Er was nauwelijks
plaats om alle doden
te begraven...
OUDE TONGE WERD ZEER ERNSTIG GETROFFEN
OUDE TONGE „Een vele meters brede massa stro,
hout en andere rommel deint op en neer tegen de dijken
van Oude Tonge. Een gezwollen koeielijf steekt met
stakerige poten uit de chaos omhoog en klotst met
monotone regelmaat tegen een gespleten ledikant. Oude
Tonge is dood. De nog gespaarde inwoners hebben
grijze gezichten".
Met deze scherpe typering begint
een verslag van een bezoek aan
dit gehavende dorp in de eerste
dagen na de watersnood. Van de
plaatsen op Goeree-Overflakkee
werd Oude Tonge verreweg het
zwaarst getroffen. De kille
dodenlijst vermeldt 299
slachtoffers, waaronder 81
kinderen beneden de 10 jaar. Er
was nauwelijks plaats en tijd om
al die doden te begraven. In de
enige dijk die voor vernieling
gespaard bleef, de Spuidijk,
werden diepe gaten gegraven
waar de veelal uit het water
gehaalde lijken aan de groeve der
vertering werden toevertrouwd.
Weggevaagd
Hij is al in de zestig en spreekt
soms met lange tussenpozen. Na
enige aarzeling stemde hij toch in
het gesprek toe („maar zonder
naam graag"). Zoals zovelen
werd hij in die rampnacht, die zo
onnoemelijk veel leed zou
brengen, door de dorpsklok
gewekt. Samen met zijn vrouw
vluchtte hij door het
aanstormende water naar de
Molendijk, de drie kinderen op
de schouders. Ze zijn gespaard
gebleven, een deel van zijn familie
echter niet. „Twaalf in getal",
knikt hij. „Ze woonden in de
„Luchtbal", een dichtbevolkte
buurt. Daar stonden zo'n 35 tot
40 huisjes van 60, 70 jaar oud.
Allemaal weggevaagd, niet één
Op deze foto is duidelijk te
zien hoe hoog het water in Oude
Tonge stond.
overgebleven. M'n broer lag ziek
op bed, hij en zijn gezin werden
door het water overrompeld en
konden niet meer vluchten. Hij
heeft nog enkele tussenmuren
weggeslagen en zo zijn ze op de
zolder van de buren
terechtgekomen. Daar leek het
veiliger. Er zaten nog meer
mensen op die zolder, waaronder
een andere broer van me. Maar
het huis stortte met één golfslag
in en slechts een handjevol men
sen hebben zich weten te redden.
Zij hebben mijn ene broer met
zijn gezin voor hun ogen in de
golven zien verdwijnen. Dat is
wat geweest daar... Ook m'n va
der en m'n moeder zijn die nacht
verdronken, ja. Ze woonden ook
in die buurt".
Hij heeft een kennis die twee
huizen verder woont. De man
bleef alleen achter, z'n vrouw en
vijf kinderen vonden hun graf in
de golven. „Ik heb nog gedacht:
zou ik hem erbij halen? Maar ik
heb er toch maar vanaf gezien.
Het zou voor hem misschien
teveel zijn geweest".
De oude Kanters
Die nacht brak de verschrikking
over Oude Tonge los. De dijken
bezweken op verscheidene
plaatsen en ae zee viel als een
brullend monster op het
laaggelegen dorpje aan. De
elementen zaaiden dood en
verderf. Vooral in de
buitenwijken liet het kolkende
water een spoor van vernietiging
achter. Alleen al in de
Julianastraat, waarvan de
rechterkant zo goed als geheel
werd weggevaagd, waren 65
slachtoffers te betreuren.
Dat het dodental niet hoger kon
oplopen, is menselijkerwijs
gesproken te danken aan het
heldhaftige reddingswerk van
enkele onverschrokken schippers.
Van hen verdient de thans niet
meer in leven zijnde Johannes
Kanters nog wel het meest een
ereplaats. Vanaf zijn veertiende
jaar had hij gevaren en hij was
eenenzeventig toen de ramp
plaatsvond. Tegen de gierende
storm in strompelde hij die nacht
naar de „kaai", het neerstortende
puin zoveel mogelijk ontwijkend.
„Ik moet naar mijn bootje want
er zijn mensen in nood", gonsde
het door het hoofd van de
grijsaard. Maar hij kon weinig
uitrichten, de kolkende stromen
dreigden alles en iedereen mee te
sleuren.
Machteloos moest Kanters het
gejammer van vrouwen en
kinderen aanhoren. Tergend
langzaam gingen de uren voorbij.
Pas toen het licht was geworden,
durfde hij de eerste
reddingspogingen te
ondernemen. Samen met schipper
Van Dijke en zijn jongere broer
roeide de oude Kanters dwars
Johannes Kanters
(71 jaar) wist van
geen ophouden
door de stroom naar de
overgebleven huizen, waarin nog
vele honderden mensen in nood
verkeerden.
„Het moet!"
Al spoedig konden de eersten in
veiligheid worden gebracht. En
iedere keer weer koerste het
bootje terug. Ze roeiden als
bezetenen, soms tegen beter
weten in omdat de stroom op
sommige plekken te sterk was.
Na enkele uren haakten de beide
anderen voor even af om op
verhaal te kunnen komen. De
oude Kanters niet. Met doornatte
kleren aan zijn lijf loodste hij het
bootje door de golven. „Het
móét", riep hij en wederom werd
het levensgevaarlijke werk
voortgezet.
Aan het eind van de eerste dag
had Kanters tachtig mensen
gered, waarvan sommigen in
onvoorstelbaar benarde
omstandigheden verkeerden. En
de dag daarop strompelde hij
weer naar de dijk en klom hij
weer het bootje in. Met
hernieuwde krachten roeiden hij
en zijn mannen door het
verraderlijke water in de
uitgestrekte polders. Opnieuw
konden vele uitgeputte
dorpsgenoten worden gered. Dat
heeft vier dagen zo geduurd,
totdat er niemand meer te redden
was. Voor honderden mensen
was de oude Kanters letterlijk en
figuurlijk de redder in nood.
Toen arriveerde plotseling de
koningin op het dorp. „Haal
Kanters", werd er meteen
geroepen. Dit was een uitgelezen
moment om de bejaarde
mensenredder gepaste hulde te
brengen. Maar hoe men ook
zocht, de oude Kanters was niet
te vinden. Zich verwonderend
over „al die drukte", zei hij later,
nadat de koningin weer was
vertrokken: ,,'k Heb toch niks
bijzonders gedaan? 't Was alleen
maar mijn plicht"...
„Een lichaam...
Spoedig daarna wordt een begin
gemaakt met het bergen van de
slachtoffers. Het moet gebeuren
maar het valt moeilijker dan het
reddingswerk. Een verslag uit die
dagen: „In 't verdronken land
van Oude Tonge varen de
platboomde bootjes doör het
overspoelde land. Ze speuren
links, ze turen rechts, die
onverschrokken mannen.
Zwijgend staren ze onder het
varen naar omlaag. Dan opeens
wordt er fluisterend een
commando gegeven.
„Halt... wat is dat?"
„Wat bedoel je?"
„Kijk dan... daar drijft iets."
„Ik zie het..."
Voorzichtig gaan ze terug, uiterst
voorzichtig, omdat anders het
water, dat na die verschrikkelijke
eerste dagen langzaam tot rust is
gekomen, weer troebel zou
worden, zodat ze er niet meer
doorheen kunnen kijken.
„Nee, 't is een koolstronk."
Een zucht van verlichting wordt
er geslaakt, want hoewel het hun
doel is alle doden te bergen, geeft
het vinden van iedere drenkeling
toch telkens opnieuw een felle
schok. Het bootje dobbert
verder. Wéér wordt er gestopt en
nog eens. Dan opeens:
„Stil... een lichaam. Daar, opzij,
bij die paal..."
„Voorzichtig..."
Tot het uiterste zijn ze nu
gespannen. Behoedzaam tasten
drie paar, met
rubberhandschoenen beschermde
handen in het grauw-grijze
water.
„Denk er om, puntdraad!"
Dubbel voorzichtig gaan ze nu te
werk, want ze weten, dat het
water in de omgeving doordrenkt
is van een dodelijk gif: één prik
door hun handschoen kan fataal
zijn.
„'t Is een man."
..Jong?"
„Nee, een oude man."
Iedere keer dezelfde vragen.
Maar het moet immers, het
moet...!! Alleen dat gevoel, dat
't hun plicht is, houdt hen
staande. Anders waren ze er
Kanters in een van de straten
waar hij van huis tot huis zwoeg
de om zoveel mogelijk mensen te
redden.
stellig niet meer op uitgetrokken,
nadat ze het wasbleke, blonde
ventje hadden gevonden, een
kind, bijna een baby nog, het
duimpje in de mond en een
glimlach om de lippen, 't Laatste
lachje, vol vertrouwen, tegen een
wanhopige moeder, die kort
daarop gered werd, met
ontvleesde vingers, vastgeklampt
aan een plank, beroofd van al
haar kinderen..."
Donkere wolken
Maar keren we nog een ogenblik
terug naar de huiskamer van die
inwoner van Oude Tonge die in
die rampnacht twaalf familieleden
verloor. Hij verhaalt van
opmerkelijke dingen uit die
dagen, zoals de lotgevallen van
zijn zwager, Jan Boogers. „Hij
had reeds tevoren indrukken van
de oordelen die zich zouden
voltrekken. Hij was een
veranderde jongen en liep al enige
tijd met een bezwaard hart over
de aarde. „Er hangen donkere
wolken boven ons huis", zei hij
tegen zijn ouders, wat wel is
uitgekomen. Acht dagen voor de
ramp moest hij naar een
begrafenis in Melissant. Tegen de
weduwe van de overledene sprak
hij toen deze opmerkelijke
woorden: „Wees maar blij dat je
man nog een eerzame begrafenis
heeft gehad want deze zal hier
gevonden worden, de ander daar
en er zal geen tijd zijn om ze te
begraven". Dat is letterlijk in
vervulling gegaan. Zelf is Jan uie
nacht ook verdronken maar hij
had een groot voorrecht: hij kón
sterven. Dat was in zijn leven
duidelijk openbaar gekomen".
Onze gastheer citeert aan het eind
van 't gesprek een uitdrukking,
die we gebruikt hebben om aan te
duiden dat het leven ondanks
alles doorgaat: „De ramp ligt op
het kerkhof". „En wij", besluit
hij, „zijn gespaard gebleven.
Maar waar heeft ons dat nu
gebracht? Als ik dan naar mezelf
en om me heen kijk, vrees ik dat
het alleen maar verharding heeft
gebracht. Het lijkt wel of we de
roepstem niet hebben gehoord.
En dat is toch wel een
verschrikkelijk oordeel..."
„Hei lijkt wel of
de roepstem diet
is vernomen