Een opmerkelijk boek en zijn auteur TUSSEN DE TRESSEN EN FRANJES VAN 1900 Waf de Theologie aan de leken Ie bieden heef! Nieuw Regeringscentrum in de Residentie Meer levensblijheidzegt mr Van der Hoogte Prof. drF. van der Meer HET LAATSTE UUR Kan het als stadsrand worden benut? Uit het fin de siècle Bij zijn zilveren priesterjubileum E' DE MAASBODE 1. ZATERDAG 18 JULI 1953 PAGINA 5 Mr A. v. d. HOOGTE. het door velen gehouden wordt. Dit boek is wel degelijk.... een roman. Een roman waarin de hoofdfiguur de waar heid zoekt en tenslotte de waarheid vindt. De zelfverzekerde humanist Opzomer had een oorlog nodig om in zijn naïef idealisme ontgoocheld te worden. Plotse ling ziet hij overal chaos, ontreddering, Een boek wordt niet al tijd begrepen zoals de schrijver het bedoelde. Dat heeft mr Albert van der Hoogte, de nieuwste en zeker niet de minst belangrijke aan winst in het kleine groepje katholieke romanschrijvers, dat ons land rijk is, onder vonden. U moet weten, dat mr Van der Hoogte een zeer bescheiden mens is. Hij laat zich er helemaal niet op voorstaan, dat zijn boek „Het laatste uur" in korte tijd was uitverkocht en dat nu reeds vertalingen in het Frans, Engels, Duits en Deens op stapel staan. „Je moet je vooral niets verbeelden", zegt hij. „Een kunstenaar is op de eerste plaats een gewoon mens, die toevallig de een meer de ander minder de gave heeft gekregen zijn mens-zijn in een bepaalde vorm te kunnen grijpen". De heer Van der Hoogte zegt niet alleen zulke bescheiden dingen, hij blijkt ook oprecht bescheiden te zijn, te oor delen naar de niet malse critiek waaraan hij zijn eigen schepping onderwerpt. Wij komen daar straks nog wel op terug. In ieder geval bracht hij zijn manuscript naar de uitgever in de voor een debuteren de romanschrijver even ongewone als prijzenswaardige overtuiging, dat er voor hem in het romanciers-vak nog wel een en ander viel te leren. Zo was hij er bij voorbeeld van overtuigd, dat het inder daad uit allerlei schijnbaar losstaande fragmenten bestaande boek roman-tech nisch tekort schoot. Daarom koos hij als ondertitel niet het gebruikelijke „ee rcman". maar gaf hij de voorkeur aa „Kroniek uit het na-oorlogse Indonesië' Door een toevalligheid wordt soms de bedoeling van een auteur misverstaan. Op het moment, dat de schrjjver het woord Kroniek op de titelpagina schreef, stuur de hji, zonder dit te bedoelen, het oordeel van zijn lezers in een bepaalde richting. Nietwaar, zo gaat het immers by het lezen van hoeken, vooral van boeken waarvan de schrijver, zoals in het geval Van der Hoogte, nog volkomen onbekend is. Een kwalificatie, een etiket, een bepaald woord is voldoende om in ons brein een zeker vooroordeel vast te zetten, dat zich niet zo gemakkelijk meer laat verdrijven. Gevoelige chroniqueu NU IS „Hgt Laatst^ uur" in zekere zin een kroniek uit het na-oorlogse Indo nesië. Als chroniqueur treedt op de jurist Opzomer, officier van Justitie te Surabaja, die uit hoofde van zijn beroep in aanraking komt met alle elementen waaruit de na-oorlogse Indonesische maatschappij werd gevormd. Zelf behorend tot de generatie d.e zich nog juist koeste ren mocht in de laatste stralen der kolo niale glorie, ziet hij deze rustige welvaart plotseling verwoest en verschroeid tot een puinhoop. Niet alleen materieel, vooral 'geestelijk brachten oorlog en concentratie kamp de menslu-id in ontreddering. Op-, zomer, die een. gevoelig oog heeft voor de menselijke psyche, noteert daarvan in zijn „kroniek" de symptomen, waarbij hij zichzelf (zijn huwelijk is kapotgeslagen en zijn twee zonen stierven in het kamp) niet zonder reden voegt onder de moegestre- denen van 'n verloren lopende generatie. Zonder vreugde vervult Opzomer zijn plicht als openbaar aanklager, rond trekkend in het uitgebreide rayon dat hem is toegewezen, dossiers bestuderend delinquenten ondervragend, toezicht hou dend op 't executei.n van veroordeelden. Achtergronden Meen echter niet. dat Opzomer's dag boek beperkt blijft tot de zakelijke notities van een gerechtsambtenaar. Het gaat daar ver bovenuit. Met scherpe intuïtie peilt hij de mentaliteit van vulgaire o£ harte loze Nederlanders, van Indo's en Indo nesiërs. Deze laatsten worden ons door talloze kleine trekjes, maar vooral in twee breeduit beschreven dossier-gevallen heel wat nader gebracht dan ir de meeste vroegere boeken over Indonesië placht te geschieden. Het boeiende /erhaal over Pa Romat, een bewonderd en geducht bende- hoofd, maakt achter de feiten, die van roof en moord spreken, de mysterieuze ziel voelbaar van een volk. dat kwalijk in Europese wetmatigheden te vangen is. En ook bij de- beschrijving van de gruwelijke moord op Betty Doyle wee: de chroniquer achtergronden bloot te leggen, die de lezer van de sensationele feiten zonder meer zouden zijn ontgaan. De chroniqueur heeft daarbij niets van de opgekropte felheid van een Multatuli. Hij is de jurist die geleerd heeft het de gebruikers van het gebouw en zo lage audiatur et altera pars" -r. praetijk te étages, dat iedere kubieke meter als het brengen en die in zijn streven naar een ware wordt uitgebuit. Onder deze omstan- rechtvaardig oordeel geruggesteund wordt door een scherp-reagerende gevoeligheid voor de raadselen van de mensenziel. Hij is echter vooral een uit eer. vermeende orde losgeslagen mens. die de waarheid zoekt achter al de schrijnende en afgrijse lijke feiten, waardoor hij met verbijste ring wordt geslagen Bekeringsroman zonde, wreedheid, wanhoop. Deze wereld begrijpt hy niet meer. Zijn dan alle men sen ontwortelden wier leven zinloos is. Vormt zelfmoord de enige uitweg? Of is er toch ergens een andere oplossing? De bekering van Opzomer gaat een lange weg. Een boers patertje met wie hij samenwoont en die Opzomer's hautain rationalisme keer op keer pareert met kerngezonde oer-waarheden is één mijlpaal op die weg. De Joodse dokter, voor het gerecht gedaagd wegens strafbare medische hulp. vormt net grote keerpunt wanneer deze zijn rech ter een ogenblik in de oneindige diepte van de deernis en het lijden laat schouwen. En tenslotte luidt de verraderlijke trekbom, die Opzomer op de grens brengt van de dood en hem aan den lijve doet voelen hoeveel genade verborgen ligt in het lijden de slotfase in van het proces. Opzomer's ontwaken in het ziekenhuis betekent ook de schok van zijn geeste lijk ontwaken, waarnaar nij gehunkerd heeft sinds de onbegrijpbaarheid van het leed in de wereld hem bezighield en sinds hij door de hand van de Onzicht bare op het spoor werd gezet van de waarheid. Deze ^bekeringsgeschiedenis vormt de ruggegraat van het boek; de rest is achtergrond, decor. De ommekeer in Opzomer's ziel had zich evengoed in Nederland of waar ook kunnen afspelen als in Indonesië. In de schaduw van Greene Mr Van der Hoogte, met wie wij dezer dagen in zijn woning te Dordrecht een ge sprek hadden, geeft dit toe „Ik heb een bekeringsroman willen schrijven", zegt hij. „Een roman waarin niet zozeer de hoofd figuur als de lezer zelf bekeerd wordt. Tk heb dat willen doen zonder nadrukkelijk- Weesgegroeten gepreveld worden.Maar als ik de reacties op het boek zo eens bestudeer, dan geloof ik niet, dat mijn opzet geslaagd is". Wij hebben reeds gezegd, dat de heer Van der Hoogte een bescheiden mens is. „Dit is nog maar een allereerste stap", meent hij. „Als katholieke ic-man vind ik zelf het boek niet beantwoorden aan het ideaal, dat mij voor ogen staat. Weet u. ik heb dit boek geschreven in de schaduw let wel. heel ver in de tchaduw van Greene, Bernanos Mauriac. Ik geloof, dat het pessimisme, dat hun oneken, en ook het mijne, kenmerkt, niet lang meer in de katholieke roman zal overheersen. Het katholieke geloof is een levensblij geloof; de katholiek heeft deel aan het ver lossingsmysterie en het verwijlen bij de onontwijkbaarheir van de zonde is zeker niet typisch katholiek. Wat ik een volgende maal ja zeker, ik ben met een volgend boek bezig zo graag zou verwezenlijken is een verhaal schrijven, dat op de eerste plaats gaver en meer verweven is dan mijn „Kroniek", en waarin voorts het gelukkige huwelijk het centrale motief vormt. Een levensblij boek, maar dan n.et „goedkoop". Kijk eens, ieder lor dat als premie in je bus wordt gestopt is in zekere -'.'n „levensblij" Maar zo bedoel ik het natuurlijk niet. Een goede levensblije, katholieka roman. En dan wederom zonder nadrukkelijke accen tuering van het katholieke. Katholiek dat wil immers zeggen, waar, algemeen en enig. Wel, als een boek waar, algemeen en enig is, waarom zou het zich dan uit sluitend tot katholiek-gedoopten moeten richten?". p. N.a.v. „Het laatste uur" door Albert van IIUU Viel L W11JCI1 UVtH CVUUV, - heid, zonder dat er bij herhaling talloze der Hoogte. Uatg. Contact, Amsterdam. Vorige week hebben we al enkele summiere regels gewijd aan het plan-Friedhoff, dat een plaatsing TN e grot van een aantal nieuwe ministeries op de Koekamp beoogt en dezer dagen heeft een groep van vijf Overzicht van een der zalen in het museum F odor pp Me tentoonstelling „1900 voltooid verleden tijd?'.' Overgevoeligheid der vroegeren of gevoelloosheid nu? „1900 - voltooid verleden Aldus vraagt de titel van de huidige tentoonstelling in het Museum Fodor te Amsterdam. Het antwoord op die vraag lijkt ons wat minder gemakkelijk dan de expositie zel£ schijnt te willen suggereren, al was het alleen maar reeds omdat de kwestie in feite heel wat ingewikkelder is dan het eenvoudige onderscheid tussen de kunst uit 1900 die toen bewonderd en gekocht werd, en de kunst uit 1900 die nu die eer geniet. Het bewijs daarvoor wordt reeds geleverd door de omstandigheid dat men de eerstgenoemde kunst weliswaar niet in zijn geheel kunst maar ook niet in zijn geheel niet-kunst zou kunnen noemen. En vervolgens door de waarschijnlijkheid dat ook 1953 niet 't laatste oordeel kan vellen. van een Haagse architecten zich nog eens beijverd 0111 dat plan niet een variant van de architect J. G. E. Luyt toe te lichten en aan te bevelen. Het betoog keerde zich voornamelijk tegen het gevaar dat de regering de nieuwe gehouwen op verspreide en weinig waardige punten in de stad zou laten optrekken, terwijl de Koekamp en het Malieveld een unieke gelegenheid zouden bieden om dicht bij het Binnenhof een nieuw gehouwen-concentratie te scheppen, die tevens een waardige afsluiting van de binnenstad zou Ten dele valt, lijkt ons, met dat betoog wel mee te gaan. Opzichzelf is de twee ledigheid, waaraan de huisvesting van de Overheid gaat lijden, beslist niet een aan trekkelijke oplossing, maar het Binnenhof met de gebouwen rondom" is 'nu eenmaal te klein en de regering vertoont op dit moment de neiging in het tekort te voor zien niet meer door huur van woonhui zen, maar door nieuwbouw. En het blijft de vraag of dit getij niet benut moet worden voor het economische of politieke complicaties verloopt. Maar dat neemt niet weg, dat het ge suggereerde bouwterrein een bijzonder gevaarlijk terrein is door zijn aard en lig ging. Om bij het laatste te beginnen, het ligt nog geen kilometer van het Binnen hof en juist de onderlinge nabijheid van de twee overheidscentra zal de twee deling van het overheidsapparaat extra en hinderlijk voelbaar maken als niet bij zonder weerstand wordt geboden aan de bedenkelijke verleidingen, die het ruime stuk grond tegenover de Prinsessegracht in zich bergt. Gevaar in de ruimte Want juist die ruimte maakt het aan trekkelijk te doen, wat zowel het plan Friedhoff, als het plan—Luyt doet: de ge bouwen in een reeks op te stellen, zodat een rechthoekig terrein er door beslagen wordt en zodoende een zelfstandig gebou wencomplex ontstaat dat op geen enkele wijze heen wijst naar het altijd waardiger centrum dat Binnenhof heet. Wij behoeven ons over de representatie ve mogelijkheden van de moderne archi tectuur niet teveel illusies te maken. Wat gevraagd wordt in deze tijd van sociale maatregelen en efficiency is het optimum i aan bruikbaarheid, veel zon en licht voor digheden zal het nieuwe regeringscentrum altijd blijven beneden de stemmige waar digheid van het Binnenhof, dat zo mar kant door de Ridderzaal wordt gedomi neerd. En dus zal als het Malieveld en Koe kamp beslist de enige terreinen zijn, waar op de nieuwe ministeries kunnen worden samengebracht, gezocht moeten worden naar een zodanige vormgeving en plaat sing van de gebouwen, dat die als van zelfsprekend verwijzen naar de oude zetel van de Vaderlandse Overheid, inplaats I aanstonds met bekwame moed enige c GROTE ZAAL van Fodor nu, is .„kelijk met de eerste categorie op getuigd, de daaraan grenzende zaal tjes étaleren iets van resp. de goede Franse schilderijen van rond de eeuwwende en de toen veronachtzaamde Nederlandse, welke thans algemeen mooi gevonden worden. Het vierde zaaltje toont, als wel licht het meest frappante voorbeeld daar van, een collectie Breitners en in verband met het voorlopig plaatsgebrek dat deze collectie reeds enige tijd uit het Stedelijk Museum verbannen houdt, is dat dubbel aardig bedacht. Hondjes, poesjes en meisjes In de verdeling der betrokken stukken over deze eenvoudige categorieën zijn al van de aandacht voov zichzélf op te zoals in de gesuggereérde plannen ge beurt. De maquette van het plan Friedhof voor de bouw van een regeringscentrum in Den Haag plicaties - ontdoken. Natuurlijk: in de glanzende sferen der smeltende sentimentaliteit, waarin vol wassen mannen omtrent 1900, als Bisschop, Kamerling Onnes, de beeldhouwer Stracké en allerhand hondjes-, poesjes- en meisjes-schilders vaak met verbluffende habiiiteit en in elk geval zonder 'n zweem van trilling in hun ontroerde vingers, wisten te excelleren, wist ook Thérèse Schwartzevan Duyl haar mannetje te staan. Haar „Vrouw van de Leviet" hoort daar en nergens anders thuis, en evenzo het vroom gezwijmel van haar „Aanneme- lingen", al zitten daar stukjes schilder kunst in waarom men anno 1953 iets te algemeen verlegen zit. Maar deze zelfde Thérèse Schwartze heeft stadsgezichten geschilderd die wij wel anders, maar niet minder bewonderen dan die van Breitner. En alweer natuurlijk is die „vlucht" van Haverman alleen maar een veel voortreffelijker Prix-de-Rome-stuk dan men er heden op de Stadhouderskade nog vraagt, maar deze zelfde Haverman was ook een zeer vruchtbaar en begaafd portrettist waarvan hier niets blijkt en heeft o.a. een meisjesportretje ge schilderd zo innig, zo „suverlic" en teder levend, zo religieus ook en zo vol ziel dat men tot verre eeuwen terug moet gaan om iets daaraan gelijkwaardigs te vin den, en toch ook zozeer „eigentijds" dat dit meisje veel meer onze zuster is dan het meisje van Vermeer of de heilige jonkvrouwen der primitieven nog kun nen zijn. Maanlicht De „Bacchus" van Mancïni mèt knappe figuurstukken van Witkamp Paul Rink, de Romeinse opvoeringen van de ln zeker opzicht fijne Alma Tadema en de klassiek-besneden en toch wat trantele Eva van de beeldhouwer Smout thuis gewezen tussen de nu vergeten rom mel zou een schilderij van het huidige prominente Arti-lid Westerman kunnen zijn, als het nèt iets beter geschilderd was dan deze het kan. Het grote doek „Noël" van Emile Breton schijnt ook al thuis te horen op de zolder, waar 1953 de ijskristallen luchters, het rode pluche, de oorljesstoelen en de penantkaslen heeft vergeten en wij geven graag toe, dat het effect van zijn maan licht over dat kruisbeeld theater is, kitsch van de. soort die heel wat roomse Neder landers in hun huiskamer vertegenwoor digd hebben door de schone prent, die een merkwaardig familielid mij „O. L. H. in Zwitserland" leerde noemen. Maar als iemand dat kruLbetffd écr.s van Breton's „Noël" af zou snijden, zou hij een sneeuw landschap overhouden dat om zijn diepe natuurbeleving zeldzaam schoon mag heten. Voltooid verleden? MOETEN wy nu geloven dat slechts de sentimentaliteit en het theater, de tressen en de franjes uit 1900 vol tooid verleden tüd zyn? Maar zij zijn niet voltooid verleden tijd! Want al gooit de cultureel betere stand de pluchen bank stellen bij hopen op de veiling en op het Waterlooplein, dat spul is nog altijd geliefd bij een talrijker stand, en dat geldt ook voor de bovengenoemde Alpijnse Christus sen en het eveneens Alpijnse „Glühen". Vraag wie gy wilt buiten degenen die in de gebieden der beeldende kunst upper ten zijn, en het moet al een zeer eigengereid heer zijn zo hij U niet vertelt dat die „dame" van Hobbe Smith hem liever is dan het portret van Mevr. Mann-Bouw- meester door Breitner, en dat zo'n inte rieur van Vuillard grote rommel is als je het vergelijkt met een interieur van Bis schop. 1 Laat ons, als wij werkelijk van 1900 wat willen leren de vergelijkingen zuiverder stellen; laat ons vooropstellen dat de beste uitingen en het schoonste, ook krachtigste levensgevoel van welke tijd dan ook, in de kunst, zijn eigentijdse surrogaten heeft en zijn al-tijdse valse vertalingen voor het volk. Als die „Jerusalemse Maannacht" van Marius Bauer werkelijk waard is van daag nog bewonderd te worden, dan moet er in de gevoeligheid van omtrent 1900 die wij sentimentaliteit noemen, toch iets zuivers, iets schoons en iets sterks gezeten hebben; de sfeer waarin Bauërs figuren zijn neergezeten is toch niet zo héél anders dan die waarin de personnages van Thérèse Schwartze verdromen. Maar zou Bauer wellicht een volgende maal eveneens tussen de canapé's verdwij nen. terwijl de ademende, vochtige teer heid van Vernier's bloemen onsterfelijk blijft ontroeren, wat zal er dan behalve aan vals gevoel en pathos niet aan pictu rale karakterloosheid, die anno 1953 in onze musea wordt aangekocht en aange grepen, op de asbelt liggen? Had 1900 tot in zyn hoogste rangen een teveel aan gevoeligheid, in de officiële rangen van 1953 heerst de mens die zich van alle menselijk gevoel ontdaan heeft als van zyn schadelijkste ballast. Die vlucht voor het gevoel getuigt van krachte- lozer weekheid tegenover het leven dan de parelmoeren weemoed van 1900. En in die zin is het voltooid-verleden-zijn dier ogen- glans geen winst, maar zelfs verlies, en geen gering verlies! Gelijk ook het gebrek aan vakkundigheid die tegen elke picturale probleemstelling is opgewassen vergeleken by 1900 een zeer groot verlies is, waardoor 1953, liever dan met het verleden af te rekenen, er met meer vrucht bij te rade kon gaan. Maar wij mogen ons troosten. Want nu nog veel minder dan in 1900 zijn de officiële rangen onze beste rangen. k. s. En DAARMEE zün wij dan gekomen aan de kern van dit met zoveel talent geschreven boek. Want „Het laatste uur" is veel meer dan alleen de kroniek uit het na-oorlogse Indonesië waarvoor Louis Zimmermami 80 jaar De violist en oud-concertmeester van het Amsterdamse Concertgeb.-Orkest. Louis Zimmermann, hoopt 19 Juli zijn tachtigste verjaardag te vieren. Louis Zimmermann werd 19 Juli 1873 te Groningen geboren. Het eerste muziek- onderricht ontving hij van zijn vader, die violist was in het Groningse orkest. Op zijn 13e jaar volgde hij vioollessen bij Cnristiaan Poortman en lessen in muziek theorie bij Constant Muller. In 1890 stelde hij zich te Leipzig onder leiding van Hans Sitt (viool) en Carl Reinecke (compositie). Op 19-jarige leeftijd ging hij naar Brussel om bij Eugène Ysaye zijn vioolstudie te voltooien. Daarna vertrok hij naar Darm stadt. waar hij tot eerste concertmeester aan de hofopera benoemd werd. Van 1899 tot 1904 was hij tweede concertmeester bij het Concertgebouw-orkest. De Engelse dirigent Sir Henry Wood nodigde hem uit naar Londen voor het geven van enkele concerten en dit had tot gevolg, dat hij benoemd werd tot professor voor viool aan de Royal Academy of Music te Londen, aan welk instituut hij zeven jaar verbonden bleef. In 1911 volgde hij Christiaan Timmer op als eerste concertmeester aan het Con certgebouworkest. Tot het najaar van 1940 was hij als zodanig werkzaam. Als componist deed hij zich kennen door een strijkkwartet, een concert voor viool en orkest, een „introductie en rondo" op een oud-Hollands thema („Al is ons prinsje nog zo klein"), cadenzen voor het viool concert van Beethoven, alsmede een cadens voor het vioolconcert van Brahms. ONGEVEER een jaar geleden schreven me in deze rubriek over een nieuwe mogelijkheid voor katholieke intellectuelen om theologie te stude ren: de Theologische Leergang van Una Sancta te Arnhem. Eindhoven, Den Haag en Hilversum. Octo ber 1952 begon deze leergang met wekelijkse colleges waarin systematisch wordt gedoceerd, verdeeld over de volgende vakken: Openbaring en Schrift, God en Schepping, De Mens en zijn bovennatuurlijke ver heffing, Christus en Zijn Kerk. Christelijk leven, Reformatorisch Christendom, Moderne levensbe schouwingen. De cursus strekt zich in zijn geheel uit over zes jaren, doch men kan er ook voor minder dan zes jaren aan deelnpmen. Men bindt zich telkens slechts voor één cursusjaar en de docenten houden er rekening mee, dat men gemakkelijk aan het begin van elk nieuw cursusjaar moet kunnen invallen. De colleges worden gehouden in de Una Sancta-huizen ter plaatse. Het experiment is goed bevallen, zowel bij de cur sisten als bij de docenten. Hoogstwaarschijnlijk zal in September a.s. ook in Rotterdam worden aangevan gen. Er zullen uiteraard nog correcties worden aan gebracht. Plet proefondervindelijk stadium van deze eerste breed opgezette en georganiseerde mogelijk heid van „theologie voor leken" is nog' niet voorbij. Maar wél is reeds een zeer ruime en positieve be langstelling gebleken, zowel van de zpde der intellec tuele lekengelovigen om zich theologisch te bezinnen ld yn were en en te bekwamen, als van de zijde der docenten om dit nieuwe werk te ondernemen, te perfectionneren en zo goed mogelijk te voltooien. Het is de docenten bijzonder opgevallen, dat de belangstelling van betrekkelijk veel cursisten nog sterk apologetisch was ingesteld. Een groot deel van rle vragen, die er leven, richt zich niet op de ge loofsinhoud, maar op de fundamenten van het dogma: hoe bewijs je dit, hoe bewijs je dat? Het is, dunkt me, voor de docenten niet moge lijk in hun behandeling van de stof volkomen langs deze feitelijke', belangstelling heen te gaan. Zij kunnen slechts proberen geleidelijk de be langstelling der leken-gelovigen ruimer te maken, méér gericht op de inhoud dan op de apologetische begronding der geloofsleer; terwijl zij zich ervan be wust blijven, dat óók apologetische vragen reële vragen zijn en dat zij als docenten in hun weten schappelijke bezinning op de geloofsinhoud, niet moe ten orkalen doch moeten uiteenzetten en aantonen. HET blijkt nodig te zijn, voor belangstellende lekengelovigen de eigen aard en methodiek der theologie te ontvouwen en er geleidelijk be grip voor aan te kweken. Ook begrip aan te kweken voor het feit. dat theologie primair en wezenlijk wetenschap is. „Het gaat ons niet om kennis", zijn sommigen gry eigd firn te zeggen. Wanneer men daarmee wil uitdrukken, dat het in het leven uiteindelijk niet om weten, begrijpen en kennen gaat, heeft men gelijk. In een Theologische Leergang voor lekenge lovigen dienl; de kennis echter wel degelijk direct en onmiddellijk vooropgezet doel te zijn. Het uiteinde lijke doel des levens wordt slechts door concrete mid delen bereikt en een der meest voor de hand liggende middelen voor intellectuelen is: het zich wetenschap- peliik en systematisch verdiepen in dat uiteindelijke doel. De wetenschap, die men in theologie opdoet is niet alles, maar wel iets belangrijks. De kennis mag niet alléén blijven. Zij dient vruchtbaar gemaakt in geloof en liefde. Maar een wetenschap, hoe ook gedoceerd of in welke vorm ook gegoten, vermag ons dat geloof en die liefde niel te schenken. Hier worden de grenzen der wetenschap, óók der theo logie. overschreden en begint liet werk der genade, die persoonlijk ingrijpt en niet per cursus wordt meegedeeld. De theologie brengt door verdiepen, zuiveren en oriënteren van de kennis van het goddelijke de mens zo dicht mogelijk met z'n door het geloof verlichte inzicht bij de goddelijke geheimen. Dat is het doel en tegelijk de glorie der theologie. Getracht wordt dus met het gelovige verstand tie openbaring te benaderen en te onderzoeken. Dat er dan begrippen te voorschijn komen, analvses, on derscheidingen etc., is niet bevreemdend. Zo pleegt ons menselijk verstand te werken, langzaam voort schrijdend. zich een weg banend door mysteriën, zich door afgebalterde begrippen beschermend tegen mis vattingen, zich door analyse en distinctie hoedend voor al te voorbarige en generaliserende conclusies, zoveel mogelijk gelovige kennis en inzicht vergarend en moeizaam houwend aan een synthese, die nimmer geheel bevredigend zal worden en zeker nooit vol- doende om geheel alléén het christelijk leven in be weging te zetten. R bestaat in onze dagen (gelukkig!) bij veel leken gelovigen een eerlijk verlangen naar meer bezin ning op het christendom en naar meer eigen ver antwoordelijkheid in het apostolaat. Deze twee gaan samen. Apostolaat vraagt bezinning. Bezinning leidt tot apostolaat. Soms constateert men bij onze leken gelovigen echter een zekere afkeer van systematische bezinning', van het methodisch verdiepen en verbre den der geloofskennis. De studie blijkt niet alleen de nodige tijd en inspanning te vragen, doch tevens niet onmiddellijk en zonder meer de vruchten af te werpen, welke men bij de aanvang der studie had verwacht. Het geestelijke leven van een christen Een nieuwe Theologische leergang houdt niet noodzakelijk gelijke tred met zijn gods dienstige kennis. Een knappe theoloog is niet per se een heilige en een heilige per se een knappe theo loog. De duivel kan een knappe theoloog zijn. Chris telijk leven veronderstelt genade en is genade. Theo logie veronderstelt geloof en is wetenschap. Een heel bijzondere wetenschap, inderdaad, onderscheiden van alle andere door haar object (God en de goddelijke openbaring) en door de subjectieve benadering van dit object (met het gelovig verstand).. Maar toch wezenlijk, in haar opzet, haar middelen en resulta ten, wetenschap. Wie aan theologie begint, dient dus te beseffen, dat verdieping en intensivering van het eigen, per soonlijke christelijke leven niet het eerste doel en het rechtstreekse resultaat der theologie kan zyn. Het gaat in de theologie om meer en dieper kennis, waar mee zich dan ook méér mogelijkheden openen voor meditatie ter zelfheiliging en voor motivering en verbreding der apostolische werkzaamheid. En ook die resultaten lijken ons volop de moeite waard. S. JELSMA, M.S.C. PROF. dr F. G. van der Meer, hoog leraar aan de Nijmeegse Universiteit en een van de brillantste weten schappelijke auteurs van onze tijd, gaat op 22 Juli het feit herdenken dat hij 25 jaar geleden tot priester werd gewijd. Deze gelegenheid om zich de jaren te heriiweren waarin hij volop werkzaam was in de zielzorg, zal prof. Van dei- Meer zeker niet voorbij laten gaan. Niet zonder weemoed zal hy terugzien óp de tien eerste jaren na 2iin priesterwijding, toen hij als assistent in de parochie van Oud-Zevenaar en later van 19351938 als kapelaan te Hilversum het parochie werk in zün volle omgang leerde kennen. Zyn bestemming lag echter elders. In 1938 volgde ziin benoeming tot hoogleeraar in de christelüke archaeologie te Nüme- gen. een henoeming die niet bepaald uit de lucht kwam vallen. Insiders kenden de kwaliteiten van deze jonge geleerde die zich reeds hü zijn studies aan de seminaria van Culemborg en Rysenburg onderscheidde en daar reeds getuigenis aflegde van zün verbluffendende belezen heid en zün even verbluffende schryf- kunst. De christelüke archaeologie was het terrein züner voorliefde. Studiereizen naar Rome en naar alle gebieden waar de zichtbare overblüfselen van de oud christelijke en middeleeuwse kunst zün kennis en zijn verbeelding konden ver- rü'ken, bereidden hem voor op een weten- schappelüke carrière in grote stijl, die aanving met een proefschrift over de oud-christelyke kunst. Juist deze studiereizen hebben een grote invloed uitgeoefend op het karak ter van prof. Van der Meer's publicaties. Hy is geen dorre boekenwurm geworden die uit oude teksten nieuwe boeken com pileert; zyn manier van schyven is direct evocatief. Een benüdenswaardig vermo gen om zich uit enkele brokstukken ge hele vergane kunstwerken voor te stel len en dit voorstellingsbeeld in weerga loos beeldend proza op de lezer over te brengen, maakt het lezen van zyn boe ken ook voor de niet-vakman tot. een verfijnd genoegen. Een van de meest opmerkelüke staal tjes van dit talent vindt men in de in leiding van de platen-album „Rome", 'n amper 32 pagina's beslaande tekst, waar in het hele wezen van Rome, haar topo grafie als uit een vliegtuig gezien haar historie, haar godsdienst- en kunst geschiedenis, haar sfeer en haar mensen in de geladen formulering van prof. Van der Meer's proza is samengepakt, Deze '32 pagina's beschouwen wy als prof. v. d. Meer's meesterstuk. Daarbü zien wy geenszins over het hoofd dat hy de prachtige „Catechismus" schreef, een zeer persoonlijke bely'denis van heel de katholieke levenswerkelykheïd, en dat hü uit Augustinus' preken, uit eigen aanschouwing in N. Afrika, en door scherpzinnige materiaalverwerking de wonderlüke biografie „Augustinus de zielzorger" te voorschyn toverde. Dat hü de Franse middeleeuwen beschreef in de onvolprezen „Geschiedenis ener kathe draal" en 'n revolutïonnaire theorie over het ontstaan der Franse gothiek ver werkte in „Keerpunt der middeleeuwen" dal een in machtig proza geschreven analyse is van de eeuw van St. Ber- nardus. „Christus oudste gewaad" een studie over de christelüke geest die de oude heidense kunstvormen nieuw leven gaf en de bekende „Atlas der Westerse be schaving" behoren tot prof. v. d. Meer's jongste publicaties. Wie zyn oeuvre tot dusver, in weinig jaren tot stand geko men. overziet, moet bewondering hebben voor de vruchtbaarheid van deze schrij ver. een vruchtbaarheid die noch zyn wetenschappelijke nauwkeurigheid noch de allure van ziin proza aantast.. En dat alles kwam tot stand in de rustige sfeer van het Sint .Jozefhuis in Lent aan de Waal, waar prof. v. d. Meer sinds 193? woont en waar hij op 22 Juli de dank bare herinnering zal laten gaan over zyn werk als priester dat misschien zyn meest vruchtbaarste werk is, al is het minder spectaculair dan dat waarover vandaag 1 in de krant wordt geschreven.

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - kranten | 1953 | | pagina 1