ï£&<tn
Psalmen in de nacht
O'ndm
'hcbtoffers
begraven.
»SNa''
Inwerkt
dorpen
e" ^L'l
t 5M« »el
„iel ">cer
>ein«> d'11
nis
|Wen. Jf'
,0(30 «r*
c Jjer is
- 'ilispjiü-1
ès?
fii j®—
Dit gedicht gaat over de moeder van de in 1966 overleden ds. H. van Gilst,
predikant van de Gereformeerde gemeenten resp. te Elspect, Dirksland, Lissc en
Tricht. Zij woonde in Kortgene op Noord-Beveland en was een gekende onder
Gods volk. In haar woonplaats kwamen in de rampnacht tientallen mensen om
het leven. Wie de schrijver van het gedicht is, is ons niet bekend.
In Kortgene, 't ligt in 'Zeeland
Was er óók een hoge vloed,
Zodat menigeen het ergste
In die rampnacht duchten moet.
Daar werd ook een kind des Ileeren
Wakker door het golfgebruis,
Samen met haar kleinkind klom ze
Naar de zolder van het huis.
Hoger steeg aldoor het water,
Menigeen is nu in nood,
Men hoort hulpgeroep weerklinken
Maar 't was God die bijstand bood.
Grootmoegaan we nu verdrinken f"
Vraagt de kleine. „Neen mijn kind,
We gaan zingen!" Ondanks golven,
Ondanks 't bulderen van de wind.
In de nacht vol doodsgevaren,
Gaf de Heere nog een psalm,
Hij ontsloot de weg naar boven,
Grootmoe is bijzonder kalm.
Er komt stilstand in het water,
Het kwam nu niet meer omhoog.
God wou haar voor leed bewaren,
Want de zolder bleef nog droog.
't Waren niet de slechtste uurtjes,
Aldaar zingend doorgebracht
Psalm na psalm is er gezongen,
In die vreselijke nacht.
En er was maar één verlangen:
„Heere, haal Uw pelgrim Thuis;"
Heimwee was er in de ziele,
Heimwee naar het Vaderhuis.
Maar, des Heer en weg was anders,
Deze pelgrim bleef gespaard;
Op Gods tijd wordt pas de tarwe
Immers in Gods schuur vergaarde
Als de hypocriet moet zwijgen,
Zingt Gods kind het hoogste lied.
't Bijgeloof, hoe ver het gaan kan,
Kent ook zulke uren niet.