Mensen in nood... die help je! Dat is één van de dingen die ik nooit vergeten zal Een bruggetje hoog voor een huis als toegangsweg naar een boom. In de boom een platformpje... Op dat platformpje mensen in nood.... Ze zwaaien naar de verte. Nee, het betekent niet een groet. Ook niet een afscheid. Het is een gebaar om hulp uit grote nood. Ze zwaaien naar een schip. Een schip dat schijnt te aarzelen. "1 Bijgaande fragmenten zijn met I toestemming van uitgeverij J Den Hertog B V' te Houten ontleend aan bet dezer dagen verschenen boek Toen J 't schuimend zeenat hevig bruiste" deel 2 van de schrijver J Rik Valkenburg. Ds. W. J. Bouw is bekend als voormalig zendingspredikant van de G.Z.B. in de Hervormde Kerk. Hij werd op 2 februari 1940 te Haaften geboren en werd later uitgezonden naar Kenya. Er volgde een periode als gods dienstleraar te Doorn en momen teel is hij o.m. ook sekretaris van de Evangelische Alliantie. Wij voerden een gesprekje met hem in zijn woning te Doorn, want ds. Wim Bouw had ook nog iets uit te staan met het Rampge- beuren in 1953. ...„Het was midden in de nacht toen wij hoorden dat er een dijk doorbraak dreigde in Ridderkerk. Wij gingen een kijkje nemen, heel vroeg in de morgen en daar ont dekten we dat de uiterwaarden al geheel overstroomd waren. Heel veel buitendijkse huizen stonden al onderwater, waardoor de dijk gevaar liep uitgehold te worden. Daar moest natuurlijk wat aan gedaan worden"... Nu, er werd wat aan gedaan!... Vele mannen werden op de been gebracht om zandzakken klaar te maken. Met man en macht werd gewerkt om de gaten te vullen en dicht te houden. Wim Bouw, als jongen van der tien jaar, vond het geweldig inte ressant om deze mannen te hel pen met de zandzakken. Verder Wel of niet door dat gat in de dijk! Maar daar kan toch geen schip door? Dat is toch veel te riskant? Dat is toch niet menselijk meer? Of juist wel?... Zou het misschien on-menselijk zijn, dit risico niet te nemen? Immers, de nood is zo groot in Ouwerkerk. Er zullen, niemand weet hoeveel, doden vallen. Het genoemde huis staat op in zakken. Zou er hulp komen?... „Wis en drie," vindt Hubrecht Koster. „We móeten er door"... De oestervissers van Yerseke hebben een groot aandeel gehad in de reddingswerkzaamheden. Dit is Hubrecht Koster van de YE4 „Beatrix", die als eerste door het dijkgat bij Ouwerkerk trok, een levensgevaarlijke onderne ming. Tegen de avond liep de YE4 de haven van Yerseke bin nen met 61 man aan boord, die uit zeven boerderijen rond Ou werkerk waren gered. Na de ramp werd in Ouwerkerk een straat naar Koster vernoemd. En hij gaat er door. Maar er is een versperring! Telefoondraden, boven het hoog gewassen water. „Stop! Stop!"... roept men van alle kanten. „Niets er van," beveelt Hu brecht. „Doorvaren!... Die men sen daar móeten gered worden." De stroom was verschrikkelijk, maar de „Beatrix" was een goeie schuit en het lukte. Tegen de avond liep de Ye 4 de haven van Yerseke binnen met eenenzestig man aan boord, die uit zeven boerderijen onder Ouwerkerk waren gered. Toen er eenmaal één schaap over de dam was, volgden er meer, en af en aan voeren de schepen van Yerseke door de gaten in de dijk, kris-kras over het verdronken land. Wie het waren? Och, waar om namen? Ze waren het immers allemaal! Niet één die achterbleef. Af en aan voeren ze en bij dui zenden redden ze de ongelukki- gen van de daken en uit de bo men. Tóch werden ze nauwelijks in de pers genoemd, die mannen van „Ierse" en dat kwam omdat ze hun plicht deden in stilte. Omdat ze geen tijd hadden om te praten. Maar ze vinden dat heel ge woon... Bovendien: de Prins is er toch ge weest? En ze weten dat al die dui zenden, die ze 't leven konden redden, hen dankbaar zijn. Ook dit aspect is verbonden aan het risico dat Hubrecht Koster neemt. Krakend, schuivend en splinte rend vliegen de draden uit elkaar. „Voorwaarts!... Er moet gered worden." En er wórdt gered... We zitten anno 1981 tegenover de nog steeds springlevende Hu brecht Koster (op het gemeente huis van Kruiningen) die ons nog het een en ander vertelt, dat we aan de voorgaande hoofdstukken kunnen toevoegen. „Je kon die mensen daar toch niet laten zitten in die boom,"... zegt hij verontwaardigd. „Er moest wat gebeuren, zeg nou zelf"... Het komt er allemaal kort en bondig, maar zeker niet nors uit. Integendeel, Koster is een man met een hart! „Het huis kon elk moment in el kaar zakken, nou dan, dan help je toch?... Wat waren die mensen blij dat we kwamen. Ik heb toen wel een stuk of honderdtien mensen naar Yerseke gebracht. Gewonden. Die mensen moesten in Yerseke allemaal naar het gemeentehuis. De burgemeester moest er bij ko men, maar die was ziek. Dus stuurde men de loco-burgemees ter. Deze loco-burgemeester vroeg me of het allemaal voor elkaar te krijgen was. Ik zei dat het best voor mekaar zou komen en dat ik weer naar Ouwerkerk zou gaan om hulp te bieden. De volgende morgen echter, toen ik weer door het gat moest, zat ik in het verkeerde gat, want er was in de zeedijk nog een gat gesla gen. Nou, ik weer terugdraaien en het andere gat in. Toen ik weer aan wal kwam, zei iemand dat ik bij de burgemeester moest komen, ik dus naar de bur gemeester; die lag in zijn bed in het kerkje. Zo heb ik bij de bur gemeester gezeten. Hij vroeg aan mij hoe ik over de toestand dacht. Ik zei: „Nou, ik zie er niet zo'n gevaar meer in, maar je kunt na tuurlijk niet blijven." We konden hem eerst niet op het schip krijgen. Dat was op een dinsdagavond. Maar het ging toch en we waren toen met een man of acht aan boord. Later konden we niet meer aan wal komen, want er waren hagel buien en sneeuwbuien en toen zijn we de hele nacht blijven lig gen. De andere boot ging naar Yerseke en ik zei tegen hen: „Zeg maar dat we niet thuiskomen, dat we hier blijven." En zo zijn we daar gebleven. En de andere nacht konden we weer weg, naar Yerseke. Toen kwamen er ondertussen ook mensen van de Marine. En dat scheepje van de Marine ging toen verderop naar Nieuwerkerk. Er kwamen ook grote schepen uit Urk, maar die konden natuurlijk niet door het gat komen. We gingen toen naar Bergen op Zoom. En ik gelijk weer naar Yerseke, maar 's avonds hoorden we dat alles toch goed was geko men. En toen later, op een don derdag, zijn we weer teruggegaan en hebben we beesten meegeno men: koeien, varkens, paarden. In het geheel heb ik er driehon derdvierenzestig mensen wegge haald. bestond er ook een speciale dienst, om de mannen van boter hammen te voorzien. Dat was een kolfje naar de hand van Wim. Urenlang was hij ijverig bezig met het klaarmaken van boter hammen. Er was echter een moeilijkheid. Het was zondag! En Wim was de zoon van een predikant. Hoe moest dat met de kerk dienst? Daar kwam Wim natuurlijk niet onderuit. Wim ging naar de Wilhelmina- kerk, maar men was zo uitge zwermd naar de dijken, dat het aantal kerkgangers wel zeer be perkt bleef. Dominee Bouw: „Die enkelen stelden het erg op prijs, dat ze niet naar huis werden gestuurd, maar dat er een bidstond werd gehouden in de consistoriekamer. Ik moet zeggen, dat heeft toen grote indruk op mij gemaakt, als jongen van dertien. Je zag de kracht van de gemeenschap in het gebed. Het was een periode dat Ds. W.J. Bouw mocht in 1953 als jongen van 13 helpen met zandzakken vullen. het hele dorp overstroomd dreig de te worden en hier werd gebe den om uitkomst. Dat is één van de dingen, die ik nooit vergeten zal. Gelukkig, wat Ridderkerk betrof, ging daar de Ramp niet door. De dijk had het er wel erg moeilijk mee, maar hij bleef toch gespaard. Het water hield op met stijgen en dat ervoeren wij toen als een wonder. In de polder ging het er erger aan toe, maar daar kan mijn vrouw wel iets over ver tellen"... Mevrouw Bouw: „Doordat ik iets bijzonders meemaakte, zijn er andere dingen wat weggeval len. Het zat namelijk zo: Mijn moeder had drie ongetrouwde zusters, die met z'n drieën niet zo ver bij ons vandaan woonden. Eén was er invalide en kon niet lopen. Ze werd op het nippertje uit het water gered. Ze lag name lijk tot haar kin in het water en het was moeilijk haar te redden. Ze was ziek van ellende en een week later overleed ze bij ons in huis. Dat maakte diepe indruk op me, dat begrijpt u. Eigenlijk betekent dat vooral voor mij de watersnood. Ook dan we nog drie extra gezinnen in huis hadden. Het was een komen en gaan. Wij woonden noga! hoog, maar mijn tantes woonden in een dijkhuis, daar was wel wa ter. Er zijn daar wel zo'n dertig a veertig mensen verdronken. Een oom van mij heeft nog kans ge zien om al zijn koeien los te snij den, waarna ze alle uitzwermden, niemand wist waarheen. Later zijn ze allemaal weer teruggevon den, tot zelfs in de buurt van Gouda en Bodegraven"... Als we nog napraten met het echtpaar Bouw, blijkt heel duide lijk dat de Ramp een onuitwisba re herinnering bij man en vrouw heeft nagelaten. Zoals bij zove- len... 27

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - kranten | 1983 | | pagina 14