(n)®<D ©fltfojd) ZATERDAG 28 JANUARI 1978 PAGINA 27 Van Putte (jeen angst - -vF" rm Door Kees van der Malen Stavenisse, febriLari '53 (foto Eendrachtbode) Zelf bleven ze gespaard door de ligging van het huis. Het woeste water dat door de stroom in een spoor door het dorp trok, ging hun woning voorbij. Pas 's maandags was voor de Tazelaars ook het bange wachten voorbij. Met een hoogaars werden ze uit hun woning gehaald. Het wa ter stond nog steeds tot aan het plafond. Bang Na de ramp bleef de angst voor het water. "Voor '53 was er geen gevaar. Dat kan niet, een dijkdoorbraak, dacht je altijd. Maar nu weet ik wel beter. Nou ben ik bang, dat wil ik gerust weten", zegt Tazelaar. De net voorbije zware storm heeft die angst weer ver sterkt. "Het lijkt wel of het te genwoordig steeds vaker stormt", stelt hij vast. Even blijft het stil, dan zegt hij plot seling beslist- "Als we dat ieder jaar weer hebben, ga ik hier weg". Zijn vrouw zwijgt, haar zwijgen heeft alles weg van instemming. Toch oefent het water, de ge boortegrond aan het water een onbegrijpelijke aantrek kingskracht uit. Tazelaar ver telt van zijn twee zusters, die nu op oudere leeftijd na een leven lang elders weer terug zijn gekomen naar het dorp. "Die zijn het gevaar eigenlijk op komen zoeken, maar toch komen ze", stelt hij vast. Die zusters wonen in de nieuwbouw, het nieuwe en lager gelegen deel van het dorp. Bij zware storm trekken de meeste mensen daar weg, naar hogere gedeelten of naar familie of kennissen elders. De huizen kunnen weinig hebben, het gevaar is daar het grootst, zeggen ze in Staven- isse. De Van Puttes kijken vanuit hun huis in de polder naar twee kanten op de dijk. De zee lijkt zó beangstigend dichtbij, de dijk ertussen ziet er weinig indrukwekkend uit. Ze wo nen naast de boerderij, waar Van Putte in '53 meegesleurd werd door het water. De dijk, waar hij uren later, won- STAVENISSE - De adem van de zee is bijna voelbaar zo vlak achter de dijk. Staven- isse, weggedoken op de uiter ste punt van het Zeeuwse ei land Tholen, ligt er rustig bij die winterdag. Het dorp sluimert, terwijl het water vreedzaam tegen de dijkvoet klotst. Een bedrieglijk beeld, die sluimer. Stavenïsse is voortdurend op zijn hoede achter de dijk, nog altijd. Bij de dreiging van storm is het dorp wakker en waakzaam. De angst voor het water is dan weer groot. Hard en meedogenloos sloeg het in '53 toe. Op de kop van het eiland was het dorp een prooi voor de opgezweepte golven. De dijken sloegen weg en 153 inwoners ver dronken. Nergens was de ramp zo verschrikkelijk. Sta- venisse verloor bijna tien procent van zijn bevolking aan het water, de overleven den hielden er een blijvende angst aan over. Die angst heeft twee gezichten. Stavenisse vreest het water en de Heer. De streng ort hodoxe Gereformeerde Ge meente - de zwarte-kousen- kerk - is er sterk vertegen woordigd. Na '53 werd de wa tersnood daar wel uitgelegd als een straf van God, als een straf ook die zich herhalen kan. Zo'n onheilsprofetie geeft angst, bij sommigen ook berusting, Daarnaast weet men in Staven isse te goed hoe kwetsbaar het dorp nog altijd is. De zeedijk is lang niet overal op deltahoogte, de Ooster- schelde is nog altijd open en de hele nieuwbouw ligt onder het waterpeil. Dus het gevaar blijft. Met de herinneringen van '53 laat men zich in Sta venisse ook niet makkelijk veiligheid aanpraten. De angst voor het water bleef buiten de nog sterk gesloten gemeenschap grotendeels onbekend. Als Stavenisse voor hogere dijken of voor een afgesloten Oosterschelde pleitte, was het uit veiligheid en nooit uit angst. De vrees voor het water was nooit een argument, dat hield men on der zich. Tot voor enkele jaren. Het voormalig rampgebied heeft zware januaristormen door staan, de situatie van '53 leek niet veraf. De herinneringen aan de ramp kwamen weer in volle hevigheid boven. Hoe was het in Stavenisse?, vroeg de buitenwereld zich af. De huisarts in het dorp lichtte een deel van de sluier op. In zijn praktijk had hij te maken met een groot aantal mensen die gebukt gingen onder de angst. Zij slikten pillen voor de rust. Dat nam toe als de stormen toenamen, zei hij. Stavenisse was er niet blij mee. De dokter had dat niet mogen zeggen, zelf ontken den ze het. Er was niets van aan. Slechts 'een enkeling durfde het openlijk toe te ge ven. De dijk 'Als het echt stormt, gaan veel mensen naar de dijk", zegt de 73-jarige Tazelaar. "Het gros, je kunt wel zeggen vijfen zeventig procent van de men sen gaat dan niet naar bed. Vroeger ging je bij de haven kijken, maar sinds die be veiligd is, rijden de mensen naar de dijk. Dan kunnen ze met eigen ogen zien hoe hoog het water komt". Het is half december, ze hebben net weer een zware storm ach ter de rug. "Het was weer kri tiek", is zijn oordeel. De Ta zelaars zijn die nacht niet naar bed geweest. Samen waren ze weer op het ergste voorbe reid. De bovenverdieping was al in gereedheid gehouden. "Ja, wat doe je dan als het zo erg is. Je zorgt dat je je centen op zak hebt en een beetje eten en drinken bij de hand hebt. Verder moet je maar afwach ten". Dat wachten duurde die nacht tot half vijf. Een neef, die bij de dijkwacht is, kwam melden dat het water niet meer steeg. De rust keerde weer, maar opnieuw hadden ze er een angstige nacht opzit ten. Ze wonen in de Voorstraat, vlak naast de hervormde kerk. Hetzelfde huis als in '53. Meer dan veertig jaar wonen ze er al, twee keer moesten ze er weg, in de oorlog en met de ramp. Beide keren voor de vijand, alleen in '53 voor een onverwachtse. "Vóór'53"-zegt Tazelaar-"had ik me nooit voor kunnen stellen dat het water hier zou komen". Het kwam die nacht van 1 februari, vernietigend en onstuitbaar. 't Was beangstigend, de voordeur vloog eruit, het water kolkte naar binnen, we moesten vluchten naar boven". Een bange en donkere nacht volgde. Het licht viel direct uit, de storm deed ieder men selijk geluid verstommen, maar het huis bleef overeind. Pas bij het ochtendgloren drong de verschrikking tot hen door. Tazelaar vertelt: 's Morgens hoorde je, die is ver dronken, die is dood". water kon pakken om op te drijven, was een ruiterstok, je weet wel zo'n ding waar we 's zomers het hooi op zetten, maar die was te licht. Snel daarna zag ik "Sen oude knot wilg drijven, daar heb "ik toen m'n armen om geslagen". Strijd Daarna begon de urenlange strijd, de strijd van een nietige mens, die zich midden in het natuurgeweld in leven pro beert te houden. Van Putte herinnert er zich niet zoveel meer van, weet niet precies hoe lang het geduurd heeft: 't Was pikkedonker en het wa ter verschrikkelijk koud. Ik wist niet waar ik was en ik was op zeker moment ook de kluts kwijt. Op zulke momen ten staat de tijd stil". De red ding was onverwachts, de knotwilg stootte op een dijk. Van Putte bracht zich ijlings in veiligheid: "Je kunt wel begrijpen dat ik met een paar zetten op de dijk was". Later is hij nagegaan waar het was. Het bleek een slaperdijk in de polder op maar drie kilometer van zijn huis. Hij kan nu nog precies aanwijzen op welke plaats het was. Toen hij aanspoelde, was het inmiddels tegen de ochtend. Van Putte schat het op vijf uur, maar hij kon zich moei lijk oriënteren. In het duister is hij op zijn sokken - "m'n laarzen had ik in het water uitgeschopt" - over de dijk heen en weer gelopen. Later kon hij zes weken niet meer lopen, zijn voeten zaten vol kleine steentjes: "Ik had niet eens gemerkt dat ik op die dijk over het grint liep" Ouwe klares Bij het ochtendgloren ontdekte van Putte in de omgeving een woning: "Met een paar ouwe klares en koffie hebben ze me daar weer op de been ge bracht". Van Putte was gered, maar over het lot van zijn vrouw en zoon, op de zolder van de boerderij, verkeerde hij in tergende onzekerheid. Moeder en zoon bleven onge deerd. 's Maandags werden ze gered. Een roeiboot haalde hen uit de boerderij: "Ja, ik had toen weinig hoop meer dat hij nog in leven zou zijn. Op het dorp wisten ze ook niet beter of hij was verdronken" zegt vrouw Van Putte. De onzekerheid duurde nog enkele dagen. Van Putte kwam vanuit de woning ip het nabijgelegen St. Maar tensdijk terecht. Stavenisse was onbereikbaar. Via een grote omweg naar Yerseke op Zuid-Beveland is hij met een bootje terug naar het dorp ge komen. Zijn vrouw en zoon waren toen juist geëvacueerd. Naar een dorp acht kilometer verder. Pas daar zagen ze el kaar weer terug. Nu vijfentwintig jaar later stelt Van Putte nuchter vast dat ze geluk hebben gehad. De fa milie bleef gespaard, terwijl bijna iedereen in het dorp wel een naaste verloor. Over zijn eigen redding is hij kortaf: "Ik ben altijd een beetje een doorzetter geweest", zegt hij spaarzaam. De ramp zelf, hij staat er weinig meer bij stil: "Als 't hard waait, heb je natuurlijk je herinneringen, maar verder niet. Het leven gaat toch ge woon verder". Dat is nu zo, dat was na de ramp ook al. Nadat de eerste maanden van hulpverlening, evacuatie en improviseren voorbij waren, herstelde het leven zich snel. Nog in het rampjaar heeft Van Putte gezaaid en geoogst- "De dijken waren nog niet dicht, of we waren weer op het land. Achter de zandzakken heb ben we gewoon geboerd" Hoop van zegen Voor hun moeizame werk op de drooggevallen grond, kregen de Thoolse boeren hulp van boerenzoons uit de Haar lemmermeer. De Van Puttes hebben nog contact met één van hen. "Gèrst hebben we toen gezaaid, dat is een mak kelijk produkt", vertelt Van Putte. "Dat ging op goed ge luk, op hoop van zegen. Ja, we hebben nog geoogst ook. en dat was nog een heel beetje", zegt hij nog trots. Van Putte heeft geen angst voor het water, ook na de ramp niet. Hij is daar zeer gedeci deerd in. Kent de kracht van het water, maar vindt "dat je je nooit in paniek moet laten brengen, dan ben je verlo ren". "Ben je niet bang hier, vragen ze dan wel eens. Waarom zou ik bang moeten zijn, zeg ik dan. Als je bang bent, moetje hier niet zitten, dan moetje maar naar de Veluwe gaan, daar zit je veilig". Ook Van Putte had de ramp niet verwacht: "Zoiets was nog nooit gebeurd, daar dacht je niet aan", geelt hij te kennen. Nu leeft ook hij er sterker mee: "We zitten hier nog altijd niet veel veiliger als in '53 en het is net of 't water elk jaar hoger komt." TAZELAAR bang derwei levend aanspoelde, is net niet meer zichtbaar. Van Putte is rustend landbou wer en waterschapsman. Een forse, steile boer, die geen angst voor het water kent. Zijn leven lang heeft hij er al mee te maken. In '53 was hij dijkgraaf van de polder bij Stavenisse, eind '77 zit hij nog altijd in het polderbestuur. Achtenzestig is ie inmiddels, zo half december is hij dat najaar al zeven keer zijn bed uit geweest voor de dijk bewaking. Zelf kent hij de angst voor het water niet, zijn vrouw wel: "Als hij dan 's nachts weg is, blijf ik hier alleen achter. Twee uur voor hoog water gaat ie weg en pas twee uur na hoog water komt ie terug. De laatste keer was het ver schrikkelijk. Je bent dan he lemaal alleen, terwijl de storm maar tekeer gaat". Bij een beetje stormachtig weer staat bij de Van Puttes de ra dio aan, voor de weerberich ten. "Als er een bepaalde weersvoorspelling is, weet je al hoe laat het is. 't moet noordelijke wind zijn, 't erg ste is noordwest. Dan wordt het water enorm opgestuwd. Als dat samenvalt met springvloed is het niet best", legt hij uit. Wekker Als het hoog water dan 's nachts valt, zet Van Putte zijn wek ker enkele uren voor hoog tij. In de rampnacht had hij hem op twee, drie uur gezet, ruim voor hoog water. Hij vertelt: "Het was 's zaterdags al de hele dag aan het stormen, maar het water bleef hoog. Toen het's avonds 11 uur laag water moest zijn, stond het al op hoog waterpeil". Van Putte werd die nacht niet wakker van de wekker. Al voor die tijd werd hij gealar meerd, zijn bed uitgebeld. Het voorspel van de ramp was toen al in volle gang. Het wa ter ging verschrikkelijk te keer, de storm joeg het enorm hoog op, de kracht van de wa termassa's was enorm. Door braken konden niet lang meer uitblijven. Van zijn boerderij haastte Van Putte zich naar de haven, de meest bedreigde plaats van het dorp. Een klein groepje mensen probeerde daar, in het holst van de nacht, ver sterkingen aan te brengen. Achteraf zinloos werk en een ongelijke strijd. "We hadden niet eens het materiaal om flinke maatregelen te ne men", zegt Van Putte nu. Midden in de strijd tegen het water komt de melding van een dijkdoorbraak. Van Putte spoed zich met anderen door de polder naar de fatale plaats om het gat te dichten. De po gingen zijn van korte duur en vruchteloos. Snel volgt het bericht van een tweede door braak, men staat voor een verloren zaak, het water stroomt woest en meedo genloos de polders in. "Er was", zegt Van Putte, "geen redden meer aan. Met de auto maakte hij zich uit de voeten, haastte hij zich naar huis, het water stond inmiddels al op de wegen. De terugtocht was op het nippertje, een andere auto spoelde van de weg. "Die mensen hebben geluk gehad dat ze zich nog konden red den". Verdronken Terug op de boerderij meldt Van Putte de ernst van de si tuatie. Zijn vrouw en zoon moeten zich klaar maken voor een verblijf op zolder. Zelf gaat hij toch nog naar buiten, naar de stal: "Ik wilde 't vee nog lossnijden, mis schien kunnen ze zich dan zelf nog redden, dacht ik" Het was een vergeefse moeite: "Ze zijn allemaal ver dronken op één paard na" zegt Van Putte somber. De liefde voor zijn vee werd hem zelf fataal: "Toen ik uit de schuur stapte, stond het water al tot m'n knieën. Ik heb nog een poosje gepro beerd om me aan een droog- paal vast te houden, maar het water kwam steeds hoger en trok steeds sterker". Van Putte stond op slechts en kele meters van zijn woning, maar de afstand was onover brugbaar "Ik heb nog geroe pen om een touw, maar bin nen hoorden ze me niet". Zijn vrouw en zoon zaten al op zolder, de storm slokte ieder geluid op. Hij stond alleen en begreep dat hij zichzelf moest redden. "Nee, ik ben niet weggeslagen, ik ben vrijwillig weg gezwommen, met de stroom mee. Het eerste wat ik in het Van Putte aan de dijk waar hij in '53 aanspoelde.

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - kranten | 1978 | | pagina 4