HERVORMD
WEEKBLAD DER HERVORMDE GEMEENTE ENSCHEDE
Vredeskerk
De gelijkenis
van het
kleine jongetje
'sz&St
11 Sept. 1953
No 590
Nu de bouw der Vredeskerk zo flink opschiet,
wordt er vanzelfsprekend hoe langer hoe meer aan
dacht besteed aan bepaalde onderdelen van de af
werking, die ieder op zich zelf een belangrijke rol
spelen in het grote geheel.
Achtereenvolgens zouden wij gaarne de aandacht
van onze Gemeente willen vragen voor:
le. de tekst die de voorgevel zal versieren;
2e. de luidldokken;
3e. het gobelin met de voorstelling van de terug
keer van de verloren zoon, dat de achterwand
zal vormen van het liturgisch centrum;
4e. de ramen, die met gebrandschilderde symbolen
versierd zullen worden, naar ontwerpen van
onze stadgenoot de Heer Middelhoek.
Zoals reeds eerder medegedeeld, heeft het reeds
lange tijd in de bedoeling gelegen, de tekst uit
Mattheus 28 vs 20: „En zie, Ik ben niet u al de dagen
tot aan de voleinding der wereld", in de voorgevel
aan te brengen.
De letters worden gehouwen in Franse kalksteen.
Het geheelzal worden bekroond door een gebeeld
houwde duif.
Wanneer dit opschrift over enige weken zal zijn
aangebracht, zullen wij een foto hiervan in Hervormd
Enschede reprchiueeteu.
Binnenkort enige mededelingen over de luid-
klokken.
Kerkvoogden.
EN ZIE
IK
BEN MET U
AL DE DAGEN
TOT AAN DE
VOLEINDING
DER
WERELD.
Naar wij vernemen, zal bovenstaande tekst uit
Mattheus 28 20 worden aangebracht op de voor
gevel van de Vredeskerk, naast de toren. Het eerste
Evangelie in het Nieuwe Testament eindigt met deze
woorden van Christus: „En zie, Ik ben met u al de
dagen tot aan de voleinding der wereld."
Heel veel zou er naar aanleiding van deze woorden
te zeggen zijn, menige preek kan er over worden ge
houden, maar wat wij hier willen opmerken, is, dat
zij ook inhoud geven aan de. naam van de kerk, wier
gevel zij zullen sieren. Wanneer ik goed ingelicht ben,
dan is het na de bevrijding geweest, dat het plan ge
boren werd een nieuwe kerk te bouwen. Spontaan en
met grote vrijgevigheid werd een groot bedrag aan
geld bijeengebracht. Even spontaan werd de naam
van de nieuwe kerk geboren: Vredeskerk. De kerk
zou het teken zijn van de nieuwe vrede, die nu geko
men was. Het is echter met die nieuwe vrede anders
gegaan dan verwacht werd. Het is enigszins op een
teleurstelling uitgelopen. Die vrede is nog niet de
ware vrede. Wil er werkelgk vrede onder de mensen
zijn, dan moet er nog iets anders gebeuren, dan moe
ten wij het ons door Christus laten zeggen, dat wij
stuk voor stuk anders moeten worden. Dan zal in ons
leven moeten gelden: „Heb God lief boven alles en de
naaste als u zelf." Pas wanneer die geest van liefde
waarachtig levend wordt in alle mensenharten, zal
er een ware en blijvende vrede geboren worden.
Met die geest van liefde wil Christus altijd bij ons
zijn, ook wanneer het met de menselijke vrede weer
eens mis mocht gaan (wat God verhoede!) of mis
mocht dreigen te gaan, tot eindelijk Zijn Koninkrijk
doorbreekt. Altijd, bij dagen en bij nachten, tot aan
de voleinding der wereld toe, wil God ons nabij zijn.
Deze boodschap der Liefde zal in de Vredeskerk ge
bracht worden en zal haar naam maken tot een naam
van de ware vrede. „En zie. Ik ben met u al de dagen
tot aan de voleinding der wereld."
Is. J. Reedijk.
Er kwam ook een overlegging bij hen
op, wie van hen de meeste was. Maar
Jezus kende de overlegging van hun
hart, en Hij nam een kind en plaatste
dat bij zichen Hij zeide tot he nEen
ieder, die dit kind ontvangt in mijn
naam, ontvangt Mij; en een ieder, die
Mij ontvangt, ontva.'.gt Hem, die Mij
gezonden heeft. We l wie onder u
allen de minste is, die is groot.
Lucas 9 4649.
Als je leest, dat zelfs de discipelen er al ruzie
over hadden, wie de meeste was, denk jezo oud
is het dus al in de Kerk?! Maar daar is weinig
troost in. Het mag dan misschien begrijpelijker
worden, maar niet minder triest, dat sindsdien
bisschoppen en Pausen, Synodes en dominees,
Gereformeerden en Hervormden, vrijzinnigen en
orthodoxen tegen elkaar opgeboden hebben. En
het biedt zeker geen excuus voor onze eigen
prestigestrijd, voor de aanspraak, die wij in de
wereld en in de Kerk doen gelden, dat wij het
beter weten en beter geloven en dus beter zijn,
dan de anderen.
Wel is het de moeite waard om op te merken,
hoe dat zo opkomt in de discipelkring.
Wie het er voor over heeft om het vooraf
gaande in Lucas 9 na te lezen, zal bemerken, dat
drie van de discipelen er zonder begrip bij hebben
gestaan, toen er een glimp zichtbaar werd van de
heerlijkheid van Jezus Christus. Inmiddels hebben
de andere negen tot hun beschaming gemerkt, dat
ze machteloos waren ten overstaan van een ge
woon stukje menselijke narigheid en een jonge
toevallijder niet konden genezen.
Psychologisch is het begrijpelijk, dat juist
daarna die vraag opkomt, wie de meeste is. Want
als je door die vernedering bent heengegaan, dat
je zowel voor de heerlijkheid van Christus als
voor de nood dezer wereld te klein bent, dan heb
je het nodig om je zelfrespect terug te winnen
al is het dan maar ten koste van de anderen.
Misschien hangt de vraag wie de meeste is
een vraag die voortdurend in het geding is in de
wereld en in de Kerk daar meestal mee samen.
Daarmee, dat wij van de heerlijkheid van Jezus
Christus geen notie hebben en met verschrikte
ogen naar de nood in deze wereld staan te kijken,
zonder werkelijk te kunnen Tielpen.
Daarom maken de discipelen wat ruzie onder
elkaar. En daarom verheffen de Christenen zich
er op, dat ze tenminste geen heidenen zijn. En
de orthodoxen voelen zich meer dan de vrijzinni
gen en omgekeerd. En om het even of je een
Roomse of een Gereformeerde of een Heilssoldaat
ontmoet, voor je 't weet, zit je er midden in
Het is veelzeggend, dat Jezus er nauwelijks iets
van zegt, als Hij merkt waarover de ruzie gaat.
Hij zet alleen een klein kind in het midden als een
simpele gelijkenis. Dat staat daar maar wat ver
legen aan de hand van de Heer. En dan zegt Hij
niet, dat wij als kinderen moeten worden. Maar:
toie dit kind ontvangt, ontvangt Mij, en die Mij
ontvangt, ontvangt Hem, die Mij gezonden heeft.
Daar staat dat kleine straatjongetje. En wie
hem „ontvangen" zal, die zal z'n geestelijke ge
wichtigheid moeten afleggen en een gewoon en
echt mens zijn. En een echte aandacht voor dat
kind hebben. En liefde.
Daar staat die kleine verpersoonlijking van de
„ander", die van toeten nog blazen weet en geen
geestelijk prestige kan laten gelden. Die in de
strijd, wie de meeste is, geen partij kan zijn. Hoe
zou hij ook?
Nolens volens is hij tussen de vromen terecht
gekomen en nu kijkt hij wat schuw door z'n wim
pers, of ze hem ook goedgezind zijn. Of ze hem
van uit hun geestelijke volwassenheid niet uit de
hoogte en wat misprijzend bejegenen, omdat hij
nog maar zo'n kleine jongen is en nog niet eens
snapt, dat achter hun strijd principes en overtui
gingen liggen en om 't schriftuurlijk te zeg
gen het verschil tussen z'n linker en z'n rech
terhand niet eens weet.
Daar staat hij dan. Onzeker of hij hier onder
die kerkmensen wel getolereerd wordt, al heeft
dan Jezus hem daar gezet. Zullen ze hem op
nemen? Of zal er een zeggen: wat doe jij hier?
Maak dat je wegkomt
Maar misschien kijkt hij dan omhoog in de
ogen van Jezus. En glimlacht, zo blij als alleen
een kind dat kan.
Inmiddels voltrekt zich aan de Kerk 't oordeel.
Want achter die kleine jongen 'staat Jezus
Christus. En achter Hem staat God.
J. D.
.Jezus en de kinderen'