OOSTERBEEKSCHE KERKBODE
KERKDIENSTEN
WEEKBLAD VAN DE NED. HERVORMDE GEMEENTE
42e Jaargang - No. 10 12 SEPTEMBER 1953
Redactie: Ds. Ph. W. Bergkotte, Ds. G. J. Paul, R. Str eekstra. Alle stukken voor de redactie moeten uiterlijk
Dinsdagavond 9 uur bezorgd zijn Utr.tveg 192 - Uitgave en administratie: Fa. W. Meijer Tj. Siegers, Wever str. 55.
Postgiro 105.875 - Abonnement f 1.-. per kwartaal - Advertenties 6 cent per m.m.
Zondag 13 September 1953
In alle diensten extra collecte
voor de Diaconie.
Oude Kerk:
v.m. 10 uur: Eerw. Heer Streekstra,
n.m. 7 uur: Ds. Bergkotte
(Heid. Catech. Zondag 19)
Goede Herder Kerk:
v.m. 10 uur: Ds. O. W. C. v. Willigen
van der Veen
(Medewerking v. h. Herv. Kerkkoor
van Rhoon)
Wolfheze Herv. Kapel
v.m. 10 uur: Ds. Paul
(H. Doop enVoorber.H. Avondmaal)
Zaterdag 12 September 1953
Goede Herder Kerk:
n.m. 8.15 uur: Avondgebed
Overdenking.
Wie is als de Here onze God,
die zeer hoog woont, die zeer
laag neerziet, in de hemel en op
aarde."
Psalm 113 5, 6.
Psalm 113 roept het volk op, om de
grote God van Israël te loven. De grote,
machtige God, die in de hoge hemelen
troont in majesteit, in zó ontoegankelijk
en heilig licht, dat geen mensenkind ooit
zijn gelaat heeft aanschouwd, dat geen
mensenkind ook ooit een beeld van
Hem kan vormen. Maar Die toch geen
vreemde, verre God is voor de Zijnen,
want Hij heeft Zijn naam bekend ge
maakt; dat wil niet alleen zeggen: zo
heet Ik voor u, maar: zo ben Ik voor u.
In Zijn daden aan de mensen en aan
Zijn volk, in Zijn wonderbare leiding,
in Zijn oordelen en barmhartigheden, in
Zijn geboden en beloften is Hij tot de
Zijnen gekomen en heeft hen Zijn hart
geopend en Zijn heilig wezen geopen
baard.
Zo is er nu de heerlijkheid, die ver en
wijd uitstijgt boven de vreugden der
heidenen, om deze naam van de God
van Israël, de God der goden, zegenend
en lovend te verheffen. Zo groot en zo
heerlijk is deze naam, dat de eeuwen
der eeuwen niet voldoende zijn, haar
waardig te bezingen, dat tot aan de
einden der aarde al wat leeft, geroepen
wordt, met de lof van God in te stem
men; en ergens in de mateloze tijd en de
ongemeten ruimte worden u en ik ge
roepen, mee te zingen in het loflied voor
Hem, wiens glorie en liefde, tijden en
ruimte vervult.
Wie is deze God dan, die boven alle
volken verheven is, wiens heerlijkheid
is boven de hemelen? Het antwoord op
deze vraag zou een beschrijving kunnen
zijn van Gods grote daden, van Zijn
ontzaglijke macht, van de wonderbare
redding, die Hij zijn volk bereid heeft;
en die beschrijving komt ook nog wel in
de psalmen die op deze volgen. Psalm
113 zegt alleen maar: ,,Hij is die God,
die zeer hoog woont en die zeer laag
neerziet; die de geringe opheft uit het
stof, die de arme omhoog heft uit het
slijk, die de onvruchtbare vrouw doet
wonen als een blijde moeder van kin
deren".
Och, en welke ontzaglijke, huivering
wekkende daden des Heren men ver
tellen kan, is dit niet het eigenlijke, het
meest heerlijke van onze God, het ware
wezen der goddelijke liefde, het eigen
harte en eigen doen Gods; dat Hij zeer
hoog woont en zeer laag neerziet. Dat
de grote, eeuwige, heilige, onzienlijke
neerbuigt en afdaalt en zich begeeft tot
de zeer arme en geringe, de verlatene en
neergebogene. Barmhartig en genadig
en vol ontferming en van alle eeuwig
heid is de grote, goede Herder, die de
verloren schapen zoekt.
In één adem leert de Schrift ons van
God te zeggen, dat Hij in heerlijkheid
boven de hemelen troont en dat Hij zich
buigt over de geringe in het stof, de
arme in het slijk. Wie is als deze, onze
God. Menigeen schouwde Hem in
grote daden, in machtige wonderen,
maar geen vond Hem zó, zó in Zijn
ware goddelijke grootheid, als de mens
tot wie de Heer kwam, toen hij neer
gebogen en hulpeloos was. Hij is die
God, die de heerlijkheid verlaat, om de
geringe op te richten, die zijn rijkdom
verlaat om de arme nabij te zijn. om de
eenzame te verblijden. Als Israël zijn
jaarlijks Pascha vierde, dan zong elk
Joods gezin na de maaltijd de lofzang,
Psalm 113 tot 118; en al de wonderen
en tekenen des Heren worden daarin
vermeld, maar het begint met de lof van
Hem, die zeer hoog woont en zeer laag
ziet, die afdaalt en zich neerbuigt en die
bewogen is over de arme en verdrukte
en eenzame.
Toen onze Heer Christus met zijn
discipelen het laatste Pascha had ge
vierd, heeft Hij ook met hen de lofzang
gezongen, ook deze Psalm 113, en stond
toen op en ging naar Gethsemane en is
toen naar Golgotha gegaan. Want was
Hij het niet, in Wien God zijn wezen
heeft geopenbaard; in Wien God, de
hoge en heilige, tot ons kwam, tot ons
in het stof en in de eenzaamheid.
Zo zingt Christus' kerk het oude lied
van de God van Israël, want het weet
van Hem, die tot ons kwam in onze
nacht en ondergang, waar wij verdrukt
en eenzaam werden door de vorst der
duisternis; wij kennen Hem die tot ons
kwam, zo lange reis, zo diepe weg; die
de grote Herder is, van Wiens heerlijk
heid wij zingen willen van nu aan tot in
der eeuwigheid, totdat van de einden
der aarde de Naam des Heren geprezen
wordt en in de eeuwen der eeuwen.
B.