onbetwijfeld christelijk geloof in Zeeland tijdens de ramp meer hinder dan troost gaf en eerder redding voor kwam dan redding bood. Maar, voegt hij er meteen aan toe, we moeten het ook niet overdrijven: het geloof werkte lang niet alleen maar verlammend. Het bood ook vertrouwen, tegen de vloed in. En wat die zware gelovigen betreft: ook hen was in veel gevallen gelukkig een zekere nuchterheid niet vreemd. Kuitert: „Het mocht dan een straf van God zijn, als iemands varkens dreigden te verdrin ken, dan moest er gehandeld worden. En er werd gehandeld. Dat is dan weer de '•lengte en de breedte van de leer, zeg ik altijd maar. Want volgens de leer was'er niets meer aan te doen." Zelfwas Kuitert (68) in 1953 gerefor meerd predikant te Scharendijke, vlakbij Renesse op Schouwen-Duiveland, Het was zijn eerste gemeente. Een streekge- meente met 403 zielen, onder wie veel boeren uit het laaggelegen polderland dat ook wel aangeduid werd als het 'platte' van Schouwen. Kuitert: „Hoe zeer Schouwen ook een land is van 'lijde lijke' christenen, dat fatalistische was in mijn gemeente zeker niet overheersend. Natuurlijk zaten de mensen met de han den in het haar. Hoe kon dit gebeuren? De ramp was in ieders ogen iets ver- eerste nacht nog precies: „Het opmerke lijkste vond ik het ongeloof over het feit dat de dijken echt braken. Er was wel eens vaker zware storm, dan schudde de pastorie flink en stond het water soms zo hoog tegen de noorddijk dat ik dacht: dat gaat nog eens mis. Maar die angst werd door de bevolking niet gedeeld. 'Die dieken die houden het', zeiden ze dan. Op die bewuste 31 e januari gingen we dan ook gewoon naar bed. Tot ik middenin de nacht gebeld werd door de zoon van de smid, Dominee, zei hij, ze luiden de klokken. Het water staat aan de kruin van de havendijk. Ik ging naar buiten en daar stond de havenmeester. het eiland bij Schelphoek gebroken. Daar stroomde het water naar binnen. En langzamerhand veranderde de polder in één grote zee." Terwijl Kuitert zijn vrouw en dochtertje naar het hoger aan de duinen gelegen Haamstede stuurde, bleef hij zelf zolang mogelijk op het dorp die eerste dag. „We hadden tot vier uur de tijd het vee in de buurt te redden en het dorp te eva cueren. 'Dit is de eerste grote vloed ge weest', zei de havenmeester 's morgens, 'straks om vier uur vanmiddag komt de tweede en dan staat het dorp onder wa ter'." schrikkelijks en riep veel vragen op ten aanzien van God die alle dingen regeert. Maar lijdzaam waren ze niet. Er waren maar weinig die dachten: 'Dit heeft de Here ons niet voor niets aangedaan' of 'De Heere bezoekt ons onze zonden'. Dat gold meer op Tholen en Sint-Philips- land en sommige plaatsen op Goeree- Overflakkee. Daar was het zwaar, daar moetje niet gering over denken. Als je daar preekte, ook in de gereformeerde kerk, wasje nog niet jarig. Of je was te klein of men keek naar je aan als een Pa- rijzenaar, dat betekende dat je lucht was. Want zo was het: lucht is licht." Evenals in de rest van Zeeland kwam ook op Schouwen de watervloed als een dief in de nacht. Kuitert herinnert zich de door PETER SIERKSMA We moeten ons klaarmaken, zei hij. Voor wat? riep ik. Ja, dat wist hij ook niet. Het is nu eb, zei hij vervolgens, en het water staat hoger dan de hoogste vloed. En nu is het nog aan het stijgen. Als het niet stopt dan gaat het erover heen. Maar om een uur of vier stopte het. En we gin gen weer naar bed. Dus wat doe ik? Ik pakte mijn preek en maakte middenin de nacht een nieuwe, want ik dacht ik kan nu niet zomaar ergens over preken." De preek werd nooit gehouden: „Vroeg in de ochtend \&erd ik weer gebeld. 'De eerste vluchteling van het platte van Schouwen!' werd er gezegd. Toen pas heb ik de radio aangezet. De dijk was, zo bleek, om vier uur al aan de zuidkant van Terwijl hij vertelt over de ramp en zijn pastorale werk in de maanden daarna, laat Kuitert - later wel getypeerd als 'een man, rustig in de stormen' - een fo- toalbumpje zien met opnamen die hij de weken na de eerste februari van het on dergelopen Scharendijke maakte. „Ik had zo'n klein Agfaboxje en dat nam ik zo nu en dan mee als ik vanuit Haamste de naar huis terugging. Bij eb kon dat lo pend." Hoewel bijna niemand uit Scharendijke stierf (één vrouw verdronk, zij was bij fa milie op bezoek in Nieuwendijk) was de gemeenschap en dus ook Kuiterts ge meente aangeslagen. Tot september, toen het gat bij Schelphoek gedicht was en veel inwoners naar huis terugkeer den, was de predikant vooral in de weer met het bezoeken van zijn inmiddels over het hele land verstrooide gemeen teleden. Vanuit Burgh-sluis ging hij met een oude gammele rondvaartboot naar Zierikzee, waar hij overstapte op een oude stoomboot die naar Rotterdam voer, vanwaar hij dan verder het land in trok. Daarnaast preekte Kuitert onge veer een keer in de twee weken in de gereformeerde kerk van Haamstede. Op 8 februari, precies een week na de ramp, koos hij als onderwerp 'Scheepken onder Jezus hoede', naar het bekende liedje uit de bundel van Johannes de Heer. Dat be gint zo: 'Scheepken onder Jezus hoede,/Met de kruisvlag hoog in top. Neemt als arke der verlossing,/allen, die in nood zijn, op. Al staat de zee ook hol en hoog,/En zweept de stroom ons voort. Wij hebben 's Vaders Zoon aan boord,/ En veilig strand voor oog.' Kuitert: „Ik probeerde uit te leggen dat dat niet klopte. Dat dat te simpel is. Dat je al zingend met de kruisvlag in top toch ten onder kunt gaan. Dat het best waar kan zijn dat 'de Heer nabij is' enzo voort, maar dat dat niet voorkomt dat je met huis en haard het dijkgat uitgetrok ken wordt om nooit meer te worden te ruggezien." „Wat ik niet weg wilde hebben was de gedachte dat Christus de wereld en daarmee ook het persoonlijke leven re geert. Wel wilde ik ervoor waarschuwen dat je niet zomaar via de Bijbel kunt uit vissen wat God met iedereen voor heeft. Dat kunnen wij niet. De pretentie alleen al vind ik een vorm van verraad aan al het menselijk lijden. En dat kan werkelijk niet de bedoeling van het christelijke ge loof zijn."

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - kranten | 1993 | | pagina 2