v erhuizer verloor eig komt niet meer aan 'De dingen die je de kinderen niet kunt geven' Overal klinkt het'te oud' hem tegen DIT IS HET ERGSTE: Zelfs bord VERHUIZINGEN moest van de deur MENSEN DIE OVER ZIJN (III) NOVEMBER 1953 PAGINA 3 ACHT-ZES-VIJF-ZES-DRIE is een nummer uit het Amsterdamse telefoonboek. Het staat daar zo onopvallend tussen de duizenden andere in: 8 65 63, A. MOES, Magelhaensplein 33, Verhuizingen en transporten. Maar eigenlijk zou er met vette, reusachtige letters „SOS" bij moeten staan, opdat ieder zou weten dat het ogenschijnlijk dorre cijferboek hier een tragisch hoogtepunt bereikt. Nummer 86563 wordt zelden gedraaid. De heer Moes heeft geen transportbedrijf meer. noch zelfs een auto waarmee hij verhuizingen zou kunnen uitvoeren. Erger: hij is werkloos, nu al bijna twee en een half jaar. Krantenberichten met optimistische koppen spre ken van dalende werkloosheidscijfers, en ze liegen niet. Inderdaad zijn wij verder dan ooit verwijderd van de vooroorlogse massale misstand der honderdduizenden wanhopige uitgerangeerden, dank zij werkgelegenheidspolitiek en gunstig economisch getij. Maar het leed is daarom nog met geheel verdwenen! Het zijn alleen maar kleinere groepen, die nu de slagen opvangen, de ouderen in de eerste plaats. Het is niet zo. wat men aan borrel tafels kan horen: dat ieder die werken wil heus wel werk heeft. Dat is een insinuatie aan hex adres van de reus Toon Moes. die nog best een piano, kan tillen en niets liever zou doen dan aan pakken. Maar hij is 52 jaar en komt nergens meer in. De telefoon houdt hij aan omdat hij voor elk karwei, dat hij bij een andere verhuizer aan brengt, een premie ont vangt (die hij dan aan de steun moet opgeven) maar misschien nog meer omdat hij er een wonder van verwacht. Iemand, die zich hem herinnert van vroeger, zou kunnen opbellen en zeggen: „Toon, ik heb werk voor je. kun je morgen komen?" Maar tot nu toe was 86563 slechts het nummer van de ijdele hoop. TOON MOES is een zwaar gebouwd man waar heel wat spieren in zijn verwerkt. Vóór de oorlog had hij een eigen transportbedrijfje. Zijn schat was een vijf-tonsauto. waarmee hij grote verhuizingen deed, tot in Groningen en Friesland toe. In zijn herinnering was dat een gouden tijd. Jan van Bladeren, die nog bij hem chaufferen ge leerd heeft en met wie hij zo menig stuk meubilair heeft gesjouwd, zei laatst nog tegen hem: „Wat was het toch gezellig. Toon. Ik wou maar dat je je wagen nog had!" En dat is dan voldoende om Toon achteraf de tranen in de ogen te doen sprin gen. Het was November 1941, dat de Duitsers zijn auto inpikten. Toon moest hem zelf op Schiphol af leveren. waar hij getest en gekeurd werd. Was die auto toen maar 52 geweest zoals Toon nu dan hadden ze hem misschien óók niet willen hebben. En dan zou naar alle waarschijnlijkheid „A. Moes. Verhuizingen en Transporten", steunend op recommandatie, juist zoals vroeger, ook nu nog een bestaansbasis voor Toon en zijn gezin hebben opgeleverd. De vergoeding die de Duitsers voor de auto gaven bedroeg vijfhonderd gulden, een belachelijk bedrag, dat bovendien in de resterende oorlogstijd natuurlijk wegraakte aan eten, enzovoorts. Na de oorlog trachtte Toon op grond van de oorlogsschaderegeling een aanvullende vergoeding voor zijn geroofde auto te krijgen. Maar hij kreeg slechts ten antwoord, dat men niets voor hem kon doen. Toon schikte zich noodgedwongen, maar zonder kwaad humeur, in een mindere positie. Hij kwam bij een klein baasje, ook in verhuizingen, net zoals hij zelf geweest was. Het ging best en waarom ook met? Men hoefde maar tegen hem te zeggen: „Hier staat het spul en hier is het adres" en dan zorgde hij voor de rest. Maar helaas, na twee jaar was dat kleine baasje achteruit geboerd van vijf wagens tot nog maar een of twee. En Toon stond op de keien. Accoord. hij kwam bij een tamelijk groot bedrijf, als invaller voor een zieke. Hij wierf er drie leden voor de Gentrale Bond van Transportarbeiders en legde een heet vuur aan de schenen van zijn werk gever door toekenning van vacantie en uitbetaling van overuren te eisen. Natuurlijk had hij het grootste gelijk van de wereld. Maar toen de zieke na drie maanden beter was. vond de baas, dat die lastige Toon er het éérst uit moest. Geen nood, hij kwam bij een ander expeditie bedrijf: weer een van de de kleinere ditmaal. Na een geslaagde proeftijd van drie maanden kon hij er vast komen... j Dit wil zeggen: had hü cr vast kunnen komen, als het bedrijfje toen niet nét tot inkrimping was gedwongen. (Op het ogenblik, zo weet Toon, staan daar twee van de drie wagens zonder wegenbelas ting.) Van dat ogenblik af, Juni 1951, heeft de verhuizer Toon Moes geen werk van betekenis meer ge had. Steeds duidelijker bleek hem de vreselijke waarheid: nu hij er een maal uit lag. was hij in de ogen van alle werk gevers te oud geworden. Is het., omdat zij onder de jongeren meer bereid heid vinden om onder de prijs te werken? (Toon windt zich op over dat idee. Hij zou het: niet eens kunnen met zijn gezin, en als organisatieman wil hij het ook niet.) Is het omdat zij bang zijn dat deze 52-jange lichamelijk niet meer meekan? Schrikken zij, als zij van het arbeidsbureau horen, dat hij last heeft van bronchitis? (Zelf voelt Toon dat laatste in zijn eigen vak althans niet als een groot bezwaar: „Ik neem het nog tegen elke jonge ke rel op.") Of volgen die werkgevers eenvoudig het vooroor deel van zoveel anderen die de positieve eigen schappen der oudere arbeidskrachten over het hoofd zien en slechts j'ongeren in dienst nemen op de manier, waarop een vrouw de laatste mode volgt? Toon liep de hem bekende firma's af. Te oud. Hij schreef op advertenties. Vaak stond er „Niet boven de veertig" bij en dan schreef hij toch. Geen antwoord, Ergens staat hij „op de lijst" maar hij weet dat hij erop b 1 ij f t staan. Kennissen en familie zouden hun best doen. Daar zijn zij nog mee bezig. Op de beurs (zoals het Gewestelijk Ar beidsbureau nog door velen in de wandeling ge noemd wordt) vraagt hü steevast: „Nog niks voor mijn?". Neen, nog niets voor hem. Niets meer voor Moes. Eén keer heeft „de beurs" hem ergens op af gestuurd. Toen kon hij het nog eens duidelijk ho ren: „Te oud". Hij werd op het Arbeidsbureau overgeschreven naar de afdeling „Bijzondere Bemiddeling". Daar kan men met. des te meer zorg letten op de bron chitis, die Toon Moes natuurlijk toch wel handi cap!. ook wanneer het erom gaat een baantje te krijgen buiten zijn eigenlijke beroep van chauffeur- emballeur, als hoedanig hü staat ingeschreven. Maar betekent het feit, dat hü in een andere kaartenbak is gezet, nu ook dat z'ün kansen zün vergroot? Neen, want het is al zo moeilük om Aclit en dertig gulden en een paar centen om van te leven begaan om een kleine extra-verdienste te verzwij gen en dus geheel voor zich en zün gezin te be houden. Daar had als het ernstig geweest was een gerechtelijke veroordeling op kunnen volgen. Nu liep het af met twee maanden tachtig procent van het gewone steunbedrag en daarna nog eens twee van negentig procent. Daar zitten ze nu middenin. Later krügen ze nog de afhouding van het verschuldigde deel der verzwegen inkomsten. Wat deze strafmaatregel voor de mensen bete kent, kan iemand met een normaal inkomen niet beseffen. De steun voor een kinderrijk gezin is toch al zo bijster en bitter krap. De huisbaas moet wachten. Van het nemen van kledingvoorschotten komt deze winter helemaal niets, want de terug betaling durven zij nu niet aan. Erger dan ooit ziet Dien tegen de winter op. Die ene keer had Toon het extraatje erdoorheen willen halen, maar mensen uit de buurt hebben hem verraden. Het is een dure les. De vernedering kwam er nog bü- Men kwam een complete huiszoeking verrichten. In de linnenkast, in Dien haar portemonnaie. Zij trilde op haar benen. En weer dat gevoel: de schande, de arme kinderen, en dat het zo ver met je gekomen is, en dat je er niets aan kunt doen. „Al kon je werk krijgen voor 45.dan zou je gelukkiger zijn dan niet die steun." zegt Dien. Maar Toon valt driftig uit. „Voor onderkruipers- loon? Dat nooit!" Ook hü heeft zijn portie ver nedering te slikken gekregen. Al langer geleden zün ze bfj hem gekomen om- te zeggen, dat hü de letters op zijn rainen en het witte emaille bord op zijn deur („A. Moes. verhuizingen en transporten onder volle garantie") moest weghalen. O. een heel begrijpelijke regeling: na een bepaalde tijd wordt een kleine zelfstandige, die zün beroep niet meer uitoefent, niet meer als zodanig erkend. En na- tuurlük is het zo. dat steunfraude in de hand zou. worden gewerkt, wanneer men op dit gebied geen orde op zaken stelde. Geen wonder echter, dat Toon Moes voor dit algemene gezichtspunt niet bepaald een open oog had. Hij reageerde, hoe kan het anders, met een diep verbitterd: „Zo zie je. ze werken je nog tegen ook." Ja. eigenlijk is zelfs die laatste strohalm, het bezit van zün telefoon, strikt genomen m stryd met de regel. Hoe kun je je mens blijven voelen? Dat is altijd weer de grote vraag. De practijk leert, dat het niet gemakkelijk is. wanneer je zonder werk bent ge raakt en overal het „te oud" je tegenklinkt. HET IS ONEERLIJK, zou Dien zeggen. Maar het is daarbü van een maatschappij, die dit toelaat, ook zo dom, zo verkwistend, zo roe keloos. Verkwistend, omdat we dus blijkbaar (net als een kachel, die cokes of eierkolen weigert) alleen maar met eerste keus arbeidskrachten van harte raad weten. De energieën van vele anderen, onder wie de oudere werklozen, blijven onbenut. Dom en roekeloos is dat bovendien, omdat aldus de koek van ontevredenheid en politiek nihilisme aanbakt en het. democratische circulatiesysteem dreigt te verstikken. Als de patroons mensen als Toon Moes dan al aan de kant laten staan, de gemeenschap mag dat met doen. Er zijn gemeentelijke sociale werkvoor zieningsregelingen waarop we in een volgend artikel nog terugkomen die aan mensen als Toon de gelegenheid bieden om tegen redelijk loon nut tige arbeid te verrichten. Geen domme werkver schaffing, maar werk dat zinvol is. hoewel het zonder overheidssubsidie wellicht niet uitgevoerd zou worden. Toon. afgekeurd voor de DUW als hij is. zou hiervoor zeker in aanmerking komen. Maar helaas, op de ongeveer 4000 gesteunöen. die Am sterdam telt, biedt het slechts 300 a 350 man ge legenheid om onder de bedoelde werkvoorzienings regeling voor handarbeiders geplaatst te worden. En Toon is tot nu toe nooit aan de beurt gekomen... Uitbreiding van deze werkvoorziening zou nog duizenden in stad en land kunnen opheffen uit de staat van doffe moedeloosheid, waarin zü thans verkeren, terwijl de gemeenschap er nuttige arbeid voor in ruil zou ontvangen. Geen moeite mag te veel zijn om in deze richting nog een stuk verder te gaan dan reeds is geschied. Het gaat niet om figuren uit een schim menspel; niet om verren in den vreemde. Het gaat om mensen van vlees en bloed, voor wie het hele volk verantwoordelijk heid draagt; mensen uit de straat waarin wij wonen; mannen en vrouwen die er niet langer tegenop kunnen; kinderen in wie de ellende zich door een bedorven jeugd dreigt over te planten. Het gaat om mensen als Toon en Dien en hun kroost, met hun ge rechtvaardigde verlangen naar wat levens geluk en hun nog nimmer geheel gedoofde verwachting daar zomaar aan de andere kant van de lijn als men vijf cijfers draait. EN MAG NIET OUD WORDEN. Ten minste niet als er ook maar een flauwe schaduw van een kans is, dat men nog eens zijn baan zal verliezen. Gebeurt dat onver hoopt toch, dan blijkt uio leeftijd een misdaad tegenover u zelf en uw gezin. O nee, daarbij denken we helemaal niet aan „oude mensen", maar aan leeftijden die men (gezien de gemiddelde ouderdom die men tegenwoordig in ons land be reikt) bijna jeugdig zou kunnen noemen. Vijftig of zelfs veertig kan al fataal zijn. Ook deze week geven we in onze serie „Mensen die over zijn" (over het ver schijnsel van de joerkloosheid onder de ouderen) geen theoretische beschouwin gen, maar een geval uit de practijk. „Zet het maar voluit in de krant, met mijn naam erbij," zei TOON MOES. de potige verhuizer, voor wie alle poorten al sedert twee en een half jaar gesloten zijn. Dat zei hij niet omdat hij het zo'n goede mop vindt of lijdt aan de zucht om zich zelf ten toon te stellen. Hij is aan het eind van elke valse schaamte gekomen, omdat hij ten einde raad is en zich maatschappelijk mishandeld voelt. Wanneer wij op zijn suggestie ingaan iemand van boven de vüf'ig. die volkomen gezond is, geplaatst te krfjgen in deze branche. Chauffeurs bijvoorbeeld lopen er alleen in Amsterdam al zo'n vierhonderd zonder ja, ondanks het lage werk- loosheidscüfer! Natuurlijk kan het Arbeidsbureau geen baantjes te voorschün toveren. Het kan slechts proberen de werkgevers hun soms (niet altyd) onredelyke eisen uit het hoofd te praten, als zü schapen met vyf poten vragen. Eens hoorde Toon een bode bij een vakbond ver tellen. dat hü van betrekking ging veranderen. Zou dat niets voor mij zijn? dacht hij. Maar 'net bleek, dat er voor die baan beslist alleen jonge mensen in aanmerking kwamen. HET IS NIET. dat hij het als ex-kleine-zelf standige te hoog in de bol heeft. Hy zou ook best in de DUW willen werken. Het zou ten minste wérk zün en meer geld inbrengen dan de steun. Hü zou er allang voor zyn aangewezen als het grondwerk nu juist niet onverenigbaar was met zijn bronchitis. Bij een keuring werd hü voor de DUW ongeschikt verklaard. Wat moet Toon. deze man met zün grote han den die boekenkasten zouden willen tillen of een auto sturen, wat moet Toon nu nog doen? Thuis zitten? Hü kan het niet. De enkele keer dat het gebeurt, zegt Dien. zijn vrouw: ..Toe, wat zit. je daar nou!?" Zij heeft al zorgen genoeg. Moet zij daarbij nog tegen de zor gen opkijken die op zijn gezicht staan? Hij is al weg. Hij gaat zonder vreugde vissen of doelloos fietsen: dan trapt hij maar en trapt hij maar, eindeloos. Wat zou hij anders moeten doen? En hij denkt op die eenzame tochten bitter terug aan de oorlog: „I>e mensen die flink met de Duitsers meewerkten en eraan verdienden Jan sen, Pietersen en Klaas- sen, ik ken ze precies die gaat het nu goed. Wacht maar tot er weer een oorlog komt. dan doe ik mee mct®onverschillig welke vijand, zowaar als ik Toon Moes heet. Is het geen schandaal, om iemand als mij aan de kant te laten staan? Ter wijl ik toch werken wil? Ja. in de oorlog, toen konden ze je gebruiken. Toen werd er niet naar leeftijd gevraagd. Maar nu? Mooie woorden, an ders niet. De lafaards!" Van machteloze woe de tot vertwijfeling is maar een pedaaltrap. „Het, verandert nooit meer. Wat is het leven nog waard? Het zou beter zijn als er een auto om de hoek kwam en mij kapot- reed. Als de kinderen er maar niet waren..." DAN KOMT TOON thuis en ofschoon Dien sty'f en strak op het standpunt staat, dat hy er óók niets aan kan doen. voelt hy zich een sukkel. Waarom? Dat gaat automatisch zo net zoals hü onweerstaanbaar tot die wilde gedachten komt over wat hü in een eventuele volgende oorlog zou doen en waarschijnlijk toch niet zou doen. Boven haar eigen berg van moeilijkheden uit. met die altijd platte portemonnaie. ziet Dien het heel goed: „Het is niet eerlijk," zege zy. „Het is nïemands schuld en een man krygt er maar min derwaardigheidsgevoelens van. Hy wordt steeds onverschilliger. Èn dat mag toch niet. We moeten het goed houden voor de kinderen. Die hebben maar één keer hun jeugd." Toon beaamt het. Hy wordt steeds ruwer in de mond. Soms barst hy van de pyn in zyn kop. Het is allemaal ook zo moeilyk te verkroppen. De kinderen vragen om een „pakkie ys". Andere kinderen krijgen op hun beurt ook een pakkie ijs. Maar omdat je 52 bent en omdat iedereen je kan missen als kiespijn, krygen jbuw kinderen géén pakkie ijs. „Dan gaat er wat in je om." zegt Toon. „Dat ik nou toch voor me zelf heb gewerkt, en achteruit ben gegaan, alleen door die vuile, stinkende, rottige oorlog. Soms kun je het niet verwerken en zou je het uit willen schreeuwen. Ze hebben me al zo vaak gezegd: Je moet eens aan Prins Bernhard schrijven, maar och, wat kan die man er ook aan doen. Je zou erom kunnen huilen." Man en vrouw zeggen allebei: „Het zou zo erg niet zyn. als de kinderen er niet waren." Ze heb ben drie jongens. Tonnie is dertien. Jan is tien en Frans is acht. Ze lopen op gekregen laarzen met 's avonds natte voeten van het zweet, omdat er geen geld is, om de schoenen te laten verzolen. Van school wordt gratis kleding verstrekt: per jaar twee stel onder goed, een broek, een blouse en twee paar sport kousen, en dan nog ter keuze: een paar schoenen of een windjak (geen winterjas). Dat is natuurlijk te weinig en dan schaam je je toch nog altyd. Je haalt die kleren en de kinderen merken, dat moe der niet betaalt. Natuurlijk is dat valse schaamte. Wie moet zich eigenlyk méér schamen, degene die buiten zijn schuld onder bepaalde maatschappelijke omstandigheden lüdt of de anderen, die meer geluk hebben gehad en met z'n allen geen kans zien, om die misstand uit de weg te ruimen of er zelfs de ogen voor sluiten? EEN PAAR WEKEN GELEDEN was een van de jongens jarig. Naar school kreeg hij het pak aan van een broertje, om er ten minste die dag mooi uit te zien. Van familie had hü geld ge kregen en hü had er zo graag een stuk speelgoed „Zet het voluit in de krant" dan is dat al evenmin uit louter interessantig- heid of om uit het leed van anderen goede kopij te slaan. Wij menen, dat dit soort reportages de ene Nederlander nog iets over de andere kan leren. En dat de gelukkigste van de twee zelf met de solide grond van vast werk onder de voeten gesterkt wordt in de overtui ging, dat hier iets gebeuren, iets veran deren moetivillen leuzen als „sociale gerechtigheid" en „menselijke waardig heid" geen ellendige huichelarij schijnen! Reportage van KLAAS GRAFTDIJK van gekocht. Andere kinderen krijgen ook wel eens een stuk speelgoed. Maar vader en moeder deden er (met het gevoel, dat zij een misdaad begingen) een dure ryksdaalder bü en kochten cr een lap ribfluweel van, voor een nieuwe broek, die moeder natuurlijk ze.lf zal maken. De jongen hield zich goed. maar het huilen stond hem nader dan het lachen. De sociale bystand is ƒ27.60 met 4.02 voor elk kind en dan nog de huur erbij en twee procent ziekenfonds eraf. Wat. voor bokkensprongen men daarvan kan maken, kan iedereen zelf uitrekenen. Het ene kind valtin de kleren van het andere maar daar moet de schaar aan te pas komen; voor nieuwe spullen ontbreekt het geld. Het is mogelijk om een voorschot te nemen voor het aanschaffen van kleding en dan hoef je (in het geval van vader en moeder Moes met hun drie kinderen) maar 55 procent van het bedrag terug te betalen. De laatste keer zou Dien op die manier schoenen voor zich zelf kopen. Toen zy het geld in huis had, regende het en kwamen de kinderen met kletsnatte voeten thuis. Toen kocht zij schoe nen voor hén en had dus zelf weer niets. (Die kinderschoenen zyn nu allang weer stuk). Zy zelf draagt sedert lang alleen maar afgedra gen kleren van anderen. Haar man met zyn groot postuur zou minstens ƒ100 moeten neertellen voor een nieuw pak. Er is geen sprake van. Zo takel je af. Je teert in. Het zou nog gaan als het om een half jaar te doen was. maar het duurt te lang. Naar de bioscoop gaan zy nooit. Vrijwel hun enige ontspanning is de radio; als je die niet meer had, kon je je wel opzouten. De Radiogids kan er niet meer af. O ja. Toon is lid van een klaverjas- club voor veertig centen per week; dat is dan ook het enige. En waarom doet hy dat? Laat hy het maar eerlijk zeggen: om met Pasen en Kerstmis nog wat extra's te hebben. Alleen op Zondag is er vlees: een heel klein stukje gehakt. Aan fruit voor de kinderen komen zij sporadisch toe. Voor twee cent goedkoper loopt Dien naar de markt; je moet wel. Altijd hoop je op een extraatje, ofschoon het niet alles winst is, wanneer Toon eens een dag werk heeft. Op de steun wordt tweederde van het verdiende bedrag gekort. En thuis eet je je brood zó op. maar je stuurt je man niet weg met niks op de boterham en een kop koffie komt er allicht ook nog by. Tonnie, de oudste, is van de bond met vacantie geweest. Jan ging met school, maar Frans is dit jaar niet uit Amsterdam weggeweest. BEGRIJPELIJKER en vergefel'ijker dan belas tingontduiking is onder deze omstandigheden het niet aangeven van extra-verdiensten. Iemand heeft je één dag nodig. Een buitenkansje! Maar als je het opgeeft, raak je van negen ver diende guldens er zes kwfjt. Wat wil men? De steun is gemeenschapsgeld en zodra een werkloze werkt, hoort die steun op te houden. Het derde deel, dat hem van zün verdiensten gelaten wordt, is zo beschouwd eigenlijk nog een heel bijzonder voorrecht een noodzakelijk cadeautje overigens, want nam men dit ook nog af. dan zou er geen enkele materiële prikkel meer zijn. die tijdelijk werk voor een werkloze aanlokkelijk maakt. Kort en goed, Toon Moes heeft laatst de misstap

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - kranten | 1953 | | pagina 2