Een opmerkelijk boek en zijn auteur
TUSSEN DE TRESSEN EN
FRANJES VAN 1900
Waf de Theologie aan de leken Ie bieden heef!
Nieuw Regeringscentrum in
de Residentie
Meer levensblijheidzegt mr Van der Hoogte
Prof. drF. van der Meer
HET LAATSTE UUR
Kan het als stadsrand worden benut?
Uit het fin de siècle
Bij zijn zilveren priesterjubileum
E'
DE MAASBODE
1.
ZATERDAG 18 JULI 1953
PAGINA 5
Mr A. v. d. HOOGTE.
het door velen gehouden wordt. Dit boek
is wel degelijk.... een roman. Een
roman waarin de hoofdfiguur de waar
heid zoekt en tenslotte de waarheid vindt.
De zelfverzekerde humanist Opzomer had
een oorlog nodig om in zijn naïef
idealisme ontgoocheld te worden. Plotse
ling ziet hij overal chaos, ontreddering,
Een boek wordt niet al
tijd begrepen zoals de
schrijver het bedoelde.
Dat heeft mr Albert van der
Hoogte, de nieuwste en zeker
niet de minst belangrijke aan
winst in het kleine groepje
katholieke romanschrijvers,
dat ons land rijk is, onder
vonden. U moet weten, dat
mr Van der Hoogte een zeer
bescheiden mens is. Hij laat
zich er helemaal niet op
voorstaan, dat zijn boek „Het
laatste uur" in korte tijd was
uitverkocht en dat nu reeds
vertalingen in het Frans,
Engels, Duits en Deens op
stapel staan. „Je moet je
vooral niets verbeelden", zegt
hij. „Een kunstenaar is op de
eerste plaats een gewoon
mens, die toevallig de een
meer de ander minder de
gave heeft gekregen zijn
mens-zijn in een bepaalde
vorm te kunnen grijpen".
De heer Van der Hoogte zegt
niet alleen zulke bescheiden
dingen, hij blijkt ook oprecht
bescheiden te zijn, te oor
delen naar de niet malse
critiek waaraan hij zijn eigen
schepping onderwerpt. Wij komen daar
straks nog wel op terug.
In ieder geval bracht hij zijn manuscript
naar de uitgever in de voor een debuteren
de romanschrijver even ongewone als
prijzenswaardige overtuiging, dat er voor
hem in het romanciers-vak nog wel een
en ander viel te leren. Zo was hij er bij
voorbeeld van overtuigd, dat het inder
daad uit allerlei schijnbaar losstaande
fragmenten bestaande boek roman-tech
nisch tekort schoot. Daarom koos hij als
ondertitel niet het gebruikelijke „ee
rcman". maar gaf hij de voorkeur aa
„Kroniek uit het na-oorlogse Indonesië'
Door een toevalligheid wordt soms de
bedoeling van een auteur misverstaan. Op
het moment, dat de schrjjver het woord
Kroniek op de titelpagina schreef, stuur
de hji, zonder dit te bedoelen, het oordeel
van zijn lezers in een bepaalde richting.
Nietwaar, zo gaat het immers by het lezen
van hoeken, vooral van boeken waarvan
de schrijver, zoals in het geval Van der
Hoogte, nog volkomen onbekend is. Een
kwalificatie, een etiket, een bepaald woord
is voldoende om in ons brein een zeker
vooroordeel vast te zetten, dat zich niet zo
gemakkelijk meer laat verdrijven.
Gevoelige chroniqueu
NU IS „Hgt Laatst^ uur" in zekere zin
een kroniek uit het na-oorlogse Indo
nesië. Als chroniqueur treedt op de
jurist Opzomer, officier van Justitie te
Surabaja, die uit hoofde van zijn beroep
in aanraking komt met alle elementen
waaruit de na-oorlogse Indonesische
maatschappij werd gevormd. Zelf behorend
tot de generatie d.e zich nog juist koeste
ren mocht in de laatste stralen der kolo
niale glorie, ziet hij deze rustige welvaart
plotseling verwoest en verschroeid tot
een puinhoop. Niet alleen materieel, vooral
'geestelijk brachten oorlog en concentratie
kamp de menslu-id in ontreddering. Op-,
zomer, die een. gevoelig oog heeft voor de
menselijke psyche, noteert daarvan in zijn
„kroniek" de symptomen, waarbij hij
zichzelf (zijn huwelijk is kapotgeslagen en
zijn twee zonen stierven in het kamp) niet
zonder reden voegt onder de moegestre-
denen van 'n verloren lopende generatie.
Zonder vreugde vervult Opzomer zijn
plicht als openbaar aanklager, rond
trekkend in het uitgebreide rayon dat
hem is toegewezen, dossiers bestuderend
delinquenten ondervragend, toezicht hou
dend op 't executei.n van veroordeelden.
Achtergronden
Meen echter niet. dat Opzomer's dag
boek beperkt blijft tot de zakelijke notities
van een gerechtsambtenaar. Het gaat daar
ver bovenuit. Met scherpe intuïtie peilt
hij de mentaliteit van vulgaire o£ harte
loze Nederlanders, van Indo's en Indo
nesiërs. Deze laatsten worden ons door
talloze kleine trekjes, maar vooral in twee
breeduit beschreven dossier-gevallen heel
wat nader gebracht dan ir de meeste
vroegere boeken over Indonesië placht te
geschieden. Het boeiende /erhaal over Pa
Romat, een bewonderd en geducht bende-
hoofd, maakt achter de feiten, die van
roof en moord spreken, de mysterieuze
ziel voelbaar van een volk. dat kwalijk in
Europese wetmatigheden te vangen is. En
ook bij de- beschrijving van de gruwelijke
moord op Betty Doyle wee: de chroniquer
achtergronden bloot te leggen, die de lezer
van de sensationele feiten zonder meer
zouden zijn ontgaan.
De chroniqueur heeft daarbij niets van
de opgekropte felheid van een Multatuli.
Hij is de jurist die geleerd heeft het de gebruikers van het gebouw en zo lage
audiatur et altera pars" -r. praetijk te étages, dat iedere kubieke meter als het
brengen en die in zijn streven naar een ware wordt uitgebuit. Onder deze omstan-
rechtvaardig oordeel geruggesteund wordt
door een scherp-reagerende gevoeligheid
voor de raadselen van de mensenziel. Hij
is echter vooral een uit eer. vermeende
orde losgeslagen mens. die de waarheid
zoekt achter al de schrijnende en afgrijse
lijke feiten, waardoor hij met verbijste
ring wordt geslagen
Bekeringsroman
zonde, wreedheid, wanhoop. Deze wereld
begrijpt hy niet meer. Zijn dan alle men
sen ontwortelden wier leven zinloos is.
Vormt zelfmoord de enige uitweg? Of is
er toch ergens een andere oplossing?
De bekering van Opzomer gaat een
lange weg. Een boers patertje met wie
hij samenwoont en die Opzomer's
hautain rationalisme keer op keer
pareert met kerngezonde oer-waarheden
is één mijlpaal op die weg. De Joodse
dokter, voor het gerecht gedaagd wegens
strafbare medische hulp. vormt net
grote keerpunt wanneer deze zijn rech
ter een ogenblik in de oneindige diepte
van de deernis en het lijden laat
schouwen.
En tenslotte luidt de verraderlijke
trekbom, die Opzomer op de grens brengt
van de dood en hem aan den lijve doet
voelen hoeveel genade verborgen ligt in
het lijden de slotfase in van het proces.
Opzomer's ontwaken in het ziekenhuis
betekent ook de schok van zijn geeste
lijk ontwaken, waarnaar nij gehunkerd
heeft sinds de onbegrijpbaarheid van
het leed in de wereld hem bezighield en
sinds hij door de hand van de Onzicht
bare op het spoor werd gezet van de
waarheid. Deze ^bekeringsgeschiedenis
vormt de ruggegraat van het boek; de
rest is achtergrond, decor. De ommekeer
in Opzomer's ziel had zich evengoed in
Nederland of waar ook kunnen afspelen
als in Indonesië.
In de schaduw van Greene
Mr Van der Hoogte, met wie wij dezer
dagen in zijn woning te Dordrecht een ge
sprek hadden, geeft dit toe „Ik heb een
bekeringsroman willen schrijven", zegt hij.
„Een roman waarin niet zozeer de hoofd
figuur als de lezer zelf bekeerd wordt. Tk
heb dat willen doen zonder nadrukkelijk-
Weesgegroeten gepreveld worden.Maar
als ik de reacties op het boek zo eens
bestudeer, dan geloof ik niet, dat mijn
opzet geslaagd is".
Wij hebben reeds gezegd, dat de heer
Van der Hoogte een bescheiden mens is.
„Dit is nog maar een allereerste stap",
meent hij. „Als katholieke ic-man vind ik
zelf het boek niet beantwoorden aan het
ideaal, dat mij voor ogen staat. Weet u.
ik heb dit boek geschreven in de schaduw
let wel. heel ver in de tchaduw van
Greene, Bernanos Mauriac. Ik geloof, dat
het pessimisme, dat hun oneken, en ook
het mijne, kenmerkt, niet lang meer in
de katholieke roman zal overheersen. Het
katholieke geloof is een levensblij geloof;
de katholiek heeft deel aan het ver
lossingsmysterie en het verwijlen bij de
onontwijkbaarheir van de zonde is zeker
niet typisch katholiek.
Wat ik een volgende maal ja zeker,
ik ben met een volgend boek bezig zo
graag zou verwezenlijken is een verhaal
schrijven, dat op de eerste plaats gaver
en meer verweven is dan mijn „Kroniek",
en waarin voorts het gelukkige huwelijk
het centrale motief vormt. Een levensblij
boek, maar dan n.et „goedkoop". Kijk
eens, ieder lor dat als premie in je bus
wordt gestopt is in zekere -'.'n „levensblij"
Maar zo bedoel ik het natuurlijk niet. Een
goede levensblije, katholieka roman. En
dan wederom zonder nadrukkelijke accen
tuering van het katholieke. Katholiek dat
wil immers zeggen, waar, algemeen en
enig. Wel, als een boek waar, algemeen
en enig is, waarom zou het zich dan uit
sluitend tot katholiek-gedoopten moeten
richten?".
p.
N.a.v. „Het laatste uur" door Albert van
IIUU Viel L W11JCI1 UVtH CVUUV, -
heid, zonder dat er bij herhaling talloze der Hoogte. Uatg. Contact, Amsterdam.
Vorige week hebben we al enkele summiere regels gewijd aan het plan-Friedhoff, dat een plaatsing TN e grot
van een aantal nieuwe ministeries op de Koekamp beoogt en dezer dagen heeft een groep van vijf
Overzicht van een der zalen in het museum F odor pp Me tentoonstelling „1900 voltooid verleden tijd?'.'
Overgevoeligheid der vroegeren of gevoelloosheid nu?
„1900 - voltooid verleden Aldus vraagt
de titel van de huidige tentoonstelling in
het Museum Fodor te Amsterdam. Het
antwoord op die vraag lijkt ons wat
minder gemakkelijk dan de expositie zel£
schijnt te willen suggereren, al was het
alleen maar reeds omdat de kwestie in
feite heel wat ingewikkelder is dan het
eenvoudige onderscheid tussen de kunst
uit 1900 die toen bewonderd en gekocht
werd, en de kunst uit 1900 die nu die eer
geniet. Het bewijs daarvoor wordt reeds
geleverd door de omstandigheid dat men
de eerstgenoemde kunst weliswaar niet in
zijn geheel kunst maar ook niet in zijn
geheel niet-kunst zou kunnen noemen. En
vervolgens door de waarschijnlijkheid dat
ook 1953 niet 't laatste oordeel kan vellen.
van een
Haagse architecten zich nog eens beijverd 0111 dat plan niet een variant van de architect J. G. E. Luyt
toe te lichten en aan te bevelen. Het betoog keerde zich voornamelijk tegen het gevaar dat de regering
de nieuwe gehouwen op verspreide en weinig waardige punten in de stad zou laten optrekken, terwijl
de Koekamp en het Malieveld een unieke gelegenheid zouden bieden om dicht bij het Binnenhof een
nieuw gehouwen-concentratie te scheppen, die tevens een waardige afsluiting van de binnenstad zou
Ten dele valt, lijkt ons, met dat betoog
wel mee te gaan. Opzichzelf is de twee
ledigheid, waaraan de huisvesting van de
Overheid gaat lijden, beslist niet een aan
trekkelijke oplossing, maar het Binnenhof
met de gebouwen rondom" is 'nu eenmaal
te klein en de regering vertoont op dit
moment de neiging in het tekort te voor
zien niet meer door huur van woonhui
zen, maar door nieuwbouw. En het blijft
de vraag of dit getij niet benut moet
worden voor het economische of politieke
complicaties verloopt.
Maar dat neemt niet weg, dat het ge
suggereerde bouwterrein een bijzonder
gevaarlijk terrein is door zijn aard en lig
ging. Om bij het laatste te beginnen, het
ligt nog geen kilometer van het Binnen
hof en juist de onderlinge nabijheid van
de twee overheidscentra zal de twee
deling van het overheidsapparaat extra
en hinderlijk voelbaar maken als niet bij
zonder weerstand wordt geboden aan de
bedenkelijke verleidingen, die het ruime
stuk grond tegenover de Prinsessegracht
in zich bergt.
Gevaar in de ruimte
Want juist die ruimte maakt het aan
trekkelijk te doen, wat zowel het plan
Friedhoff, als het plan—Luyt doet: de ge
bouwen in een reeks op te stellen, zodat
een rechthoekig terrein er door beslagen
wordt en zodoende een zelfstandig gebou
wencomplex ontstaat dat op geen enkele
wijze heen wijst naar het altijd waardiger
centrum dat Binnenhof heet.
Wij behoeven ons over de representatie
ve mogelijkheden van de moderne archi
tectuur niet teveel illusies te maken. Wat
gevraagd wordt in deze tijd van sociale
maatregelen en efficiency is het optimum
i aan bruikbaarheid, veel zon en licht voor
digheden zal het nieuwe regeringscentrum
altijd blijven beneden de stemmige waar
digheid van het Binnenhof, dat zo mar
kant door de Ridderzaal wordt gedomi
neerd.
En dus zal als het Malieveld en Koe
kamp beslist de enige terreinen zijn, waar
op de nieuwe ministeries kunnen worden
samengebracht, gezocht moeten worden
naar een zodanige vormgeving en plaat
sing van de gebouwen, dat die als van
zelfsprekend verwijzen naar de oude zetel
van de Vaderlandse Overheid, inplaats I aanstonds met bekwame moed enige c
GROTE ZAAL van Fodor nu, is
.„kelijk met de eerste categorie op
getuigd, de daaraan grenzende zaal
tjes étaleren iets van resp. de goede Franse
schilderijen van rond de eeuwwende en
de toen veronachtzaamde Nederlandse,
welke thans algemeen mooi gevonden
worden. Het vierde zaaltje toont, als wel
licht het meest frappante voorbeeld daar
van, een collectie Breitners en in verband
met het voorlopig plaatsgebrek dat deze
collectie reeds enige tijd uit het Stedelijk
Museum verbannen houdt, is dat dubbel
aardig bedacht.
Hondjes, poesjes en meisjes
In de verdeling der betrokken stukken
over deze eenvoudige categorieën zijn al
van de aandacht voov zichzélf op te
zoals in de gesuggereérde plannen ge
beurt.
De maquette van het plan Friedhof voor de bouw van een regeringscentrum
in Den Haag
plicaties - ontdoken.
Natuurlijk: in de glanzende sferen der
smeltende sentimentaliteit, waarin vol
wassen mannen omtrent 1900, als Bisschop,
Kamerling Onnes, de beeldhouwer
Stracké en allerhand hondjes-, poesjes- en
meisjes-schilders vaak met verbluffende
habiiiteit en in elk geval zonder 'n zweem
van trilling in hun ontroerde vingers,
wisten te excelleren, wist ook Thérèse
Schwartzevan Duyl haar mannetje te
staan. Haar „Vrouw van de Leviet" hoort
daar en nergens anders thuis, en evenzo
het vroom gezwijmel van haar „Aanneme-
lingen", al zitten daar stukjes schilder
kunst in waarom men anno 1953 iets te
algemeen verlegen zit.
Maar deze zelfde Thérèse Schwartze
heeft stadsgezichten geschilderd die wij
wel anders, maar niet minder bewonderen
dan die van Breitner.
En alweer natuurlijk is die „vlucht"
van Haverman alleen maar een veel
voortreffelijker Prix-de-Rome-stuk dan
men er heden op de Stadhouderskade
nog vraagt, maar deze zelfde Haverman
was ook een zeer vruchtbaar en begaafd
portrettist waarvan hier niets blijkt
en heeft o.a. een meisjesportretje ge
schilderd zo innig, zo „suverlic" en teder
levend, zo religieus ook en zo vol ziel dat
men tot verre eeuwen terug moet gaan
om iets daaraan gelijkwaardigs te vin
den, en toch ook zozeer „eigentijds" dat
dit meisje veel meer onze zuster is dan
het meisje van Vermeer of de heilige
jonkvrouwen der primitieven nog kun
nen zijn.
Maanlicht
De „Bacchus" van Mancïni mèt
knappe figuurstukken van Witkamp
Paul Rink, de Romeinse opvoeringen van
de ln zeker opzicht fijne Alma Tadema
en de klassiek-besneden en toch wat
trantele Eva van de beeldhouwer Smout
thuis gewezen tussen de nu vergeten rom
mel zou een schilderij van het huidige
prominente Arti-lid Westerman kunnen
zijn, als het nèt iets beter geschilderd was
dan deze het kan.
Het grote doek „Noël" van Emile Breton
schijnt ook al thuis te horen op de zolder,
waar 1953 de ijskristallen luchters, het
rode pluche, de oorljesstoelen en de
penantkaslen heeft vergeten en wij geven
graag toe, dat het effect van zijn maan
licht over dat kruisbeeld theater is, kitsch
van de. soort die heel wat roomse Neder
landers in hun huiskamer vertegenwoor
digd hebben door de schone prent, die een
merkwaardig familielid mij „O. L. H. in
Zwitserland" leerde noemen. Maar als
iemand dat kruLbetffd écr.s van Breton's
„Noël" af zou snijden, zou hij een sneeuw
landschap overhouden dat om zijn diepe
natuurbeleving zeldzaam schoon mag
heten.
Voltooid verleden?
MOETEN wy nu geloven dat slechts
de sentimentaliteit en het theater, de
tressen en de franjes uit 1900 vol
tooid verleden tüd zyn? Maar zij zijn niet
voltooid verleden tijd! Want al gooit de
cultureel betere stand de pluchen bank
stellen bij hopen op de veiling en op het
Waterlooplein, dat spul is nog altijd geliefd
bij een talrijker stand, en dat geldt ook
voor de bovengenoemde Alpijnse Christus
sen en het eveneens Alpijnse „Glühen".
Vraag wie gy wilt buiten degenen die in
de gebieden der beeldende kunst upper ten
zijn, en het moet al een zeer eigengereid
heer zijn zo hij U niet vertelt dat die
„dame" van Hobbe Smith hem liever is
dan het portret van Mevr. Mann-Bouw-
meester door Breitner, en dat zo'n inte
rieur van Vuillard grote rommel is als je
het vergelijkt met een interieur van Bis
schop.
1 Laat ons, als wij werkelijk van 1900 wat
willen leren de vergelijkingen zuiverder
stellen; laat ons vooropstellen dat de beste
uitingen en het schoonste, ook krachtigste
levensgevoel van welke tijd dan ook, in de
kunst, zijn eigentijdse surrogaten heeft en
zijn al-tijdse valse vertalingen voor het
volk. Als die „Jerusalemse Maannacht"
van Marius Bauer werkelijk waard is van
daag nog bewonderd te worden, dan moet
er in de gevoeligheid van omtrent 1900
die wij sentimentaliteit noemen, toch iets
zuivers, iets schoons en iets sterks gezeten
hebben; de sfeer waarin Bauërs figuren
zijn neergezeten is toch niet zo héél anders
dan die waarin de personnages van
Thérèse Schwartze verdromen.
Maar zou Bauer wellicht een volgende
maal eveneens tussen de canapé's verdwij
nen. terwijl de ademende, vochtige teer
heid van Vernier's bloemen onsterfelijk
blijft ontroeren, wat zal er dan behalve
aan vals gevoel en pathos niet aan pictu
rale karakterloosheid, die anno 1953 in
onze musea wordt aangekocht en aange
grepen, op de asbelt liggen?
Had 1900 tot in zyn hoogste rangen een
teveel aan gevoeligheid, in de officiële
rangen van 1953 heerst de mens die zich
van alle menselijk gevoel ontdaan heeft
als van zyn schadelijkste ballast. Die
vlucht voor het gevoel getuigt van krachte-
lozer weekheid tegenover het leven dan de
parelmoeren weemoed van 1900. En in die
zin is het voltooid-verleden-zijn dier ogen-
glans geen winst, maar zelfs verlies, en
geen gering verlies!
Gelijk ook het gebrek aan vakkundigheid
die tegen elke picturale probleemstelling
is opgewassen vergeleken by 1900 een zeer
groot verlies is, waardoor 1953, liever dan
met het verleden af te rekenen, er met
meer vrucht bij te rade kon gaan.
Maar wij mogen ons troosten. Want nu
nog veel minder dan in 1900 zijn de
officiële rangen onze beste rangen.
k. s.
En DAARMEE zün wij dan gekomen
aan de kern van dit met zoveel talent
geschreven boek. Want „Het laatste
uur" is veel meer dan alleen de kroniek
uit het na-oorlogse Indonesië waarvoor
Louis Zimmermami
80 jaar
De violist en oud-concertmeester van het
Amsterdamse Concertgeb.-Orkest. Louis
Zimmermann, hoopt 19 Juli zijn tachtigste
verjaardag te vieren.
Louis Zimmermann werd 19 Juli 1873 te
Groningen geboren. Het eerste muziek-
onderricht ontving hij van zijn vader, die
violist was in het Groningse orkest. Op
zijn 13e jaar volgde hij vioollessen bij
Cnristiaan Poortman en lessen in muziek
theorie bij Constant Muller. In 1890 stelde
hij zich te Leipzig onder leiding van Hans
Sitt (viool) en Carl Reinecke (compositie).
Op 19-jarige leeftijd ging hij naar Brussel
om bij Eugène Ysaye zijn vioolstudie te
voltooien. Daarna vertrok hij naar Darm
stadt. waar hij tot eerste concertmeester
aan de hofopera benoemd werd. Van 1899
tot 1904 was hij tweede concertmeester
bij het Concertgebouw-orkest. De Engelse
dirigent Sir Henry Wood nodigde hem uit
naar Londen voor het geven van enkele
concerten en dit had tot gevolg, dat hij
benoemd werd tot professor voor viool aan
de Royal Academy of Music te Londen, aan
welk instituut hij zeven jaar verbonden
bleef. In 1911 volgde hij Christiaan Timmer
op als eerste concertmeester aan het Con
certgebouworkest. Tot het najaar van 1940
was hij als zodanig werkzaam.
Als componist deed hij zich kennen door
een strijkkwartet, een concert voor viool
en orkest, een „introductie en rondo" op
een oud-Hollands thema („Al is ons prinsje
nog zo klein"), cadenzen voor het viool
concert van Beethoven, alsmede een
cadens voor het vioolconcert van Brahms.
ONGEVEER een jaar geleden schreven me in
deze rubriek over een nieuwe mogelijkheid voor
katholieke intellectuelen om theologie te stude
ren: de Theologische Leergang van Una Sancta te
Arnhem. Eindhoven, Den Haag en Hilversum. Octo
ber 1952 begon deze leergang met wekelijkse colleges
waarin systematisch wordt gedoceerd, verdeeld over
de volgende vakken: Openbaring en Schrift, God en
Schepping, De Mens en zijn bovennatuurlijke ver
heffing, Christus en Zijn Kerk. Christelijk leven,
Reformatorisch Christendom, Moderne levensbe
schouwingen. De cursus strekt zich in zijn geheel uit
over zes jaren, doch men kan er ook voor minder dan
zes jaren aan deelnpmen. Men bindt zich telkens
slechts voor één cursusjaar en de docenten houden
er rekening mee, dat men gemakkelijk aan het begin
van elk nieuw cursusjaar moet kunnen invallen. De
colleges worden gehouden in de Una Sancta-huizen
ter plaatse.
Het experiment is goed bevallen, zowel bij de cur
sisten als bij de docenten. Hoogstwaarschijnlijk zal in
September a.s. ook in Rotterdam worden aangevan
gen. Er zullen uiteraard nog correcties worden aan
gebracht. Plet proefondervindelijk stadium van deze
eerste breed opgezette en georganiseerde mogelijk
heid van „theologie voor leken" is nog' niet voorbij.
Maar wél is reeds een zeer ruime en positieve be
langstelling gebleken, zowel van de zpde der intellec
tuele lekengelovigen om zich theologisch te bezinnen
ld
yn were
en
en te bekwamen, als van de zijde der docenten om
dit nieuwe werk te ondernemen, te perfectionneren
en zo goed mogelijk te voltooien.
Het is de docenten bijzonder opgevallen, dat de
belangstelling van betrekkelijk veel cursisten nog
sterk apologetisch was ingesteld. Een groot deel van
rle vragen, die er leven, richt zich niet op de ge
loofsinhoud, maar op de fundamenten van het
dogma: hoe bewijs je dit, hoe bewijs je dat?
Het is, dunkt me, voor de docenten niet moge
lijk in hun behandeling van de stof volkomen
langs deze feitelijke', belangstelling heen te
gaan. Zij kunnen slechts proberen geleidelijk de be
langstelling der leken-gelovigen ruimer te maken,
méér gericht op de inhoud dan op de apologetische
begronding der geloofsleer; terwijl zij zich ervan be
wust blijven, dat óók apologetische vragen reële
vragen zijn en dat zij als docenten in hun weten
schappelijke bezinning op de geloofsinhoud, niet moe
ten orkalen doch moeten uiteenzetten en aantonen.
HET blijkt nodig te zijn, voor belangstellende
lekengelovigen de eigen aard en methodiek der
theologie te ontvouwen en er geleidelijk be
grip voor aan te kweken. Ook begrip aan te kweken
voor het feit. dat theologie primair en wezenlijk
wetenschap is.
„Het gaat ons niet om kennis", zijn sommigen
gry eigd firn te zeggen. Wanneer men daarmee wil
uitdrukken, dat het in het leven uiteindelijk niet
om weten, begrijpen en kennen gaat, heeft men
gelijk. In een Theologische Leergang voor lekenge
lovigen dienl; de kennis echter wel degelijk direct
en onmiddellijk vooropgezet doel te zijn. Het uiteinde
lijke doel des levens wordt slechts door concrete mid
delen bereikt en een der meest voor de hand liggende
middelen voor intellectuelen is: het zich wetenschap-
peliik en systematisch verdiepen in dat uiteindelijke
doel. De wetenschap, die men in theologie opdoet
is niet alles, maar wel iets belangrijks. De kennis
mag niet alléén blijven. Zij dient vruchtbaar gemaakt
in geloof en liefde. Maar een wetenschap, hoe ook
gedoceerd of in welke vorm ook gegoten, vermag
ons dat geloof en die liefde niel te schenken. Hier
worden de grenzen der wetenschap, óók der theo
logie. overschreden en begint liet werk der genade,
die persoonlijk ingrijpt en niet per cursus wordt
meegedeeld.
De theologie brengt door verdiepen, zuiveren en
oriënteren van de kennis van het goddelijke de mens
zo dicht mogelijk met z'n door het geloof verlichte
inzicht bij de goddelijke geheimen. Dat is het doel
en tegelijk de glorie der theologie.
Getracht wordt dus met het gelovige verstand tie
openbaring te benaderen en te onderzoeken. Dat er
dan begrippen te voorschijn komen, analvses, on
derscheidingen etc., is niet bevreemdend. Zo pleegt
ons menselijk verstand te werken, langzaam voort
schrijdend. zich een weg banend door mysteriën, zich
door afgebalterde begrippen beschermend tegen mis
vattingen, zich door analyse en distinctie hoedend
voor al te voorbarige en generaliserende conclusies,
zoveel mogelijk gelovige kennis en inzicht vergarend
en moeizaam houwend aan een synthese, die nimmer
geheel bevredigend zal worden en zeker nooit vol-
doende om geheel alléén het christelijk leven in be
weging te zetten.
R bestaat in onze dagen (gelukkig!) bij veel leken
gelovigen een eerlijk verlangen naar meer bezin
ning op het christendom en naar meer eigen ver
antwoordelijkheid in het apostolaat. Deze twee gaan
samen. Apostolaat vraagt bezinning. Bezinning leidt
tot apostolaat. Soms constateert men bij onze leken
gelovigen echter een zekere afkeer van systematische
bezinning', van het methodisch verdiepen en verbre
den der geloofskennis. De studie blijkt niet alleen
de nodige tijd en inspanning te vragen, doch tevens
niet onmiddellijk en zonder meer de vruchten af te
werpen, welke men bij de aanvang der studie had
verwacht. Het geestelijke leven van een christen
Een nieuwe
Theologische leergang
houdt niet noodzakelijk gelijke tred met zijn gods
dienstige kennis. Een knappe theoloog is niet per
se een heilige en een heilige per se een knappe theo
loog. De duivel kan een knappe theoloog zijn. Chris
telijk leven veronderstelt genade en is genade. Theo
logie veronderstelt geloof en is wetenschap. Een heel
bijzondere wetenschap, inderdaad, onderscheiden van
alle andere door haar object (God en de goddelijke
openbaring) en door de subjectieve benadering van
dit object (met het gelovig verstand).. Maar toch
wezenlijk, in haar opzet, haar middelen en resulta
ten, wetenschap.
Wie aan theologie begint, dient dus te beseffen,
dat verdieping en intensivering van het eigen, per
soonlijke christelijke leven niet het eerste doel en het
rechtstreekse resultaat der theologie kan zyn. Het
gaat in de theologie om meer en dieper kennis, waar
mee zich dan ook méér mogelijkheden openen voor
meditatie ter zelfheiliging en voor motivering en
verbreding der apostolische werkzaamheid. En ook
die resultaten lijken ons volop de moeite waard.
S. JELSMA, M.S.C.
PROF. dr F. G. van der Meer, hoog
leraar aan de Nijmeegse Universiteit
en een van de brillantste weten
schappelijke auteurs van onze tijd, gaat
op 22 Juli het feit herdenken dat hij 25
jaar geleden tot priester werd gewijd.
Deze gelegenheid om zich de jaren te
heriiweren waarin hij volop werkzaam
was in de zielzorg, zal prof. Van dei-
Meer zeker niet voorbij laten gaan. Niet
zonder weemoed zal hy terugzien óp de
tien eerste jaren na 2iin priesterwijding,
toen hij als assistent in de parochie van
Oud-Zevenaar en later van 19351938
als kapelaan te Hilversum het parochie
werk in zün volle omgang leerde kennen.
Zyn bestemming lag echter elders. In 1938
volgde ziin benoeming tot hoogleeraar
in de christelüke archaeologie te Nüme-
gen. een henoeming die niet bepaald uit
de lucht kwam vallen. Insiders kenden
de kwaliteiten van deze jonge geleerde
die zich reeds hü zijn studies aan de
seminaria van Culemborg en Rysenburg
onderscheidde en daar reeds getuigenis
aflegde van zün verbluffendende belezen
heid en zün even verbluffende schryf-
kunst.
De christelüke archaeologie was het
terrein züner voorliefde. Studiereizen
naar Rome en naar alle gebieden waar
de zichtbare overblüfselen van de oud
christelijke en middeleeuwse kunst zün
kennis en zijn verbeelding konden ver-
rü'ken, bereidden hem voor op een weten-
schappelüke carrière in grote stijl, die
aanving met een proefschrift over de
oud-christelyke kunst.
Juist deze studiereizen hebben een
grote invloed uitgeoefend op het karak
ter van prof. Van der Meer's publicaties.
Hy is geen dorre boekenwurm geworden
die uit oude teksten nieuwe boeken com
pileert; zyn manier van schyven is direct
evocatief. Een benüdenswaardig vermo
gen om zich uit enkele brokstukken ge
hele vergane kunstwerken voor te stel
len en dit voorstellingsbeeld in weerga
loos beeldend proza op de lezer over te
brengen, maakt het lezen van zyn boe
ken ook voor de niet-vakman tot. een
verfijnd genoegen.
Een van de meest opmerkelüke staal
tjes van dit talent vindt men in de in
leiding van de platen-album „Rome", 'n
amper 32 pagina's beslaande tekst, waar
in het hele wezen van Rome, haar topo
grafie als uit een vliegtuig gezien
haar historie, haar godsdienst- en kunst
geschiedenis, haar sfeer en haar mensen
in de geladen formulering van prof. Van
der Meer's proza is samengepakt,
Deze '32 pagina's beschouwen wy als
prof. v. d. Meer's meesterstuk. Daarbü
zien wy geenszins over het hoofd dat hy
de prachtige „Catechismus" schreef, een
zeer persoonlijke bely'denis van heel de
katholieke levenswerkelykheïd, en dat
hü uit Augustinus' preken, uit eigen
aanschouwing in N. Afrika, en door
scherpzinnige materiaalverwerking de
wonderlüke biografie „Augustinus de
zielzorger" te voorschyn toverde. Dat hü
de Franse middeleeuwen beschreef in de
onvolprezen „Geschiedenis ener kathe
draal" en 'n revolutïonnaire theorie over
het ontstaan der Franse gothiek ver
werkte in „Keerpunt der middeleeuwen"
dal een in machtig proza geschreven
analyse is van de eeuw van St. Ber-
nardus.
„Christus oudste gewaad" een studie
over de christelüke geest die de oude
heidense kunstvormen nieuw leven gaf
en de bekende „Atlas der Westerse be
schaving" behoren tot prof. v. d. Meer's
jongste publicaties. Wie zyn oeuvre tot
dusver, in weinig jaren tot stand geko
men. overziet, moet bewondering hebben
voor de vruchtbaarheid van deze schrij
ver. een vruchtbaarheid die noch zyn
wetenschappelijke nauwkeurigheid noch
de allure van ziin proza aantast.. En dat
alles kwam tot stand in de rustige sfeer
van het Sint .Jozefhuis in Lent aan de
Waal, waar prof. v. d. Meer sinds 193?
woont en waar hij op 22 Juli de dank
bare herinnering zal laten gaan over zyn
werk als priester dat misschien zyn meest
vruchtbaarste werk is, al is het minder
spectaculair dan dat waarover vandaag
1 in de krant wordt geschreven.