De Kroonprins
van Bes-Arabic
fdoor
HARRY MULISCH
HET PAROOL PS
ZATERDAG 19 DECEMBER 1953 PAG. 5
DE heer Tiennoppen wipte vrolijk op zijn tenen en floot
een liedje. De nazomer was in volle gang. In de bomen
pakten de sappen hun biezen en maakten zich reisvaardig
voor de wortels, maar nog was alles groen, de zon
scheen, niet meer teisterend, reeds met de mildheid van
de ouderdom. Het was beter, veel beter dan in de lente! Gekleed
ln een licht zomerkostuum. een strohoed op het hoofd, stond de
heer Tiennoppen aan de rand van het plantsoen tegenover het
raadhuis, wipte op zijn tenen en floot een liedje. Dit was de dag
van het jaar, sinds maanden had hij zich niet zo behaaglijk ge
voeld. Het was druk en de mensen lachten; nog nooit waren de
trams in de straten zo opgetogen geweest.
Behalve de nazomer was er weinig reden voor hem om daar
te staan, maar het was een voldoende reden. Niets bespeurde
hij van het schuldgevoel, dat hem anders altijd hinderde bij
lanterfanten, en dat hij zijn hele leven had meegedragen als een
kwade erfenis van veelvuldig schoolspijbelen Uiteraard kwam
er ook niets terecht van de goede kant van die erfenis: de
arbeid. maar wat gaf het? Het was beter zo. Hij genoot van
de dag, en deze dag zou hij niet een dag ouder worden, eerder
een jaar jonger Hii hield van de mensen. Vol bewondering keek
hij de dingen aan, de auto's, de fietsers,
het raadhuis. Floris V had er nog ge
woond, maar nu had het zijn belegen
ouderdom afgelegd en danste mee, een
passacaglia in de nazomerzon. De deu
ren waren erg laag, men was klein in
die dagen, ook aan de harnassen had de
heer Tiennoppen het vaak gezien.
Het mensengeslacht wordt steeds
groter, overwoog hij: zoölogisch een beslist teken van het nade
rende einde. Brontosauriërs stierven uit, bacillen hebben het
eeuwige leven. Wie groot wordt is de dood nabij, overwoog de
heer Tiennoppen. Hij glimlachte en wiDte op zijn tenen. Wat
maakte het uit? Als de nazomer zo voortreffelijk was! Hij tuitte
zijn mond en floot een valse toon, ook veel te hard, zodat het
geluid uitgleed in een vergeefs blazen.
„Is er wat te zien?" vroeg een stem naast hem.
De heer Tiennoppen keek opzij en zag een bejaarde man, die
met zijn pijp naar het raadhuis wees.
„Hoezo? Het stadhuis, ja"
De man. waarschijnlijk een gepensionneerde. keek onderzoe
kend naar de ramen en het bordes. Zijn kleding was van een
sjofele keurigheid.
„Is er soms een buitenlands staatshoofd of zo vroeg hij weer.
„Niet dat ik weet," zei de heer Tiennoppen en haalde zijn
schouders op.
„Ik geloof het niet, ik sta hier al een hele tijd."
„Waarom staat u hier dan?"
„Dat gaat u niets aan, meneer, het spijt me."
„O. u is zeker van de politie."
„Meneer." zei de heer Tiennoppen, „antwoordt u mij eens:
ziet u dat de zon schijnt?"
.Nogal wiedes."
„Welnu, daarom sta ik hier."
De gepensionneerde zag hem verbaasd aan en begon toen te
lachen als een geit.
„Maak dat uw grootje wijs!" riep hij uit. ,,U staat hier omdat
er iets aan de hand is, daar, in het stadhuis," weer wees hij
er naar „Waarschijnlijk ontvangt de gemeenteraad een buiten
lands staatshoofd. Vertelt u eens, waarom wilt u dat voor uzelf
houden
De heer Tiennoppen haalde zijn schouders op.
„Gelooft u maar gerust, dat er een buitenlands staatshoofd is.
Wat mij betreft, gaat uw gang; het is een ongevaarlijk geloof.
Alleen, valt u mij niet langer lastig."
„Van welk land?" vroeg de man geïnteresseerd.
„Misschien is het wel de kroonprins van Bes-Arabië", sugge
reerde de heer Tiennoppen, „wie zal het zeggen?" Hij knikte
glimlachend, deed enkele passen opzij en floot het hoogste lied.
ZO is de wereld goed, overwoog hij: in de nazomer een
pensionneerde om de tuin leiden! Wat bleef er voor
mens dan nog te wensen over? De trams en de gebouwen
waren bepaald aan het lachen, zelfs enkele schoorstenen
giechelden verstolen De heer Tiennoppen hield op met
fiuiten en liet zich geheel en al verzinken in de dag. Eens had
hij in zijn dagboek geschreven, dat men het geluk pas achteraf
kan herkennen, dat men pas achteraf ontdekt: toen en toen was
ik gelukkig. Hij wist nu, dat hij zich vergist had.
Een paar mensen stootten tegen hem aan en hij schrok op
uit zijn mijmering. Om de gepensionneerde had zich een aanzien
lijke groep verzameld: verscheidene andere gepensionneerden,
veel huisvrouwen en een hele troep schoolkinderen. Allen waren
druk aan het praten, steeds met een opgewonden blik naar het
raadhuis. Een paar fietsers stapten af. even later stopte ook
een man met een bakfiets en weer voegden passerende voet
gangers zich bij de samenscholing. Nu en dan wees de gepension-
neerde met zijn pijp naar de heer Tiennoppen, waarna allen zijn
kant opkeken en dan snel weer aar het raadhui3, opdat niets
hun zou ontgaan.
De heer Tiennoppen had neiging om op zijn voorhoofd te
wijzen, maar hij liet het na, ook toen één der fietsers hem vroeg,
hoe laat de kroonprins naar buiten zou komen. Hij gaf geen
antwoord en ging weer wat opzij De groep nam nu snel in
omvang toe, er stonden zeker vijftig mensen. Hij besloot, zich
nergens iets van aan te trekken en te doen of zijn neus bloedde
Het weer werd niet minder mooi en in het raadhuis had Floris
nog gewoond. Het was een prachtig bouwwerk.
Weer werd hij met vragen lastig gevallen; nu stonden de
mensen zelfs al aan zijn andere kant. De heer Tiennoppen
zich stellig voor, geen duimbreed te wijken. Enkele minuten
later was hij» geheel door de honderden toeschouwers ingesloten
Even sloeg de schrik hem om het hart toen hij zag, welk ee*~
omvang de ooloon begon aan te nemen, maar met een gewei
drukte hij het weg. Hier en daar stond reeds een agent vai
politie er op toe te zien, dat alles ordelijk verliep. Uit alle
repten de nieuwsgierigen zich nu naderbij, opgewonden
lichtingen vragend en nog vele malen wees de gepensior
met zijn pupje naar de heer Tiennoppen.
Deze was inmiddels door een hevige koppigheid overmand Hij
werd van links naar rechts geduwd en aan alle kanten kwetter
den de mensen. Vele ktnderen huilden of zaten od de schouders
van hun vaders en bliezen op toeters. Ook uit de vensters der
belendende hulzen leunden reeds toeschouwers, sommigen met
jas en hoed: waarschijnlijk kon men er plaatsen huren. Ergen*
werd een vlag uitgestoken en weldra wanperde onze nationale
driekleur van alle gebouwen. Haringmannen reden langzaam
hun karretjes langs de menigte en deden goede zaken. De politic
was eveneens grootscheeps in actie gekomen. Motoren met zij
span daverden af en aan, en in een politiejeep arriveerde een
hoog officier, waarschijnlijk de commissaris. Auto's waren er
niet meer te zien; denkelijk was net verkeer omgelegd. Ook de
trams waren verdwenen.
De heer Tiennoppen begon het warm te krijgen en voelde zich
onwel. Achter hem drongen de mensen onstuimig op, en toen
de politie hand in hand een cordon had gevormd, was hem geen
enkele uitwijkmogelijkheid gelaten Weggaan kwam overigens
niet ln aanmerking. Men zou hem leren kennen.
Hij wenste van de na-zomer te genieten, jawel, tegen dood en
duivel op! Hij ging op zijn tenen staan en keek om zich heen.
Heel het plein was één golvende hoofdenvijver. Men zou snel en
zonder mankeren over de schedels van het ene eind naar het
andere kunnen lopen, zonder veel kans om er in weg te zakken.
De heer Tiennoppen sloot even zijn ogen en keek toen novmaals,
als drong de situatie pas nu tot hem door, en hij begon te beven
van schrik. Op hel zelfde ogenblik hief de massa het volkslied aan.
Sidderend ontblootte de heer Tiennoppen zijn hoofd, terwijl het
angstzweet hem uitbrak. Het gezang was erg ongelijk: verderop
was men al met de Konin"- v-->n Hi=nants b^.io- t"-""'il m»i hier
nog bij „den doet" verwijlde. Radeloos
vernielde de heer Tiennoppen zijn stro
hoed. Wat moest hij doen Moest hij wat
doen Het volk zong en verlangde
mocht hij het alleen laten Het was hem
of de verantwoordelijkheid als een pla
neet in zijn nek rustte. Alles was immers
zijn schuld, zijn schuld! Zijn schuld?
„Hiep-hiep-hiepschreeuwde de.
heel de wereld nep hoera! En nog eens:
gepensionneerde,
„Hiep-hiep-hiep
„Hoera!!"
„Hiep-hiep-hiep
„Hoera!!"
„Er is geen kroonprins!" brulde de heer Tiennoppen,
en niemand die het niet verstaan had Als een doodslaken daalde
de stilte over de menigte.
Bleek als een gestorvene staarde de heer Tiennoppen in my
riaden ogen. bewoog nog eens zijn mond. maar geen geluid kwam
er meer uit: al het beschikbare had hij reeds uitgeschreeuwd.
Ook een gebaar, dat hij wilde maken, kwam niet uit de verf.
Hij begon te schudden van ellende.
npOEN, in twee groepen, kwam het antwoord der mensen. De
J. ene helft begon gillend te lachen en te joelen, het andere deel
ontstak in een vreselijke woede. Velen worstelden zich tie
rend en scheldend een weg naar hem toe; iemand gaf hem een
zet. zodat hij wankelde, van achteren kreeg hij een hevige slag
„Ik snreek de waarheid!" trermJ» ^ii nw een a-
hem buiten het kordon sleurde. Hij draaide zich om en stond
oos 'n top me w ied
„Maak dat u wegkomt," gelastte de agent hem, toen hij weer
wat wilde zeggen en gaf hem een duw. „Daar, de Koningstraat
is opengehouden."
Achtervolgd door de kreten en het gelach, de flarden van zijn
strohoed nog ln zijn handen, strompelde de heer Tiennoppen
wenend door het afgezette deel naar de Koningstraat. Toen hij
bij de hoek was. nam het tumult plotseling onmatige, loeiende
vormen aan. Hij keek om en zag nog juist hoe minzaam glim
lachend, de kzoonprins van Bes-Arabië op het bordes verscheen.