3© „Laat iedereen meebetalen in de polderlasten" Deltagel 'n Verhaal uit de nacht L Q 2S jaarna de watersnood J. HUUSKES, IIRECTEIR GEMEENTEWERKEN HALSTEREN: zaterdag 28 januari 1978 door Cees Buijsen HALSTEREN - „Na de ramp zijn de dij ken langs de Théodorus- en Auvergnepolder inderdaad op die hoogte gebracht, maar het had natuurlijk al veel eerder moeten gebeu ren. Dat blijkt wel uit de rapporten die er bestaan. Een ingenieur van de provinciale waterstaat kwam namelijk al in 1928 tot de conclusie dat de dijken verhoogd dienden te worden. Hij gaf zelfs precies aan tot hoe hoog dat moest gebeuren. Op die hoogten werden ze pas na 1953 gebracht. In die tus senliggende 25 jaar werd alleen maar aan onderhoud gedaan. Niets aan verhoging, niets". De heer J. Huuskes, directeur van ge meentewerken te Halsteren en brandweer commandant in zijn woonplaats, zegt het' zeer gedecideerd. Als 31-jarige brandwacht maakte hij in 1953 de watersnood van zeer nabij mee. Zijn relaas hierover is elders op deze pagina te lezen. Uit hoofde van zijn vak, maar ook vooral omdat hij zo nauw betrokken was bij deze ca lamiteit, die in Halsteren aan 68 mensen het leven kostte, heeft hij zich in de loop der jaren nog al geïnteresseerd voor de proble matiek van de dijkverhogingen. In de gemeente-archieven van Halsteren kwam hij een aantal jaren geleden de rapporten tegen van ir. W. Rulkens. Deze water bouwkundige gaf daarin een overzicht van de toestand van de zeedijken in Noord-Brabant in het jaar 1928. In de rapporten wordt aangegeven welke verbe teringen aan de dijken aange bracht moeten worden. Tekenin gen van lengteprofielen, dwar sprofielen en de situatie van de dijkvakken zijn bijgevoegd. Op de profielen wordt precies aan gegeven welke verhogingen noodzakelijk zijn. Op de lengteprofielen staat vermeld welke de bestaande dijkshoogte in 1928 was, wat de verplichte hoogte zou moeten zijn en wat volgens hem de ge.- wenste hoogte is. Over het alge meen komt hij tot de conclusie dat de dijken op de meeste pun ten ongeveer 50 a 75 centimeter te laag zijn. Zijn berekeningen heeft hij gemaakt aan de hand van de stormvloed van 1906. Bo vendien geeft hij aan op welke manier de dijken verhoogd of versterkt dienen te worden. On der meer stelt hij: „Aan het on derhoud van den dijk is meer zorg te besteden". Afschriften van de rapporten werden gestuurd door Gedepu teerde Staten naar de besturen van de betreffende waterschap pen. Een passage uit de begelei dende brief aan het bestuur van de Auvergnepolder: „Onder overlegging van een afdruk daarvan nodigen wij U uit ge volg te willen geven aan hetgeen, volgens het rapport, ten aanzien van het dijksonderhoud en van de opneming na eiken storm noodig wordt geacht. Deze be langrijke aangelegenheid zij in Uwe bijzondere zorg aanbevo len". Niets gedaan De heer Huuskes: „Ik weet dat in 1937 de hoogte nogmaals is op genomen en dat was nagenoeg de hoogte die die technisch ambte naar in 1928 ook constateerde. In die periode is er in ieder geval niets gedaan. Ik wil daarmee niet zeggen dat er na 1937 niets gedaan is. Hier en daar zal wel eens een dijkverhoging hebben plaats gehad, maar dat waren bij mijn weten alleen maar sum miere herstellingen. Ik heb nog proberen uit te vinden of er ge gevens waren omtrent de hoog ten van dijken in de Auvergne polder, juist voor de watersnood, maar die heb ik niet kunnen vin den. Ik twijfel er dan ook niet aan of de dijken hebben in 1953 de hoogten gehad, zoals ze in die rapporten uit 1928 staan". Uiteraard is het niet mogelijk na te gaan of de rampspoed zich met dezelfde gevolgen in de Au vergnepolder zou hebben vol trokken als de dijken op de ge wenste hoogten waren gebracht. „Maar het blijkt dat deze man de feeling en de ervaring heeft ge had om te zeggen dat de dijken niet goed waren. De watersno den die door de eeuwen Neder land teisterden hadden hem wat dat betreft het nodige geleerd. Des te jammerder is het dan dat je moet constateren dat er met die gegevens achter handen he lemaal niets gebeurd is", aldus de heer Huuskes. Een directe verklaring voor het feit dat er niets gebeurd ligt, vol gens hem, in het financiële vlak. „De enig aanwijsbare reden moet zijn dat ze er geen geld voor hadden of beter: voor over hadden", zo stelt hij. Met „ze" bedoelt hij dan het waterschap sbestuur ofwel het polder bestuur en ook de provincie en het rijk. „Het polderbestuur had door de eeuwen heen de taak het land te beschermen, De bewoning is pas later de polders binnengeko men. Het polderbestuur had geen taak de bewoners te be schermen. Zolang er geen bewo ning was, was het niet zo erg dat de gronden af en toe eens onder liepen. Naar mijn gevoel moet je je afvragen of het rijk of de pro vincie niet eerder maatregelen hebben moeten nemen in de pol ders waar een intensieve bewo ning aanwezig was. In de Au vergnepolder ging. het in 1953 om iets meer dan 200 bewoners. Een van die maatregelen had kunnen •zijn om met extra geldmiddelen het polderbestuur te activeren en te dwingen de dijken op hoog te te brengen. Dat is niet ge beurd, vandaar ook dat alles af gewimpeld wordt op de polder besturen, wat ook weer niet di rect correct is". Achterhaald Wel wil de heer Huuskes kwijt dat de structuur van de besturen van waterschappen eigenlijk een achterhaalde zaak is. „De groot grondbezitter die dikwijls zelf niet in de polder woont heeft nog steeds de meeste stemmen. Vaak ziet die het nut van dijkverho gingen niet, ook al omdat dat veel geld kost. Daarom zou ei genlijk iedereen in Nederland mee móeten betalen aan de pol derlasten, zeker de bewoners van een gemeente waar polders zijn. De mensen die nu in de pol ders wonen krijgen extra lasten vanwege het onderhoud aan de dijken en de wegen, maar beta len ook nog mee aan bijzondere dingen, die eigenlijk in de kern van het dorp zitten. Om maar een voorbeeld te noemen: ze zit ten veelal niet in de route van de reinigingsdienst, maar het zit wel in hun lasten. Daarom zeg ikvoeg dat onder de lasten voor iedereen, als daarmee hogere be langen gediend zijn. Ik meen dat er in Zeeland een dorp is waar het zo gebeurd. Consequentie daarvan zou natuurlijk zijn dat het polderbestuur zijn bevoegd heden overdraagt aan de ge meente. En ik betwijfel of ze dat zullen doen". door Cees Buijsen „Het eerste alarm kwam, dacht ik, bij de rijkspolitie binnen vanuit Tholen. Wij, als brandweer, kregen om twintig over vier alarm via de sirene. Zo snel mogelijk zijn we toen bij elkaar gekomen in de kazerne, waar we van commandant Van de Bergh hoorden dat er gaten in de dijk van de Auvergnepolder zaten. We zullen iets moeten gaan doen, zei hij. Toen zeg ik: dan gooien we er nog wat schoppen op de wagen bij. Juist voordat we vertrokken sprong Laurent Rampart nog op treeplank en merkte op: dat tref ik nog, ik moest m'n shagdoos nog even pakken, anders zit ik misschien de halve nacht zonder tabak. Voor hem was het beter geweest dat die wagen weggeweest was. Hij was een van degenen die omkwam. We zijn toen gereden tot de boerderij van De Krom op de Thoolseweg. Dat is een paar honderd meter voor de afslag naar de Zuiderkreekweg, want onze bedoeling was om via deze weg naar het voor ons meest bedreigde punt van de dijken te gaan, dat was waar nu het zwembad ligt. Bij De Krom aangekomen bleek dat het water al zo'n centimeter of tien over de weg stroomde. Van de commandant kregen we opdracht om boer De Krom te helpen met het lossnijden van het vee; in die tussentijd keerde de chauffeur de wagen. Van de Bergh en ik sprongen daarna weer op de wagen, waarna we richting Slikkeburg gingen. Onderwijl waarschuwden we links en rechts met bellen en op de deuren bonken de aanwonenden. We hadden de sirene aanstaan, maar ik betwijfel of de mensen door dat noodweer dat ding hoorden. Spnllekes uit de kelder Bij Slikkenburg was nogal wat bebouwing. Weer kloppend eri bonzend probeerden we de mensen te wekken. Zo kwam ik o.a. bij Piet Kint, die al in de deur van zijn smederij stond. Ik zeg: Piet, jongen, de dijken zijn doorgebroken, 't water komt er al aanzetten, waarop hij zegt: dan zal ik 'ns zorgen dat ik de spullekes uit de kelder krijg, die zal wel onderlopen. In de oorlog was dat namelijk wel eens voorgekomen omdat de Duitsers een paar bressen in de dijk staken, maar dat stond natuurlijk in geen enkele verhouding tot deze stormvloed en dit giertij. Maar we moesten verder omdat het water steeds hoger kwam. De brandweerlieden die bij De Krom hadden geholpen moesten ook terug en kwamen tot kniehoogte in het water wadend, hand in hand en van boom tot boom, teruglopen, 'n Paar zijn er toen bij dijkgraaf Bovée gaan zitten. Van de Bergh en Rampart gingen daarna nog individueel op stap om zo snel mogelijk mensen te wekken. Voor mij was het daar toen eigenlijk afgelopen. Op het moment dat ik richting brandweerauto wilde lopen, hoorde ik achter mij een vrouw roepen. Ik ging terug en zag een vrouw met een kinderwagen staan. Ik zeg tegen haar: kom,als we snel zijn kunnen we nog net de brandweerwagen halen, maar het was al te laat, want deze verwijderde zich. De chauffeur moest natuurlijk zorgen het water voor te blijven. Het water begon zienderogen te stijgen. Bij een van de huizen zag ik ook nog een meisje staan, die ik toeriep dat ze naar binnen moest gaan. Ze heeft het niet meer gehaald want ze is verdronken. Later vertelde haar vader dat zij nog geprobeerd heeft haar nieuwe fiets uit de schuur te halen om die in de woning te zetten. In die tijd moet ze door het water meegesleurd zijn. 't Verraste zo 't Verraste zo. Je moet je voorstellen als zo'n dijk over kilometers wegslaat; 'n watermassa van zo'n viereneenhalve meter hoogte stort zich in de polder, die hier en daar net NAP ligt. Ik liep dus met die vrouw en de kinderwagen en ineens komt die vloed de Thoolseweg over, de wagen wordt gelicht, ik grijp dat kind met dekens en al en zet me meteen schrap tegen de stroom en roep tegen haar: gri jp een boom. Dat moet haar nog wel gelukt zijn, want ik hoorde ze even later roepen: help, Jan. In eerste instantie dacht ik dat ze het tegen mij had, maar het bleek me later dat haar man Jan heette. Ze moet een nogal dikke boom te pakken gekregen, waardoor ze snel uitgeput was en los moest laten. Haar hulpgeroep klonk van steeds verder, waarna ze ten slotte is verdronken. Ondertussen zag ik bij een woninkje licht branden en dacht: daar moet ik naar toe. Het kind moest ik al boven water houden. Dicht bij dat huis ging ik de diepte in. Het bleek dat ik een diepe sloot langs de weg terecht gekomen was. Het kind ontglipte me en spartelend kwam ik boven, waarna ik een boom kon grijpen, die ongeveer tweemaal zo dik was als een bierfles. In de soms opduikende maneschijn zag ik hét babietje als een hoopje op de golven drijven. Toen ik aan die boom hing zag ik op een gegeven ogenblik een paar silhouettes van mannen. Het moeten Van de Bergh en Rampart geweest zijn, die waarschijnlijk door een rietscherm zijn geraakt, waarna ze, zoals zovelen toen in die polder jammerlijk verdronken. Ik hing dus aan die boom in die stroom; had geen grond aan de voeten en nou ja, toen begon het spel van hulp roepen. Onderwijl ging het licht in die woning uit, waarschijnlijk door kortsluiting. Allerlei troep kwam ook voorbij drijven, meubels, rietschermen, planken. Al het materiaal wat bij boerderijen los lag en kon drijven kwam langs en zette zich af langs mij en die boom. Hoe lang ik daar gehangen heb, voordat ik werkelijk uitgeput was weet ik niet, maar op 'n zeker moment begon je doodsstrijd. Dan weer hulp roepen, dan weer 'n panieksituatie, dan toch weer nuchter denken. Maar op het laatst was het een kwestie van zo snel mogelijk verdrinken. Ik heb me, toen ik totaal uitgeput was, bewust losgelaten en gezegd: mijn God, hier ben ik. Ik had m'n leven en m'n huishouden in wat flitsen voorbij zien gaan met toch nog de wil van: ik wil niet dood, ik wil niet sterven. Ik ben achterover gaan liggen om zo snel mogelijk het water binnen te krijgen, door de stroom was ik inmiddels al tientallen meters verder gesleurd. In een toestand van dan weer bewusteloos dan weer even bij m'n positieven voelde ik plots grond onder de voeten, waarna ik tegen een draad op een dijk sloeg. Daar ben ik buiten kennis geraakt om later toch weer, terwijl ik lag te hijgen als éen hond, ietwat bij te komen. Gevonden Ze hebben me daar gevonden toen 't licht geworden was. Ik zag een boot en heb 't besef gehad m'n hand op te steken. Ze zagen 't en hebben me in die boot gelegd. Er zat ook nog een familie in, die ik gewekt had. Ik ben naar huis gebracht en in bed gestopt met een aantal kruiken, want ik was sterk onderkoeld, 't Had niet langer meer moeten duren of 't was gebeurd met me. Nog dezelfde morgen werd ik naar het ziekenhuis in Bergen op Zoom gebracht. Alles bij elkaar heeft het toch wel enkele weken geduurd voordat ik weer de oude was. Toen ze me thuis afleverden, was de eerste opmerking van mijn vrouw: hebben je ze nat gespoten. Ze dacht dat ik van een brandje kwam". door Kees van der Maas Een onderdeel van een van de profielschetsen, zoals deze in 1928 door een ingenieur van provinciale waterstaat werden opgesteld. Op een dergelijke wijze bracht hij de gehele kust .van West-Brabant in kaart. Duidelijk is aangegeven wat hij de gewenste hoogte achtte. In 1953 was. er een watersnood voor nodig om de dijken inderdaad op die hoogte te krijgen. Hoe veilig tegen stormvloeden ligt het del tagebied van Zuidwest-Nederland er 25 jaar na de ramp van 1 februari 1953 nu eigenlijk bij? Het Deltaplan -de afsluiting van de zee gaten met uitzondering van de Wester schel de en de Nieuwe Waterweg - was het 'ant woord' waarmee regering en parlement kort na de ramp in het offensief gingen tegen stormvloeden die in de toekomst het Neder landse kustgebied kunnen bedreigen. Op 5 november 1957 nam de Tweede Kamer de Deltawet aan, waarin aan de bevolking van vooral Zuidwest-Nederland en het hoge noorden van het land garanties voor een af doende beveiliging werden gegeven. Er zou ongeveer 20 jaar met de uitvoering van dat Deltaplan zijn gemoeid. Heel lang is er dan ook rekening mee gehouden, dat dit jaar 1978 - het sluitstuk van de Deltawerken, de afsluiting van de Oosterschelde, zou worden opgeleverd. Maar het is anders gelopen. De strijd om het behoud van eb en vloed in diezelfde Oosterschelde (vooral in het belang van natuur, milieu en visserij) heeft ervoor gezorgd dat er in de laatste fase wijzigingen zijn aangebracht die ook hun invloed hebben gehad op het tijdschema. De 'half open dam' die nu in de monding van deze zeearm zal worden ge bouwd en waartoe in het najaar van 1974 met een extra investering van ongeveer 3 miljard gulden in princi pe werd besloten, zal pas in 1985 klaar zijn. Het stuk van het deltage bied rond de Oosterschelde zal dus zeven jaar langer moeten wachten op de beloofde afdoende veiligheid dan aanvankelijk de bedoeling was. Maar dan ligt er ook een dam die kan worden beschouwd als een monu ment van een compromis tussen tegenstellingen die in de afgelopen tien jaar vooral zijn gerezen over de vraag of dat Deltaplan van destijds nu eigenlijk de beste oplossing was. Duizend kilometer Intussen is het zuidwesten van Ne derland voor zo'n 60 procent van het achter dijken en duinen gelegen ter ritoir stormveilig tegen een storm vloed zoals die zich op de eerste fe bruari 1953 voordeed. In de eerste ja ren na de catastrofe, toen de Delta commissie onder leiding van ir A. G. Maris aan het werk toog om te zoe ken naar het waterstaatkundige 'antwoord' op de gebeurtenissen, ging het erom duizend kilometer zee wering op de zogenaamde 'delta hoogte' te brengen, of een andere oplossing te kiezen: die van de kust- verkorting, afsluiting van een aantal grote, gevaarlijk gebleken zeegaten. Het werd het laatste. En daarmee werd Rijkswaterstaat voor de opgaaf gesteld die aanzienlijk verder ging dan de kennis en ervaring waarover men in die dagen beschikte. Dat bepaalde ook de volgorde van de afzonderlijke onderdelen van het Deltaplan: er zou worden gewerkt van 'klein naar groot', de sluiting van het voormalige Veerse Gat (2,8 kilo meter) eerst en de dichting van de Oosterschelde (ruim 9 kilometer) het laatst Tegelijk stond in dat werk schema vast welke (schier)eilanden in het deltagebied al vrij snel achter veilige deltadammen zouden komen te liggen en welke op dat moment enkele tientallen jaren zouden moe ten wachten. Aan de sluiting van de zeegaten ging vooraf de bouw van een be weegbare stormvloedkering in de Hollandse IJssel. Daar was het in de rampnacht van 1953 kantje boord ge weest met de rivierdijken. In geval het daar werkelijk mis was gegaan, zou een bijzonder groot, sterk gein- dustraliseerd ,en dicht bevolkt (1,5 miljoen mensen) gebied van het Hol landse polderlandschap in een bin nenzee zijn veranderd. Om zich tegen een herhaling van zo'n kritieke situatie te wapenen, werd besloten bij Krimpen aan de IJssel een be weegbare kering in de rivier te bou wen, die bij stormvloeden voortaan de zee moest kunnen buitensluiten. In 1958 was het project klaar en kon Zuid-Holland boven Rotterdam als afdoende beveiligd worden be schouwd. Dammen volgens schema Vrijwel tegelijk begon in het Zuid hollandse en Zeeuwse eilandenge- bied volgens strak schema de aanleg van de ene deltadam na de andere, niet alleen in de mondingen van ri vieren en zeegaten maar om water staatkundige redenen ook in de 'ach terhoede'. Grevelingendam en Vol- kerakdam zijn van dat laatste de sprekende voorbeelden. Aan de kust waren het achtereen volgens de dam door het Veerse Gat, die door het Haringvliet (met het enorme spuisluizencomplex voor de afvoer van het Rijnwater) en die door het Brouwershavense Gat, waarmee de zeewering in de jaren tussen 1960 en 1970 met enige honder den kilometers werd bekort. Veel oude zeedijken zijn op die manier in de tweede linie terecht gekomen en zullen misschien ooit nog eens dienst kunnen doen wanneer een super- storm Zuidwest-Nederland be springt waarop zelfs in het Deltaplan niet is gerekend. Een hoofdstuk apart was de verho ging en verzwaring van de zeedijken langs de Wester schelde, de route voor de zeescheepvaart naar Ant werpen. De bestaande zeeweringen tussen het Land van Saeftinge en Vlissingen aan weerskanten van de rivier over een afstand van zo'n tachtig kilometer moesten op 'delta hoogte' worden gebracht. Een karwei dat heel wat minder vlot tot stand is gekomen (vaak bij gebrek aan vol doende middelen) en dat nog tot in de jaren '80 zal doorlopen. En dan is er op aandrang van de Zeeuwse waterschappen rond de Oosterschelde sinds 1975 een tijde lijke verhoging van de bestaande dijken in uitvoering, die moet dienen om het gebied een stukje extra vei ligheid te geven voor de periode van uitstel (van 1978 tot 1985) bij de af sluitingswerkzaamheden. Om onge veer honderd kilometer dijk langs Schouwen-Duiveland, T.holen, Goe- ree-Overflakkee, de Brabantse wal, Zuid-Beveland en Noord-Beveland gaat het daarbij. Verhogingen en verbeteringen die het achterliggende gebied moeten beschermen tegen een stormvloed van een kracht en een omvang die slechts één keer in de 500 jaar voorkomt. Wanneer in 1985 de half open dam in de monding van de Oosterschelde ligt, zal het deltage bied in zijn geheel een stormvloed kunnen weerstaan die maar één keer in de 4000 jaar voorkomt. Volgens de statistieken en de ervaringscijfers tenminste. Want die ene keer kan natuurlijk ook altijd nog morgen zijn. E&ArnJRJLCttT-S FOZsZtEFK...; 1 I I I I I I I I I I

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - kranten | 1978 | | pagina 2