Algemeen Dagblad
HET LEVEN
GING DOOR
ALVERWOESTENDE OVERSTROMING
GARAGEHOUDER VAN
ERGSTE NACHT VAN MIJN LEVEN
SYMBOOL VAN LEED AAN
DE VOET VAN DE DIJK
Donderdag 31 januari 1963
ALGEMEEN DAGBLAD
Hooldr«Url»ur: Dr X KATTt
Maandag 2 Februari 3953
.Prlit lï rent it tent rer •reek
Watersnood erger dan ooit in onze geschiedenis
nriEN JAAR zijn verstreken 11a die mens gesteld had en ze uiteenreet met dwaalt langs de stille dorpen, over de rus
nacht van verschrikking, van helden- donderend geweld. Nooit zal die nacht tige wegen, weet dat de zee zijn sporen
moed, van menselijk onvermogen, die van de eerste februari 1953 worden ver- onuitwisbaar achterliet. Het leed dat die
nacht waarin de natuur losbarstte in gi- geten. Mens en grond hebben zich van de per ging nog dan het water, kon niet wor-
gantisch verzet tegen de grenzen die de vreselijke slagen hersteld, maar wie er den teruggedrongen achter de dijken
TIEN JAAR LATER
Simon Beijer in Oude Tonge:
Van een onzer verslaggevers
v UDE TONGE. Tien jaar later in Oude
Tonge. Er ligt sneeuw op de gele stenen van
het massagraf. Er ligt sneeuw op de wijde
polders. Er ligt sneeuw op de dijken in de verte. En
er hangen ijspegels aan liet grote kruis, waarvan een
scheefgetrokken slagschaduw valt over de onafzien
bare rijen grafstenen.
Het grint knarst. Diep weggedoken in de kraag van
zijn jas loopt een man onder de hoge bomen naar het
massagraf, dat op de Spuidijk ligt aan de rand van
het dorp.
Bij het kleine monument aan het einde van de laan blijft
hij staan. En terwijl zijn blik glijdt over de polders rond
om, over het dorp, alles stralend in de heldere winterzon,
terwijl hij rondkijkt welt de herinnering in hem op aan de
gruwelijke nacht tien jaar geleden: 1 februari 1953, toer
het kolkende water van Volkerak en
Krammer briesend over de dijk don
derde en in een half uur tijds boer
derijen, huizen, scholen verwoestte
en 302 mensen een tiende van
Oude Tonges bevolking de dood
injoeg.
Dh
Die man is Simon Beiier. een 52-
jarige metaalarbeider. Zijn vrouw en
drie kinderen verdronken die nacht
in het pikzwarte water, dat zijn huis
uit elkaar had geslagen alsof het van
bordpapier was geweest. De man was
met. twee andere kinderen (zes en
twaalf iaar) op balken en planken
weggedreven en terechtgekomen bii
een aardappelbewaarplaats Op het
schuine dak van die schuur heeft
hij 36 uur gelegen, telkens langzaam
maar zeker naar het water glijdend,
zich met de nagels van handen en
voeten vastklemmend aan het betonnen
dak dat nergens houvast gaf, een tita
nenstrijd om zijn veeg lijf en om dat
van zijn kinderen. 36 uur lang
GEEN ONTKOMEN
TIEN JAAR na de ramp in
J Oude Tonge. De man loopt
over de grindpaden langs de
graven. Hij vertelt van die nacht, met
weinig woorden, zwijgend zelfs.
„Wij werden midden in de nacht ge
wekt. Er zou water komen. Wij
brachten onze meubels naar boven. Tk
ging de buurman, die was blijven lig
gen". waarschuwen: Buurman, riep ik,
denk om je meubels. Maak je niet
bezorgd. Simon, antwoordde! hij. Dat
zal zo'n vaart niet lopen."
De heer Beijer trekt de kraag wat
hoger op. „Zo hebben alle mensen ge
dacht". zegt hij en zijn blik glijdt
over het massagraf.
„Het ging met een ongelooflijke
vaart", vertelt hij, „een muur van
water, twee, drie meter hoog kwam
op het dorp afrollen als een op hol
geslaöen wals. Er was geen ontkomen
aan. Mensen uit het dorp die naar de
diik vluchtten een paar minuten
lonen werden tijdens de vlucht
overvallen. Mensen die aan de voet
van de dnk woonden, die maar tien
meter hoefden te lopen werden achter
haald en meegesleurd. Wat zich hier
die nacht het was aardeduister
heeft afgespeeld, dat weet niemand."
WIND speelt door zijn grijze
haar. Boven hem tegen de hel
derblauwe lucht kraken de kale
takken van de bomen.
„Plotseling stond ons huis vol wa
ter. Het begon mee te deinen met de
golfslag Oude Tonge was gewoon
een stuk van de zee en viel uit
elkaar. Eensklaps lagen wij allemaal
in het ijskoude water. Ver weg hoor
de ik mijn vrouw roepen. Ik zwom
naar wat balken en planken. Ineens
zag ik twee van mijn kinderen voor
me. Ze waren met bed en al in het
water gevallen. Voor het bed zonk,
haalde ik ze naar mijn „vlot". We
dreven naar een aardappelbewaar
plaats. Wei zijn op het dak geklauterd.
We moesten liggen om meer houvast te
hebben. Ik ben dicht tegen de kin
deren gekropen om ze een beetje warm
te houden. Telkens gleden we naar
beneden. Dan moesten we ons met on
ze nagels, knieën en ellebogen vast
klemmen. Na 36 uur werden we bo-
vrijd. We hadden geen nagels meer op
vingers en tenen en geen vlees mear
op knieën en ellebogen. We waren vol
komen uitgeput. We konden niet oans
meer staan. Maar we mankeerden
niets. Hoe dat kan heb ik nooit be
grepen."
Hij wijst naar de sneeuw. „Daar is
het graf van mijn vrouw. Daar liggen
mijn kinderen. Al liggen ze onder de
sneeuw, ik weet precies waar ze lig
gen." Hij strijkt door zijn haar. „Van
het huis waar ik met hen heb gewoond
is nooit iets teruggevonden geen ta
fel, geen stoel. Alleen de kachel stond
er nog."
AAN HET WERK
ER LOOPT een man over de
dijk in Oude Tonge, de han
den in de zakken, diep weggedoken
in zijn kraag. Die man is Simon
Beijer. Hij loopt naar huis. „Het leven
ging door", zegt hij. „Toen ik opge
knapt was, ben ik meteen weer aan
het werk gegaan. Als je bij alles stil
moest blijven staan, zou er niets ge
beuren. dan zou je nu nog in de el
lende zitten."
De man loopt door straten met nieu
we huizen. Soms kijkt hij in de verte
naar de stralende polders onder de
helderblauwe winterlucht. Dan beent
hij stevig door, soms links en rechts
groetend.
Tien jaar later, tien jaar verder.
DE SCHELPHOEK: Niemand wil het hebben.
Het massagraf in Oude Tonge in de sneeuvv-trieste herinnering aan een
rampzalige nacht: 1 februari 1953.
Het lege café bij Serooskerke
Van een onzer verslaggevers
Serooskerke. er staat
een leeg café bij Seroos
kerke. Het staat aan de
voet van de dijk, zoals ook
zijn voorganger aan de voet van
de dijk had gestaan. Het staat
daar langs de grote weg als een
schrijnende herinnering aan de
ramp van 1953, symbool van ver
schrikking voor Serooskerke, dat
lieflijke dorp vlak achter de
machtige zeewering'.
Bij het café van havenmeester Ver
boom was tien jaar geleden de ramp
begonnen. Het water was bij Seroos
kerke binnengekomen, zoals ook de
schippers binnenkwamen: over het
smalle paadje dat van de Schelphoek-
haven over de dijk naar het café liep.
Dat paadje was een uitholling in de
dijk en het stijgende water gutste
daardoor in het holst van de nacht
Schouwen binnen.
Een zolderschuit met een dragline
erop was losgeslagen, naar het sneller
en sneller stromende paadje gezogen
en had daar een gat in de dijk ge
beukt.
VERBRIJZELD
Steeds sneller stroomde het water
de polder in. Plotseling door een
hoge golf werd de schuit opgetild
en over de dijk gesmeten bovenop
café „De Schelphoek". Het gebouw
werd verbrijzeld als een porceleinen
beeldje dat een klap met een moker
krijgt.
Acht mensen verdronken de ca
féhouder. zijn vrouw, een dochtertje
en een moeder met vier kinderen, die
e gast was. Alleen twee dochters van
ie kastelein overleefden de ramp.
Er is een ringdijk om de Schelphoek
gelegd: zo kreeg de zee 260 hectare
?rond terug. Het café is opgebouwd.
De dochters wilden het niet. Hun oom.
iie het heeft laten bouwen, wil het
lok niet. Hij heeft het verkocht, maar
?r is nog niemand die er in wil be
ginnen. En nu staat daar een leeg
café bij Serooskerke.
FUNDAMENTEN
Soms, als het water wegtrekt naar
de zee, staat er iemand uit Seroosker
ke op de nieuwe ringdijk. Hij staart
dan naar de horizon waar het gat te
zien is, dat de zee tien jaar geleden
in de dijk sloeg, een gat dat steeds
verder afkalfde totdat het 425 meter
bree.d was en waar zo'n sterke stroom
stond dat het tot veertig meter diepte
uitschuurde.
Soms ook staat daar één van de
dochters van de verdronken caféhou
der als het water wegtrekt naar de
zee. Want bij eb, zegt men. zijn
heel ver weg en vaag soms de fun
damenten te zien van de huizen die
aan de Schelphoek hebben gestaan.
HELEMAAL NIETS
Eén van die dochters is mevrouw
Bos-Verboom uit Noordgouwe. „Vlak
na de ramp ging ik vaak kijken bij
de dijk, zegt zij, of er ook iets was
aangespoeld. Maar er is nooit iets ge
vonden niets, helemaal niets. Ik had
gehoopt nog iets te vinden, al was het
maar iets kleins geweest, een aan
denken."
Zij zwijgt even en gaat verder: „Die
nacht vergeet ik nooit van mijn le
ven. Het huis zakte plotseling in el
kaar. Wij lagen allemaal in het water.
Ik hoor nog die kinderen gillen. Voor
al nu ik zelf kinderen heb denk ik
daar vaak aan terug".
WE KONDEN NIETS DOEN
Zij praat erover in korte zinnen,
van de ene herinnering op de andere
komend.
„Boven het lawaai uit hoorde ik
mijn jongste zusje schreeuwen, maar
wij mijn oudste zus en ik kon
den niets doen. Ik zag alles wegdrij
ven, dat ik bij elkaar had gespaard
om te kunnen trouwen: pannen, kop
jes, linnengoed. Jaren en jaren had ik
daar elke cent voor opzij gelegd."
„Wij hebben vele uren in dat koude
water doorgebracht. Je zou zeggen:
daar word je doodziek van, maar we
hadden niets. Dat snap ik nu nog
niet."
„Wel had ik de schrik geweldig te
pakfcen. Ik was een verwoed zwemster
geweest. Maar na die ramp heD ut
het jarenlang niet meer gedurfd.
Zij strijkt een haarlok naar achte
ren. „Wij hadden niets meer, alleen
mochten we het café weer opbouwen.
Maar dat wilden we niet geen van
beiden. Met een café ben je nooit
klaar."
Er staat een leeg café bij Seroos
kerke.
Hij vertelt: „Het stormde hard. Het
woei zo, dat mijn vrouw en ik langer
opbleven. We gingen pas om twaalf
uur naar bed. Om drie uur werd er
gebeid. Het was de gemeenteopzichter
De Hartog, die mij vroeg om met hem
en de burgemeester naar Bath te gaan.
We zouden de hoge waterstand daar
bekijken.
„Toen we met mijn taxi in Bath wa
ren konden we al gauw niet verder.
Het water was hier al over de dijk
geslagen. Voor mij stond een autobus,
waarmee de mensen zouden worden
geëvacueerd. Bath ligt namelijk het
laagst. Cysouw, de dijkopzichter kwam
'naar ons toe.
„Burgemeester De Goffau besloot
dat we terug zouden gaan. Het was
geen doen zo. De stroom was al zo
sterk, dat de bus en mijn auto niet
konden keren.
GEKKENWERK
„Burgemeester De Goffau, die niet
erg groot van stuk was en Cysouw
liepen met stonmlantarens voor de wa
gens uit om de weg te wijzen. Het
was gekkenwerk. Halfweg de boerderij
kwamen er al zo veel balken en pak
ken stro aandrijven dat mijn auto naar
de kant van de weg werd gedrukt.
„De gemeenteopzichter en ik stap
ten uit. Op het zelfde ogenblik spoel
de mijn wagen weg. We konden ons
nog net vast grijpen aan de achter
kant van de bus en klauterden daar
na via de ladder op het dak.
„Ik was niet bang. Neen. Ik kon
zwemmen.
„Vanaf de bus konden we de situa
tie goed overzien. De burgemeester
hield zich staande aan een boompje
langs de weg. Hij werd bovendien nóg
vastgehouden door Cysouw. die hem
èn de boom als het ware in zijn ar
men had geklemd.
„De chauffeur van de bus Leendert-
se en ik hebben toen naar een touw
gezocht. We wilden helpen. Er was
geen touw. Ik ben toen uit de bus ge
stapt. Onmiddellijk sloeg het water
mijn benen weg. Ik kon haast niet
weer binnen komen. Hier was geen
hulp meer mogelijk.
„Op dat moment zag ik het. Ik riep
het naar de twee anderen: „De dijk
is stuk!
Je kon het nog wel zien. Ongeveer
vijfhonderd meter van ons vandaan
was een gat geslagen van zeker hon
derd meter breed. De lichten van de
bakens in zee schenen er doorheen.
„Er was geen tijd om na te den
ken. Naast ons op de weg stak de
burgemeester eensklap beide handen
omhoog. Het water was tot aan
zijn borst geslegen. Tussen de armen
van Cysouw door gleed hij weg naar
onderen. Hij verdronk. Even later ging
Cysouw ook. Ja.
„Wij zijn daarna op het voorste ge
deelte van de bus geklommen. Het
achterstuk was weggezakt in de sloot.
Het was toen ongeveer vier uur in de
nacht. Later hoorden wij dat de men
sen van Bath aldoor maar weer heb
ben geprobeerd om bij ons te komen.
Het ging toen nog niet.
„We voelden ons eenzaam op die
bus. We wisten niet dat overal in het
land de dijken waren doorgebroken.
We begonnen te kankeren. Kon men
ons in deze moderne tijd niet eens van
zo'n bus halen? We werden koud. Ik
had geen leren kleren aan en was
kletsnat. We probeerden ons in veilig
heid te brengen op stropakken, die
kwamen aandrijven, op een complete
WC, maar als die dingen 25 meter van
ons af waren zwenkten ze weg met de
stroom mee.
„We hoorden geen geluiden van men
sen of dieren. Er was alleen dat gie
ren van de wind, het klotsen van wa
ter."
DROGE KLEREN
„Ik wilde van de bus afspringen. Ik
kon toch zwemmen? De gemeenteop
zichter hield me tegen.
„Om vier uur 's middags kwamen ze
dan toch: acht mannen van Bath die
zich met touwen hadden vastgebonden.
Het tij was gekeerd, de stroom was
minder sterk. We waadden naar hen
toe. Het water kwam tot borsthoogte.
In het dorp kregen we hete thee en
cognac. We kregen droge kleren.
„Het was de eerste nacht van de
ramp. Het was de ergste nacht van
mijn leven."
P. A. C. YAN HOEK: Bij deze boom gebeurde het.
SIMON BEIJER: Ik weet precies
waar ze liggen.
Van een onzer verslaggevers
RILLAND-BATH. Hij is
nu 49 jaar: P. A. C. van
Hoek, garagehouder en
monteur in Rilland-Bath.
Zijn postuur .is stevig. Hij zit als
een brok graniet aan de tafel bij
hem thuis, maar zijn hand trilt
haast onmerkbaar. Zijn ogen
kijken wat glazig naar voren.
De nacht, de verschrikkelijke
eerste nacht van de ramp, bijna
tien jaren geleden, klemt hem
opnieuw benauwend vast