Als dieven in de nacht...
BOER VAN PUTTEN:
C vrijuit 2 limburgs dagblad
Kees van Maas
Zaterdag januari lara ragina zu
Foto's en fllmbeelden van over
stromingen, waar ook in de we
reld (of dat nu India is, de west
kust van de Verenigde Staten,
Zuid-Engeland of de Filippijnen)
veroorzaken in het deltagebied
van ons land bij veel mensen nog
altijd een flits van herkenning.
Doden en gewonden, wanhopig
geisoleerden op geisoleerden en
achter hoog gelegen ramen, eva
cués in bootjes en op laadbakken
van vrachtauto's, kadavers van
vee en huisdieren, wrakhout,
kapot gebeukte huizen, scholen en
kerken, reddingsploegen, puin
ruimers en de onwezenlijke stilte
waarin alles achterblijft.
Die flits van herkenning zegt: „Zo
was het bij ons op 1 februari 1953
in Zeeland, in West-Brabant, op
de Zuidhollandse eilanden". Vol
gende week 25 jaar geleden, het
kwart van een eeuw.
Een nieuwe generatie is sindsdien
volwassen geworden. Ze heeft „de
ramp van 1953" uit de tweede
hand. Van horen zeggen, van de
verhalen thuis, uit boeken en
films. Precies zoals dat eerder
ging met de Tweede Wereldoor
log. De nieuwe generatie heeft er
vaak moeite mee om die duide
lijke scheiding in de tijd aan te
leggen (vóór en na de ramp) die
vooral in Zeeland zoveel betekent
bij wie het zelf destijds hebben
meegemaakt. Monumenten in
dorpen en steden van het voorma
lig rampgebied, die naar de
datum van 1 februari 1953 wijzen,
hebben zelf al een geschiedenis.
Vijf en twintig jaar terug in de
tijd. Het is de stap naar een
datum, die iedereen weer anders
heeft beleefd. De niets vermoe
dende kerkganger in Utrecht of
Maastricht, die het eerste nieuws
van de dominee of de pastoor op
de kansel vernam. De boer in de
polder verbannen op Schouwen-
Duiveland, die alleen de helft van
zijn gezin nog op het dak van zijn
schuur had weten te hijsen toen
hij de anderen zag verdrinken. De
wanhopige telefoniste in het
postkantoor van Zierikzee, die
midden in de nacht al haar ver
bindingen naar buiten zag weg
vallen. De zendamateur ergens op
Goeree-Overflakkee die met op
lopend ongeduld in de lucht pro
beerde te komen om de radi
onieuwsdienst duidelijk te maken
dat men in de berichten heel lang
de indruk wekte alsof er op de ei
landen in het Zuidwesten niets
was voorgevallen. De vissers uit
Yerseke, die door de dijkbressen
de Schouwse polder binnenvoe
ren om mensen te redden. De mili
tairen die uit hun kazernes of van
hun weekend naar het rampge
bied waren opgetrommeld voor
het ondoenlijke karwei om met
zandzakken kolkend water in
dijkbressen tegen te houden. Die
jonge moeder in het Brabantse
Fijnaard die zonder iets te zeggen
minuten lang met haar dode baby
in de armen stond.
Terug naar 1 februari 1953 is de
stap naar een ontmoeting met
mensen en hun eigen verhaal over
de storm en het water, die zoals de
auteur van een kort geleden ver
schenen gedenkboek schrijft „met
de geniepigheid van dieven in de
nacht toesloegen". Een compleet
verhaal over wat in die rampda
gen gebeurde, is doodeenvoudig
niet te maken. Elke impressie
was, is en blijft onvolledig. Mis
schien wordt bij een herdenking
zoals nu in veel gezinnen, nog
eens het boek De Ramp uit de kast
gehaald. Het werd betrekkelijk
kort na de stormvloed geschreven
en van illustraties voorzien ten
bate van het Nationaal Rampen
fonds. Ook anno 1978 is het een
indringend document voor wie
het openslaat. Alleen al door de
improvisatie, die auteurs en foto
grafen erin hebben gelegd. „In
Harden is nog slechts de nood tot
ons overgewaaid", staat op de
eerste pagina. „Gesprekken, be
richten, reportages. Uit flarden
werd nog slechts dit boek samen
gesteld. Voor documentatie en
overzicht ontbreekt ons de af
stand. Ook de afstand van een
nuchterheid, die een vergeten is".
Het is de vraag of die afstand, die
nuchterheid en dat overzicht ten
opzichte van alles wat zich op en
kort na 1 februari 1953 in Zuid
west-Nederland heeft afgespeeld,
er na 25 jaar wèl is. Misschien
blijft „de ramp" nog veel langer
een verhaal, bestaand uit flarden
en roept iederere herinnering
meteen een andere op.
Mogelijk scheppen alleen de har
de, kille cijfers over de water
snood enige afstand. De cijfers die
in elke poging tot documentatie
terugkeren.
Dit was de tol van de watersnood
op 1 februari 1953: 1835 mensen
kwamen om het leven (in Zeeland
873, met als zwaarst getroffen ge
bied Schouwen-Duiveland, in
Zuid-Holland 686, met Goeree-
Overflakkee als zwaartepunt, in
Noord-Brabant 254 en in de rest
van het land 22); 72.000 inwoners
uit het rampgebied moesten eva
cueren, van hen waren er op 1 mei
ruim 24.000 en op 1 oktober onge
veer 11.000 nog niet teruggekeerd;
200.000 hectare oppervlakte van
Zuidwest-Nederland kwam onder
water te staan en 500 kilometer
zeedijk werd geheel of nagenoeg
geheel vernield; het duurde tot de
nacht van 6 op 7 november 1353
voordat het laatste stroomgat in
de zeewering (bij Ouwerkerk) was
gedicht en tot na de jaarwisseling
eer alle overstroomde polders
weer waren drooggemalen.
De klap in de Nederlandse vees
tapel was enorm: er verdronken
20.000 koeien, 12.000 varkens,
165.000 stuks pluimvee, 1750
paarden en 2750 stuks kleinvee
zoals schapen en geiten; meer dan
47.000 woningen, scholen, kerken
en boerderijen werden bescha
digd, waarvan een vijfde deel zeer
ernstig of onherstelbaar.
Er zijn 25 jaar gepaseerd sinds „de
ramp" deze cijfers liet noteren.
Nog veel mensen in de voormalige
inundatiegebieden kennen ze uit
het hoofd. Ze blijven die kille sta
tistieken naar zichzelf vertalen.
Al was het alleen maar om de flits
van herkenning te bevestigen.
Deze kaart geeft een overzicht van de door de watersnood
getroffen gebieden.
Noordoostpolder zou vertrekken. De
daardoor beschikbaar komende
grond werd onder de kleinere boeren
verdeeld. Ook van Putte behoorde
tot de boeren die grond konden krij
gen in de Noordoostpolder.
Na enig beraad besloot hij toch maar
op Tholen te blijven. „Ik had deze
boerderij vlak na de ramp en nog
voor de herverkaveling van mijn
oom gekocht. Zo'n pas verworven
bezit laat je dan niet zo maar achter.
Ook speelde nog mee dat deze boer
derij al jarenlang familiebezit was
geweest en dat wilde ik zo houden",
aldus Van Putte. „Ik heb me, toen we
de eerste jaren na de ramp zo moes
ten ploeteren om er weer wat van te
maken, wel eens afgevraagd of ik er
toch niet beter aan had gedaan om te
vertrekken. Maar wanneer ik er nu
op terug kijk dan ben ik blij dat ik
ben gebleven. De bedrijven in de
Noordoostpolder waren pachtbe
drijven. Dit is eigen bezit en dat is in
deze tijd toch maar alles".
Terugblikkend constateert Van Putte
dat het herstel en de vergoeding van
de schade die de landbouw op Tholen
heeft geleden over het algemeen
niets te wensen hebben overgelaten.
Uit het rampenfonds werden rede
lijke vergoedingen verstrekt voor de
reparatie en de nieuwbouw van
boerderijen, boeren uit andere delen
van het land hielpen hun collega in
het zuidwesten door vee en werktui
gen beschikbaar te stellen en de
basis van de Thoolse boerenbedrij
ven, de grond, werd mede dank zij de
herverkaveling weer gezond. „Het is
allemaal gelopen zoals het moest lo
pen.
Maar dat er iets aan de hand is ge
weest, blijkt wanneer het stormt. Dan
lopen veel inwoners van Stavenisse
even naar de dijk om te zien hoe hoog
het water staat. De havendijk, die het
in 1953 op enkele plaatsen begaf,
wordt nu door een keersluis be
schermd.
Maar de werkzaamheden in het kader
van de partiële dijkversterkingen aan
de dijken nabij Stavenisse moeten
nog beginnen. Vandaar dat er in Sta
venisse niet altijd even goed wordt ge
slapen wanneer het stormt. Van Putte
is dan ook altijd op de dijk. Tot 1 janu
ari was dat zijn plicht als gezworene
van het waterschap Tholen (hij kwam
in 1959 bij de concentratie van de
Thoolse waterschappen in het dage
lijks bestuur van het nieuwe water
schap). Die plicht is er nu niet meer -
Van Putte moest in verband met zijn
leeftijd aftreden als gezworene - maar
de vergrijsde waterschapsbestuurder
kan zijn vrouw toch niet garanderen
dat hij bij de eerstkomende storm niet
even een kijkje gaat nemen op de dijk.
Mevrouw Van Putte heeft het daar
niet zo op. „Als hij weg is heb ik geen
rust. We wonen nu in een bungalow-
tje met een plat dak. Dus je kunt niet
eens naar boven als er weer iets zou
gebeuren". Het huis van het echtpaar.
Van Putte ligt vlakbij de nu door de
zoon bewoonde boerderij. „Daar kan
ik dan wel naar toe gaan als mijn
man naar de dijk is", zegt mevrouw
Van Putte, „maar dat doe je dan toch
ook liever niet. Eén keer ben ik wel
weggegaan. Dat was in november
vorig jaar toen er uitgebreide dijk-,
bewaking was".
Van Putte die als water
schapsbestuurder en als boer
zo veel te maken heeft gehad
met de Oosterschelde, heeft
een uitgesproken mening over
de beslissingen die de laatste
vijf jaar over de beveiliging
van het Oosterscheldegebied
zijn genomen. „Ik ben me
ervan bewust dat de Ooster
schelde een grotere waarde
heeft dan bij de vaststelling
van de Deltawet bekend was.
Maar toch had ik liever gezien
dat was vastgehouden aan de
volledige afsluiting. Dan had
den we dit jaar tenminste ein
delijk veilig gezeten".
Koningin Juliana tijdens een inspectiebezoek aan de door de watersnoodramp getroffen
gebieden
Als het stormt ben ik
De heer C. van Putte
altijd op de dijk
De Thoolse boeren hadden in 1953 het
twijfelachtige genoegen te kunnen
bogen op ervaring met zout water op
hun grond. Nog geen tien jaar eerder -
in 1944 - hadden de Duitsers het ei
land onder water gezet. Toen Tholen
na de oorlog weer was droog gemaakt
waren de boeren, zo bleek naderhand,
meteen te diep gaan ploegen. Daarom
werd de grond nu maar luchtig losge
werkt. Voor dat ploegen kwamen boe
ren uit de Haarlemmermeer naar Tho
len. Ze brachten hun trekkers mee
omdat de meeste machines op het ei
land niet meer op gang waren te krij
gen na hun langdurige zoutbad.
Op de gronden die het snelst droog
waren werd in de periode van april
tot en met juni gerst gezaaid. Gerst is
een van de weinige landbouwgewas
sen die het nog enigszins willen doen
in zoute grond. Bovendien waren de
wortels en de stoppels van de gerst-
planten van belang voor het herstel
van de bodemstructuur. Het voor
jaar van 1953 was uitzonderlijk
droog. Dat had het voordeel dat de
ondergelopen gronden spoedig
droogden, maar het nadeel was dat
het zout niet meer uit de bodem
spoelde. De oogst stelde dat jaar dan
ook niet veel voor.
Als gevolg van de overstromingen
waren de drainagebuizen in de pol
ders dicht geslibd. Daardoor was de
grond op sommige plaatsen moeilijk
droog te krijgen en bovendien kon het
zout niet via het drainagestelsel en de
sloten worden afgevoerd. De ontwate
ring van de bodem was er na de inun
daties in de oorlog toch al op achteruit
gegaan. Na bijna tien jaar waren
sommige percelen nog steeds zout De
verbetering van de afwatering en de
daarmee samenhangende verbetering
van de bodemstructuur waren enkele
aanleidingen om te beginnen over een
herverkaveling op Tholen.
„Aanvankelijk voelden een heleboel
boeren er niet zo veel voor, maar ik
geloof dat niemand er achteraf spijt
van heeft", vertelt Van Putte. „Er
waren natuurlijk mensen die be
weerden dat ze goede gronden had
den ingeleverd en er slechte voor
terug kregen. Maar dergelijke gelui
den hoor je bij iedere herverkave
ling. Ik ben ervan overtuigd dat het
de beste oplossing was: een totaal
plan om de Thoolse bodem weer ge
zond te maken. Wanneer de boeren
het zelf hadden gedaan dan was het
maar half gebeurd en dat had je op
sommige plaatsen misschien nu nog
met de problemen gezeten".
De herverkaveling betekende be
halve verbetering van de drainage en
de bodemstructuur ook aanpassing
en vernieuwing van het wegen- en
waterlopenstelsel op het eiland. Bo
vendien werden de kleinere bedrij
ven enigszins vergroot. Dat kon
omdat een aantal boeren naar de
STAVENISSE - Landbouwer Van Putte uit Stave
nisse was een van de velen die aan de dood ont
snapte in de nacht waarin de dijken het begaven. Hij
had als dijkgraaf van het waterschap Stavenisse
machteloos moeten toezien hoe grote gaten vielen in
„zijn" dijken en hoe het water de polders in liep.
Teruggekomen bij zijn boerderij, waar ook al water
stond, besloot hij het vee en de paarden in de schuur
maar los te snijden. Op dat moment moet de dijk van
de Stavenissepolder het hebben begeven. Óe wa
termassa die vernietigend door Stavenisse kolkte,
zorgde voor een razendsnelle stijging van het water
bij de boerderij van van Putte. Binnen een paar mi
nuten stond hij tot aan zijn borst in het water.
een ook al aangetaste dijk,
vanwaar hij de volgende dag
Sint Maartensdijk kon berei
ken. Zijn vrouw en zijn zoon
bleken ook gered te zijn-
De stroom was te sterk om de
zes a zeven meter tussen
schuur en woonhuis, waar
zijn vrouw en zijn zoon al vei
lig op de zolder zaten, door
het water te worstelen. Van
Putte liet zich meedrijven.
Hij was zich er van bewust
dat dit zijn enige kans was.
Zo'n 2,5 kilometer verder
spoelde hij verkleumd aan op
Voor Van Putte viel er niet veel te pie
keren over de ruim 150 inwoners van
Stavenisse die bij de ramp waren om
gekomen of over de schade aan zijn
bedrijf. Rijkswaterstaat had welis
waar de leiding over het herstel van de
dijken, maar in zijn hoedanigheid als
dijkgraaf moest Van Putte toch steeds
beschikbaar zijn, al was het alleen
maar om urenlange tochten langs de
gaten in de dijken en de stroomgeulen
te maken met ingenieurs die de stra
tegie moesten opstellen waarmee het
water teruggedrongen zou worden.
Toen op 10 maart het laatste gat was
gedicht, kon hij zich pas weer echt aan
zijn bedrijf wijden. Het woonhuis kon
worden hersteld; vooor de vrijwel ge
heel verwoeste schuur moest een
nieuwe in de plaats komen.
Net als zoveel andere boeren in Zuid
west-Nederland was het voor Van
Putte de vraag hoe snel de grond zich
zou herstellen nadat er enige tijd - in
sommige streken een week, in andere
langer dan een maand - zout water op
had gestaan. Een extra zorg voor de
agrarische bedrijfstak die door de
ramp toch al zo zwaar getroffen was.
Bijna 25 jaar later constateert Van van
(68) dat het herstel van de materiële
schade van de boeren vlotter is verlo
pen dan men in 1953 had durven ho-,
pen. Uit het rampenfonds werden de
bouw van verwoeste en de reparatie
van beschadigde boerderijen betaald
en de vervanging van verdronken
koeien, paarden en varkens. En op
vrijwel alle gronden kon na vijf of zes
jaar weer net zo veel worden ver
bouwd als voorde ramp.
Vele duizenden dieren werden in destructiebedrijven vernietigd