't Is kiele, kiel© majesteit pats Toen vielen er halve varkens, uit de lucht vrl^ Uit" „Ze weten hier vandaag al wat je morgen eten moet" Afscheid Op een dag vaart de koningin naar Zierikzee. Het was op de „Christiaan Bruninckx", een stomer van Rijkswater staat. Nou had dat schip nogal wat diepgang en wij moes ten de koningin overnemen op de boot van de rijkspolitie. Ze staat naast de schipper en vraagt: „Wat dacht u, halen we het met het tij?" Zegt die schipper: „Nou, 't is kiele, kie- le, majesteit". „Wat zegt u?" ,,'t Is kiele, kiele, majesteit". „O. Wat betekent dat?" ,,'t Zal net gaan, majesteit". Adjudant J. Bout, van de rijkspolitie te water in Zee land, toen in die dagen nog schipper Bout en inmiddels met pensioen, lacht nog eens na. Hij zegt: „Je maakte van alles mee. Het was in die dagen natuurlijkvreselijk, watje zag, maar soms was er ook de humor en dan krikte dat de mensen weer op. De koningin en ook prinses Wilhelmina waren fantastisch. Ze gingen overal doorheen, waterlaarzen aan. Ik herinner me nog goed, dat de koningin naar Ouwerkerk móest. Burgemeester Romeyn was nog in zijn verdronken dorp. Die regeerde nog vanuit het gemeentehuis. We waren er met de RP4 heengevaren. Na enkele uren kwam koningin Juliana weer aan boord en die had éen pak papier onder de arm. 'De mensen in het dorp hadden haar van hun armoede toch nog wat willen meegeven. In de kajuit zat de commis saris van de koningin, jhr. De Casembroot, al op de bank, toen ze binnenkwam met dat pak onder haar arm en ik zal nooit 't zinnetje vergeten, waarmee hij haar begroette. Hij zei: „M'e, m'n émel, ma jesteit, leur je noe mie elle- hoed...?" (Vertaald: „Maar, m'n hemel, majesteit, loopt u nu met ellegoed te leuren?"; el- legoed is Zeeuws voor stoffen, die per el werden verkocht). Dat zinnetje was verbazend, hè? Dat was helemaal De Ca sembroot en de koningin kon er hartelijk om lachen". „Ik weet nog goed, hoe hoog het water stond die zaterdag voor de ramp. Toen meerde de RP4 even in de buitenhaven van Wemeldinge. Lopend door de straten zag je toen het schip ver boven de dijk uitsteken. Ik Nevenstaand gesprek met adjudant J. Bout van de rijkspolitie te water in Zeeland, is met toe stemming van de uitgever, overgenomen uit het boek „Nederland en de zee", dat onlangs ver scheen en voor een groot deel aan de waterramp van 1953 is gewijd. dacht toen al: „Nou, da's niet mis". Om vier uur 's nachts stond ik op de zeedijk, samen met een man van Van der Taks Bergingsbedrijf. Er waren ge weldige golven en iedere keer voelde je de dijk schudden. Het water stroomde ook over de kruin soms en dat veroor zaakte afschuivingen die met een met zandzakken werden gerepareerd. Plotseling zegt die man van Van der Tak: „Hé, zie je dat?" Het water begon heel snel te zakken, zeker 40 centimeter, terwijl het toch nog een uur moest wassen. Het was duide lijk voor ons een aaneenscha keling van rampen: Stavenis- se, Ouwerkerk, Noord- Beveland en Bergen op Zoom kregen het water binnen. Dat ontlastte de Oosterschelde. Als dat niet was gebeurd, zou waarschijnlijk de rest van Zuid-Beveland eraan zijn ge gaan. Later zijn we ook met de po- litieboot naar Kruiningen ge varen. Met zwemvesten en dergelijke. We hebben in de polder gelukkig toen heel wat kunnen coördineren. Want we waren de enigen met radio aan boord en konden dus ook Mid delburg snel op de hoogte stel len. Wij zijn ook met de boot naar het haventje van Flaauwers op Schouwen-Duiveland geva ren, tussen Burghsluis en Zie rikzee in. We vonden er het ca feetje van Simon 't Hart vol met geredden, die apathisch uitkeken over die watervlakte. Twaalf kilometer diep tot aan de andere kant van het.eiland, alleen maar water. We hebben -ook toen met de politievlet ge varen eh allerlei mensen uit boerderijen gehaald. Ik herin ner me nog, hoe we uit een schuur een stuk of wat mensen konden redden. We konden met de vlet net onder de ope ning van de mendeuren door. Er zaten nog anderen; maar die moesten wachten, omdat de vlet maar een man of wat kon bergen. Toen we naar binnen voeren, dacht ik: „Als het water nou maar niet verder stijgt, anders kunnen we niet 'meer uitvaren". Maar het ging. En daarna, toen je buiten was op weg naar de' dijk, om de mensen af te zetten, dacht je weer: „Als die schuur het maar houdt", want dat ding zwab berde gewoon heen en weer in de golven. Ergens braken we een dak open om mensen te zoeken en toen zagen we aan de andere kant die mensen door een zij kant van een huis, dat was weggeslagen, naar vliegtuigen kijken die rubberbootjes uit wierpen. Ja, het was vaak „als".. Net als toen in Burghsluis. Ik vaar het haventje in 't was in het donker - meteen zie ik in ons zoeklicht een schuimstreep. D'r zat een groot gat in de ka demuur en daar zouden we zo doorheen zijn gesleurd, als ik. niet meteen de motor op volle kracht had gezet. Ik voel nog de ldap, waarmee we tegen de loswal werden geslagen. Maar goed, we waren binnen. Geen sterveling meer te zien en dus er weer uit. Hetzelfde spelletje. Als je de polder in was gezo gen, nou, dan was je mooi ver loren geweest. Als ik dan denk aan visser Huub Koster van de Yerseke IV, die bij Ouwerkerk als eer ste het gat binnen is gevaren. Hij zei tegen z'n jongens: „Hou je vast, ik zet 'm d'r dóór". In totaal onbekend wild, woest water is hij naar het dorp geva ren en heeft z'n schuit achter de pastorie vastgelegd en men sen aan boord genomen. Later waren we verbin dingsvaartuig. Je sliep soms nachten lang niet. Maar ja, ik was toen 35. Kon je nog wat hebben. Je schip was erop ge bouwd en jij was erop ge traind?" Ik ben er nog altijd trots op, dat jhr. De Casembroot onze RP 4 beschouwde als zijn lijfboot en dat we in die ramp tijd zoveel hebben mogen doen. Daar ben ik en de hele bemanning erg trots op". „Ja, ja., we hadden jullie al ut zien stappe, daar in de Voorstraat.... oh.... jullie binnen van de krante. Ik zei nog, da bin d'r zeker weer een paar voor de ramp van 53, ja want da's straks ook weer al vijfentwintig jaar gelee". Op de zolder van het oude gemeentehuis van Stavenisse wordt het even haarfijn uit de doeken gedaan. Ja, want die ouwe- tjes hebben d'r ogen niet in d'r zak zitten. Ze hadden daareven, tijdens hun dagelijkse wandeling, die twee vreemden wel gezien. Li IIP 1Cees van Prooijen op de dijk die in de rampnacht wegs loeg. Stavenisse 1978 is eigenlijk één van die dorpen zoals er zo veel in Zeeland liggen. Een verzameling huisjes rond een kerk onder aan de zeedijk van de Oosterschelde, met een openbare school, een paar ca feetjes, een vervallen land- bouwhaven en 1400 nijvere lieden. De kinderen, die om half vier de school uitrennen brengen wat leven in de brou werij. Even maar, want dan is het weer rustig in de Voor straat, de belangrijkste straat van het dorp. Een enkele huis vrouw doet er wat boodschap pen en bij de kerk staat een gemeentewerkman. Hij veegt de straat, ontwaart „de vreem den", maakt van de gelegen heid gebruik een sjekkie te rol len en veegt weer verder. Zo' zoet ie waarschijnlijk het hele dorp om 's maandags weer van voren af aan te beginnen. Saai... ach, wat is er sinds 1953 eigenlijk ook gebeurd in dat dorp waar de grootste sa menscholing van mensen dage lijks wordt gevormd door de bejaarden op hun kuiertochtje. Is die rust uiterlijke schijn? „Op m'n klompen ben ik naar huis gebolderd, toen de vloedplanken op de kaai eruit- vlogen. Ik riep: iedereen naar boven, en probeerde het bed nog te redden. Ik smeet de peluw naar boven, ga terug en daar vliegt met een klap de voordeur eruit. Een vloedgolf van drie meter sloeg dwars door m'n huis. Aan de trapleu ning heb ik me naar boven ge werkt, maar 't was maar net an". Cees van Prooijen, 70 jaar oud, rustend aannemer, woont al 35 jaar op Voorstraat 16 in Stavenisse. De man, die in dat rampjaar 156 stoffelijke over schotten van verdronken Sta venissenaren identificeerde, weet nog precies hoe het ge beurde, hoe de muur van water van 3.20 meter Stavenisse bin- nenjoeg, mensen in bed, men sen bij de kachel en wegvluch tende mensen opslokkend als een gigantisch monster. Het „rampgebeuren", zoals Van Prooijen de gebeurtenissen van 1 februari 1953 betitelt, houdt hem nog steeds bezig. Omdat ik een wijde brand weerjas aan had, zijn ze alle maal onder m'n vleugels ge kropen, achter de schouw, drieëneenhalf uur hebben we daar gezeten. Toen ging het water zakken. We zijn terug op zolder gegaan. Daar hebben we van alles: snoepjes en koek jes voor de kinderen, een broodmes, een gasstel. Daar had m'n vrouw voor gezorgd, 's" Morgens om een uur of zes kwam er een boot langs. Ze zet ten er een ladder in rechtop, tegen de goot. Dat was niet zo slim, want wat gebeurd er, die boot vliegt er natuurlijk on deruit en m'n vrouw duvelde op de planken. Die boot bracht ons naar het oude gemeentehuis. Daar kon geen vlieg meer in. Het was daar een trieste toestand. De mare ging dat er 300 mensen verdronken waren. Er kwamen steeds mensen binnen, maar ze waren er ook nog veel kwijt. We zijn toen naar een neefje gegaan. Die had een schoen makerswerkplaats. Op zolder zaten al 32 mensen en wij kwamen erbij. En daar zaten we dan te zitten". Tot maan dagochtend hebben we met z'n allen op een kommetje water geleefd. Ik was gebrand op een sigaretje, maar die waren al lemaal zeikdoornat. Op maan dagmorgen kwam er een vliegmachine. Die donderde op vijftig meter over de haven. De piloot wilde voedsel droppen. Hij wees naar beneden. We hebben toen een laken ^gelegd, maar de eerste zak brood ver dween plons de haven in. Even later vielen er halve gerookte varkens, zo pats uit de lucht. Toen begon de distributie. 's-Maandagmiddags landde er helicopter op het plateau bij de haven. Ik zeg... verrek, da's prins Bernhard en hij was 't nog ook. Ik vraag „hoogheid waar wil u naar toe". Naar de burgemeester zei hij. Daar hebben we hem toen maar toen gebracht. Op het gemeentehuis vroeg de burgemeester aan mij: „Van Prooijen, haal es wat chocolade voor de prins, ik naar een winkeltje in 't dorp". Op maandagmiddag 3 fe bruari vertrok de kustvaarder Crescendo met honderden geë vacueerde Stavenissenaren in het ruim naar Rotterdam. Bij het verlaten van de haden ont stond ér nog even paniek aan boord, omdat het vaartuig op een strekdam liep. Bij het op komend tij kwam het schip echter snel weer los. Samen met anderen bleef Van Prooijen in het verlaten dorp achter; De gepensio neerde aannemer: „Op een keer kwam de burgemeester naar me toe en zei: Van Prooi jen ik heb werk voor je, het identificeren van de slachtof fers. Ik zeg nou burgemeester, als ik dat maar durf". Van Prooijen durfde. Samen met zijn broer ging hij aan de slag, Greppels, ingestorte hui zen en schuren gaven hun slachtoffers prijs. De stoffe lijke overschotten van de Moerlands en de Potappels, zoals vele families in Stave nisse heten werden 'naar het gemeentehuis gebracht. Van Prooijen liet uit Bergen op Zoom een assortiment brillen en pruiken komen om zijn trieste karwei te vergemakke lijken. Behalve de levens van 156 mensen gingen er in Stavenisse ook veel huizen en goederen verloren. Vijfendertig procent van de huizen lag tegen de vlakte, met schoongespoelde funderingen. Aan de Kerk straat stonden 83 arbeiders woninkjes. De vloedgolf, die over een breedte van twee ki lometer het Thoolse land bin- nenstortte liet er 30 staan. Na de ramp moest hiervan nog eens 70 a 80 procent van wor- Ondanks het macabere werk dat hij deed, praat hij er mak kelijk over. Hij was in die tijd commandant van de brand weer. Ondanks de storm ging hij die zaterdagavond rustig naar bed. De vloedplanken stonden wel in de dijkdoor- gang bij de haven, maar dat gebeurde zo vaak. Om halft- wee hoorde hij de sirene: „Ik dacht nou da's mooi, brand met zo'n wind", herinnert hij zich. Het was geen brand. Ge doken in hun jekkers, sjouw den de Stavenissenaren die nacht zakjes zand om de cou pure te verstevigen. Even voor twee uur zakte het water in eens een halve meter. Op dat moment bezweek even buiten Stavenisse twee kilometer dijk. Kort daarna gingen de coupurebalken aan flinters. Stavenisse lag in de hinderlaag van de elementen. Van twee kanten kwam het water het dorp binnen. „Hier stond het water twin tig centimeter op zolder en het steeg nog steeds. We dachten, waar houdt het op? Door het dakraam heb ik m'n vrouw en kinderen in de goot geduwd. 3) Stavenisse anno 1978 rustig en bedachtzaam. nieuwbouw. „Er komen hier wel vreemden, maar die zitten in weekendwoningen of op de camping Stavenisse, buiten het dorp", licht Van Prooijen toe en hij zegt erbij: '„Als er hier een huis verkocht wordt, dan is het voor een Duitser". Voor de oudez-en van Stave nisse is de ramp een boze her innering, ook een mijlpaal, een datum waaraan gebeurtenis sen worden opgehangen uit het familieleven: „O, toen leefde opa ook nog, dat was twee jaar voor de ramp". „De kinderen weten alleen nog, dat ze in de boot gespeeld -hebben en dat ze de mensen hebben horen schreeuwen op de zolders. Zoiets kun je niet overbrengen op jonge men sen", zegt Van Prooijen een beetje triest. Cees van Prooi jen, de gepensioneerde aanne mer, die nog steeds met het timmermanspotlood achter de orén loopt is een prima vertel ler. „Kijk tot daar stond het water en hier vlogen de vloed planken eruit", wijst hij, als hij na het slot van zijn rondleiding door het dorp op de kasseien van het kaaiplein. staat. Als „de vreemden" ten slotte wegrijden ver schijnen er achter de smoe zelige ramen van het oude gemeentehuis, een paar ge zichten. „Kiek", daar gaan ze weg, hoor je ze zeggen en meteen klinken je de af scheidswoorden van Cees van Prooijen nog in de oren: „Stavenisse is een echt dorp, ze weten hier vandaag al wat je morgen eten moet". PAUL DE SCHIPPER 2) De Voorstraat in Stavenisse na de vloedgolf. meegemaakt hadden, maar ja ik begrijp het wel een beetje. Een open Schelde is hun broodwinning". Dat de angst voor het water diepgeworteld zit bij de Stavenissenaren blijkt bij elke storm opnieuw. Op 12 november 1977 stond de vloed weer hoog tegen de Zeeuwse dijken. In Stavenisse kwam het een meter onder de kruin. Veel dorpsbewoners pakten hun boeltje bij elkaar en sjouwden met koffers naar het hooggelegen oude gemeen tehuis om er met stille angst te wachten. Ook mevrouw Van Prooijen zocht haar waarde volle spullen bij elkaar en zette die met wat voedsel op zolder onder het motto: je weet maar nooit.. „Tijdens die laatste storm van november was ik zo ze nuwachtig en Cees bleef maar rustig in z'n stoel. Ik zeg ver domme, jij blijft daar maar zit ten, straks verzupe we nog, net als toen", vertelt ze nu. Herinneringen aan de ramp: de Noorse woningen, het bordje met de waterstand van 3.20 meter en de al verweerd aandoende grafstenen van de 156 rampslachtoffers. Stave nisse telde toen zo'n 1600 men sen, nu zijn het er 1400. Import van vers bloed is er niet zoveel, evenmin als den afgebroken. De wederopbouw kwam re delijk snel op gang. De steden Alkmaar en Hoorn adopteer den het dorp Stavenisse en zonden huishoudelijke artike len en levensmiddelen. Noor wegen schonk 36 nouten wo ningen Die vormen nu nog één van de weinig tastbare herin neringen aan die februari- nacht. Koning Haakon van Noorwegen kwam de huizen op 12 augustus 1953 hoogst persoonlijk overdragen. „Sta venisse takket det Norske Folk" (Stavenisse dankt het Noorse volk) stond er een dag later met een grote kop in de Eendrachtbode. Je weet maar nooit... Vijfentwintig jaar is het al weer geleden. Voor mevrouw Van Prooijen is het nogal als de dag van gisteren: „Je blijft hier benauwd zo lang als er daar geen dam ligt", zegt ze vinnig, doelend op de afsluiting van de Oosterschelde. Met 156 mensen, die uit hun onmiddellijke omgeving wer den weggerukt kunnen de Van Prooijens zich maar moeilijk voorstellen, dat er nog. lieden zijn, die „de dam" verketteren als een boos uitbroedsel van de gigantomanen van Rijkswa terstaat, Cees van Prooijen: „Ik heb' wel eens gezegd, 'k Wou, da'ze op Yerseke," dat rampgebeuren ook wat meer

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - kranten | 1978 | | pagina 2