De roep van GERR1T VISSER heeft toverkracht Rijswerkers leggen „bananen schillen" in de Gemene Geul bij na Elke week f 1.000.000.- naar de bodem Reportage Beroemdste der zinkbazen zegt. HET VRIJE VOLK ZATERDAG 27 JUNI 1953 PAGINA B Sleutelfiguur in strijd om Schouwen HET IS EENS GEBEURD, dat GERRIT VISSER, de beroemde zinkbaas uit WERKENDAM, met zijn rijswerkers op een woonschip zat en zei: ,,Wat is het hier donderswarm - waarop hij de brandende kachel tussen zijn eeltige handen nam, haar aan dek bracht en in het water smeet. Gerrit Visser is een mannetjesputter, maar tegelijkertijd is hij veel meer dan dat. Met zijn 67 jaren en zijn verweerde roodhuidentronie is hij volgens ingewijden nog altijd de allerknapste, ja geniale vertegenwoordiger van zijn eeuwenoude vak. En dat vak, hoe weinig bekend het bij het grote publiek ook moge zijn, is er precies de oorzaak van, dat Nederland méér is dan de rimboe, die de Batavieren hier vonden. GERRIT VISSER, die in zijn jeugd zelfs geen tijd had om lezen of schrijven te leren (en daarna nog minder), is thans een sleutelfiguur bij de redding van Schouwen- Duiveland, zoals hij dat in 1945 ook was bij de herovering van het verdronken Walcheren. Het is dan ook niet twijfelachtig, waar we hem hebben aangetroffen, hartstochtelijk schreeuwend en gebarend, de als een luifel vooruitgestoken onderlip trillend van emotie. Dat was in de wilde, gevaarlijke stromen achter het gat bij de Schelphoek de grootste dijkbreuk aller tijden, waarin de .Oranje en de Willem Ruys elkaar met gemak zouden kunnen passeren, en dat zonder elkaar te raken. EN HOEVEEL MENSEN LEVENS GAAT HET KOSTEN SEDERT ONHEUGLIJKE TIJDEN is Werken dam de grote broedplaats van onze rijswerkers. In Oost-Friesland (Duitsland) woont ook nog een plukje. Maar dan hebben we het voor wat Europa betreft gehad, en moeten we tot aan de Goudkust en naar China gaan om iets te vinden dat er op lijkt. Wat zij doen? Zij vlechten van wilgenrijs een matje, zoals u het misschien op de bewaarschool hebt gedaan, en laten dat ergens in het water zin ken. Alleen is die mat bij hen meestal enkele tien tallen meters lang en breed en zowel het vlechten als het tot zinken brengen is een werkje, waaraan een schoenmaker of een bankdirecteur zich maar liever niet moet wagen. De bedoeling is om zo'n „zinkstuk" op een precies berekende plaats aan de grond te brengen. De buig zame mat vlijt zich, met een enorm gewicht aan stenen bezwaard, tegen de bodem en beschermt deze tegen uitschuring door het water dat er langs stroomt. Dat is alles. Jazeker, dat is alles. Maar zon der de rijswerkers had men reusachtige delen van het in Februari overstroomde gebied meteen kunnen opgeven en zou zonder enige twijfel ook Schouwen-Duive- land reddeloos zijn. KLAAS GRAFTDIJK Tekeningen Hugh Jans Slim zijn WANT ÓVERAL waar men dijken legt om „levend" water in te dammen, komt het moment dat men niet verder vooruit kan. De stroom immers, in het nauw gedreven, begint met verdubbelde kracht te knagen aan de corridor die hem wordt gelaten. Als men dan ook een gat wil sluiten, waar elk tij vele millioenen kubieke meters water door heen wringen, zal de zwakke mens slim moeten zijn en de laatste openmg zo mogelijk met één klap dichtslaan. Welnu, daartoe dienen de betonnen caissons, die bij honderden worden aangemaakt en (in zeer groot formaat) uit Engeland onderweg zijn. Maar deze goocheltoer zou nóg mislukken als men niet vooraf de weke bodem bij de kraag greep en in een harnas van zinkstukken stak. En dat gebeurt nu. Ook de ring om Schouwen zal weer gesloten worden dank zij de onmisbare hulp van Gerrit Visser en zijn mannen, die als het ware een onzichtbaar veld leggen van bananenschillen, waarop het water, juist als het op zijn stormachtigst toe komt rennen, af glijdt. Niet alleen zijn de rijswerkers volstrekt onmisbaar bij het dichten of omsjngelen van grote dijkbreu ken, ook zou de opbouw van nieuw land uit zee zoals in het IJselmeer gebeurt) zonder hen niet gaan. Veel sterker nog. Wanneer men vraagt: Wat zou ons lage land zijn zonder deze typisch-nationale kunst, die in de rijswerkersfamilies werd overgedra gen van vader op zoon? dan luidt het antwoord: Het zou niet bestaan! Want op de stormvloeden en dijkbreuken van wel eer zou men geen antwoord geweten hebben. En ook nu nog zou het hele kunstwerk-onder-de-waterspiegel, dat Nederland heet snel terugvallen tot zijn oer staat van wad en moeras (als een paar handenvol rijswerkers niet staag in touw waren om nu eens hier en dan eens daar de gevaarlijke stromen, die ons belagen, de giftanden uit te trekken. De strandhoofden langs onze kust, de bedreigde koppen der Waddeneilanden, de pieren die Rotter dam en Amsterdam een weg op de wereld openen, de Hondsbossche Zeewering, de waker van Westkap- pel, vele andere dijken die op talloze plekken als zieke reuzen om zouden zakken als geen rijzen mat ten de stroom van hun voeten weerde... noem maar op het zou allemaal snel en zeker onhoudbaar worden, zo goed als verder landinwaarts brugpijlers zouden worden ondermijnd, kanalisaties teloor zou den gaan en rivieren teugelloos zouden verwilderen. Merkwaardig is het. dat in het moeras zelf (nu nog in de Biesboschi het materiaal groeide, waar mee men het water het meest doeltreffend te lijf kon: het griendhout. En dubbel merkwaardig, dat de kunst om het te verwerken door de moderne techniek onberoerd is gebleven. Voor de rijzen mat ten, de zinkstukken, bestaat geen bevredigend surro gaat. Zij roesten niet, zijn door hun licht gewicht gemakkelijk te vervoeren, houden het zand vast, buigen zich soepel in de plooien van de bodem enzo voorts. Zo is ook de manier waarop anno 1953 Gerrit Vis ser en zijn mannen bij de Schelphoek hun zinkstuk ken klaarmaken en naar de kelder helpen, in begin sel nog geheel' gelijk aan wat naar wij moeten aannemen hun voorouders deden om het water van de St. Elizabethsvloed in 1421 en zoveel andere rampzalige vloeden uit die vroege dagen weer in zee te dringen! De gil van Gerrit Z"1 ERRIT VISSER slaakt een gil. Hij staat boven ^op een platte schuit (een „bak"), die bezaaid is met dikke en dunne touwen, ankers, boeien, planken, hamers, enz. Deze gil is herkenbaar boven het ge- plons van stenen, het getuf van motorvletjes en sleepboten, het geplas van riemen, het geschreeuw van mannen, het gekraak van takken, het gerom mel van tientallen voeten op ijzer, en boven het bruisen en ruisen van water en wind. Het is de gil, die hij duizenden malen in zijn leven heeft geslaakt en die zoveel is als zijn telefoon. Want op deze manier maakt hij contact met Aart, die een scheerlijn moet vieren, met Henk die een anker kan gaan halen of met Sjaan in wiens buurt een koppel mannen bezig is de ene hoek van het zinkstuk al te zwaar te belasten, zodat er ongeluk ken van konden komen, met die stroom er pal op. Merken die kerels dan zelf niets? Nee. zij merken het nauwelijks, dat ze, in rijen staande op hun drij vende eiland, tot aan de liezen in het water zijn gezakt, terwijl ze steen voor zware steen in hun handen torsten en door gaven tot ten slotte de laatste man hem neer wierp. Het ballasten gaat aan het eigenlijke zinken vooraf. Het zinken is de sprong, het ballasten is de aanloop. Voordat het kostbare werkstuk het grote troetelkind, naar de diepte wordt gejaagd, moet het alvast zwaarder als het ware zwevend in het water worden gemaakt. Want het zinken moet snel gebeuren, in de weinige minuten, die de getij tafel er voor aangeeft: op de kentering van eb en vloed, als de stroom weifelt en een ogenblik zijn brute kracht verliest. Als een kroningsplechtigheid jVTAAR DIT BESLISSENDE, bijna plechtige moment -1-™ wordt het hele werkprogramma ingericht met evenveel eerbied voor het horloge als gold het een sterrenkundige waarneming of de kroning van Eli zabeth II. Vanochtend bij het krieken van de dag zijn we van Schelphoek-West met het zinkstuk ver- -ol" .Iet was een knaap van 40 bij 40 meter e men de vorige dag gemaakt had op de „zate": een kunstmatig strandje, dat tegelijk is opgespoten met het terrein voor de barakken, waarin de man nen wonen. Met de vloed was de zate ondergelopen en had men het zinkstuk er af kunnen trekken. Hier ligt het. Sleepboten er voor en al gauw ook er achter: de Trouw, de En Avant IV en V. de Hol land, een stel motorvletjes: Eerst langs de dijk. die al lang over nog veel groter lengten ingestort, zou zijn als deze mannen niet ook hier hun zinkstukken tegenaan hadden gejaagd. Dan varen we „op de tocht" van het vervaarlijke Schelpenhoekgat. dat nu 400 meter lang is en een kerktoren (bijna 40 meter) diep. Méér sleepboten er bij. „Achthonderd paardekrachten", telt een der rijswerkers, die er zelf voor minstens twee goed lijkt: een brok weer en wind met een rode zakdoek om de hals. Maar nog komen we, tegen de ebstroom m, bijna niet vooruit. Daarginds komt van Schelphoek-Oost, waar ook een barakkenkamp is en ook een zate, een tweede zinkstuk aan, onder leiding van Gerrits zoon Piet Visser. Zinken, zinken maar, dag in dag uit, in een tempo, dat de waterstaatkundige geschiedénis van ons land nog niet heeft gezien. Eén zo'n stuk kost naar gelang van de grootte 30.000.f 40.000,— of meer, t ransport en stenen meegerekend. Op Schouwen-Duiveland gaat op het ogenblik elke week voor bijna een miïlioen gulden naar de bodem. Alleen aan zinkwerk. Dat is nog maar een heel klein deel van de prijs, die voor de redding van het „vergeten eiland" wordt betaald. De IJsel is er ook! LS HET WINDSTIL IS, kan men 's nachts in Burgh en Haemstede (aan de voet der duinen) het ruisen en. vallen van de geweldige watermassa's uit het oosten horen. Bij vloed stroomt door dit gat ,,Gooi uit, gooi uit! Het moet weg!" een 9300 hectaren grote polder vol; bij eb stort zich een schijf water van ongeveer anderhalve meter hoogte weer door datzelfde gat omlaag. Achter deze invalspoort zijn onschuldige polderslootjes opengere ten tot woeste beken en complete rivieren, die te zamen een grote, witschuimende waaier vormen, waar doorheen het water zes uur de ene richting uit wordt gestuwd om dan met evenveel onstuimig heid de andere richting uit te gaan, en dat in regel matige, onafgebroken cadans. De waterstaatkundigen en de aannemers, die er moeten werken, hebben zich genoodzaakt gezien, de voornaamste van deze illegale waterlopen namen te geven, om spraakverwarring te ontgaanOude Geul, Gemene Geul, Heertjes Geul, enz. Boerderijen, die misschien allang zijn bezweken, stonden peet. Alleen die Gemene Geul (genoemd naar de Gemene Hoeve) al, heeft een waterverplaatsing ongeveer gelijk aan de gemiddelde afvoer van de Gelderse IJsel, maar de stroom is er sneller en onberekenbaarder. Hier is het, dat ons zinkstuk dalen moet: midden in de Gemene Geul, die later met caissons moet wor den gesloten. Het is niet ver van het overspoelde dorp Serooskerke, dat hulpeloos ligt te midden van deze woestenij. Tussen huisjes en boerderijen, die nog staan, wan kelend vaak, verheffen zich thans reuzengroot de drijvende kranen, die bezig zijn met dezelfde in- laagdijk (in een grote boog achter het Schelphoek- gat om) die later ook op ons zinkwerk zal worden gebouwd. Gerrit Visser heft zijn hand op. Op de bakken zit een rij mannen in starthouding. „Los!" Daar vallen de ankers. Het zinkstuk wordt een mierenhoop. Het wordt aan trossen stroomafwaarts gevierd tot op de plek waar het volgens de geleerde heren van de Waterstaat precies moet liggen en waar het onder water nauwkeurig zal aansluiten bij het stuk van de vorige dag. Ook in de richting van de eb worden ankers uit gebracht. Ter weerszijden van de geul waden man nen op de ondiepten om ook in de dwarsrichtmg het zinkstuk vast te leggen. Bakken met stenen worden langszij gesleept en met scheerlijnen tegen het rijs- houten eilandje aangesjord. Allemaal vakwerk waar bij het op minuten en. centimeters aankomt. Waarheen Waartoe T7ELE TIENTALLEN MANNEN zijn met zo'n v zinkstuk in de weer en ieder kent niet alleen zijn rol, maai- bovendien het tijdstip waarop hij op moet komen. Planken worden uitgelegd en aanstonds weer opgenomen. Bootjes varen rond met bestem mingen, waar de buitenstaander zelfs niet naar durft raden. Hier gaat een lijn los; daar wordt er een aangetrokken. Men is in rep en roer met jonge boompjes die men langs de zijkant van het stuk plant en na korte tijd weer weghaalt. Alles heeft haast. „Die Herculessenroepen twee, drie man ergens op een hoek van het eiland. Olie- jassen, lieslaarzen en zuidwesters klauteren op de bakken en beginnen aan dikke touwen, die met ijzerdraad zijn doorschoten, te trekken. Een bak drijft opzij; hulpeloos, met materiaal en nog wel een voorman er op. Klopt dat? O ja, hij treedt tenminste in gesprek met roeibootjes die ver volgens naar alle kanten uitzwermen waarheen toch? Stervormige tuiltjes houten palen, die rechtop uit het zinkstuk steken, kunstig daarin verwerkt, worden met houtenhamers weggeslagen. Nog steeds zijn mannen bezig met het aan elkaar doorgeven van eindeloos schijnende touwen. Dan geeft Gerrit Visser een gil. Zijn gil. „Kees, kom op!" schreeuwt onmiddellijk iemand, die zijn bedoeling begrepen heeft. Het schalt over het- water en uit de verte schiet een motorvletje aan. Dat was dus Kees. Wat komt hij doen? Gerrit Visser roept iets naar de overzijde, van het stuk. Hij gebaart iets tegen iemand in zijn nabijheid. Hij geeft nog een gil en stampt van span ning en ongeduld. Een deel van de rijswerkers kijkt op, maar zij vervolgen hun werk, ongeveer zoals musici al doorspelend hun dirigent in het oog hou den. En inderdaad, het werk waarbij iedere handeling zozeer aan tijd gebonden is en dat zonder volmaakte ploeggeest tot mislukking zou zijn gedoemd, doet denken aan het samenspel van een orkest. Of, zoals ze op het hoofdkwartier van de Water staat in Zierikzee zeiden: aan de fascinerende snel heid waarmee geroutineerd circuspersoneel de grote tent opzet, na aankomst in een nieuwe stad. Zachtjes golft het zinkstuk onder het gewicht van de mannen, die er met grote sprongen overheen hollen, en op de stroom die het van onderen tracht aan te grijpen. Maar hier en daar verdwijnt het diep onder de oppervlakte van het water Want het bal lasten is begonnen: levende transportlijnen brengen zware stenen op de mat. Pas als de mannen zich op de bakken terugtrekken heft het zinkstuk zich weer wat omhoog. In al zijn grootheid DE KENTERING is nabij. En nu rijst de oude Gerrit Visser op in zijn volle waarde. Met al zijn opmerkzaamheid voor de mannen en hun werk heeft hij het water geen ogenblik uit zijn gedachten ver loren. Hij kijkt. Waarnaar? Van zijn veertiende jaar af. toen hij meetrok met zijn vader, die ook zinkbaas was. heeft hij dit ge leerd: oog in oog met de vijand diens gevaarlijke kracht te meten: door de oppervlakte die zich traag en trager voortbeweegt en waarop zich kleine kolk jes vormen, héénturen om met het zesde zintuig van de geboren zinkbaas te raden wat zich daar onder afspeelt. Want beneden loopt de vloed al wanneer het boven nog eb is En zou het laatste, beslissende bom bardement te laat worden ingezet, dan zou onder het zinken het stuk van zijn juiste plaats wijken, of erger: beneden worden fijngemalen tussen de kaken van dat snelgroeiende monster, het jonge, wassende tij. En overal is het anders. De wind telt mee de afmetingen van het stuk. de hoek die het met de stroom maakt, de diepte en de vorm van de geul, enz. „Kan het. Gerrit?" zullen de opzichters en even tueel ook de ingenieurs van Waterstaat met lichte eerbied vragen als het aankomt op de laatste, beslis sende geheimenissen van het zinken. Ook zijn eigen patroons, de gebroeders Van Oord uit Werkendam, volgen graag het advies van de man, in wie de ervaring van geslachten verzameld is en die in de loop van zijn lange leven zeker zijn eigen gewicht in goud voor hun firma heeft verdiend Want Ger rit heeft nog nooit een zinkstuk verspeeld! Dat is zoiets als een paard dat nog nooit gestruikeld is. Het wordt stiller. De mannen zijn kalm, maar voelen dat de spanning stijgt. Gerrit roept: „Nou jongens, allemaal klaar?" De stilte is compleet. Zij bukken zich. Gerrit tilt zijn pet op en wist zich het zweet van het gegroefde voorhoofd. Altijd weer die vreselijke verantwoording, die slopende spanning, die angst. Hij zou er liever mee ophouden, nuIs 67 niet oud genoeg? Maar zijn bazen hebben hem zo ge vraagd mee te komen naar Schouwen-Duiveland. En heeft hijzelf trouwens niet eens gezegd, dat hij subiet dood zou gaan. toen ze hem een baantje aan de wal wilden geven, al jaren geleden? Gooi uit!!" QAAR SCHIETEN zijn armen in de hoogte alsof er een elastiek gebroken was. „Gooi uit!" schreeuwt hij met schelle stem. „In de gangboor den!" Het is of een explosie de schepen aangrijpt. Alles beweegt. Het lawaai is oorverdovend. Enorme watermassa's spuiten omhoog. Alle beschikbare mannen zijn bezig om de stenen van de bakken af te kantelen, het water in. boven op het zinkstuk. „Gooi uit, gooi uit!" klinkt het drif tig overal. Hier en daar hebben anderen de kreet overgenomen als om zich zelf en elkaar aan te vuren. „Gooi uit. mannen, gooi uit, alles moet weg!" Het is vanmorgen vroeg bitter koud geweest, maar nu breekt een mager zon netje door. De oliejassen van de bukkende mannen glimmen van het water dat in grote fonteinen over hen heen sproeit bij elke steen die valt. Gerrit Visser holt half struike lend over de scheefhan gende bak. Hij roept en wijst. ,,Een paar man er bij hier, het moet vlug ger!" Zijn wil plant zich magisch voort onder de gelederen. „Wacht even hier. Gooi uit, daar in die hoek. Gelijk op mannen!" Hij is doornat, zoals hij zijn hele leven geweest is. want zijn oliejas doet hij nooit dicht. Van de zijkant af wordt het zinkstuk onder water gewalst. De bakken worden steeds aangetrokken en schuiven op tot waar de mat nog niet gezonken is. zodat de smijtende mannen steeds nieuwe prooi vinden voor hun bombardement. mannen door hun zware arbeid stukje bij beetje bezweren. Iemand zegt: „Hè, hè, en nou naar huis. jongens, om te eten!" Het is bij tweeën en hij was om vier uur opgestaan, en door de drukte had hij zelfs nog niet ontbeten. Het is zo teer „Kwaaier, véél kwaaier dan Walcheren toen er een bak van een sleepboot losschoot, zodat de aanvoer van stenen een kwartier stokte. Toen ging het nog niet gezonken deel van het stuk op reis. De stroom werd sterker, men stond mach teloos en daar krulde het op. de vloed kreeg er nog meer vat op en scheurde het af als papier. Zo klem en teer is een zinkstuk in het machtige water, als het er op aankomt. Duizenden guldens schade. Het was bij de Schelphoek voor net eerst, trouwens, dus niemand mag klagen. Het was ook niemands schuld. Het leven van deze mannen is zwaar. „Als het niet zo goed verdiende, zou ik gewóón werk zoeken", zegt er een. Door de overuren vangen zij 100,— schoon per week, en soms meer. „Mijn vrouw zou me voor ƒ30,minder thuis willen houden", zegt een ander, die twee jaar ge trouwd is. Op Vrijdagavond gaan zij naar huis. Naar Wer kendam de meesten, maar er zijn ook Amelanders bij uit Hollum en die doen soms zestien en een half uur over een enkele reis. Op Maandag huilen de vrouwen. Heus. dat went nooit, al zie je er nog zo stoer uit. En dan komt burge meester d'Ailly uit Am sterdam een dag naar het noodgebied om de toe stand op te nemen en zegt, dat hij niet begrijpt waarom men niet op Zon dag door laat werken. Nu, hij is welkom, hoor, in de barakken van Gerrit Vis ser en zijn mannen! Dan zullen zij het hem even uitleggen. Zij maken van Maandag- tot Vrijdagmiddag 70 tot 90 uur. Is dat niet genoeg? De ankerpioegen en „zware storf'-ploegen gaan soms 's nachts om half drie al het water op, maar kunnen dan overdag bijvoorbeeld als er tegen de avond wordt gezonken toch niet gemist worden. ISa de offerande: huistoe om Zijn de bakken met stenen leeg? Daar komen al andere langszij, volgeladen, en een nieuwe razernij begint. Als de tam-tam in het oerwoud klinkt hier het onafgebroken geroffel der voeten en het ge bonk der rollende stenen. Het lijkt een heidens offer, een ritueel, een gewijde handeling, waardoor deze dol geworden watermannen zich van duistere mach ten bevrijden. Gelijkmatig zakt het zinkstuk weg in de diepte. Op de laatste reeds half gezonken, strook, verrich ten enige mannen halsbrekende toeren om touwen binnen te halen; zij staan tot hun knieën in het water en een stap naast het stuk is waarschijnlijk hun dood, daar de lieslaarzen het zwemmen verhin deren. Nu worden met een laatste krachtsinspan ning de laatste vierkante meters aan de bodem van deze geul geprikt. Er vallen doden OVER HET GEVAAR hebben we nog niet gespro ken Met kleine roeiboten wagen deze mannen zich ook 's nachts in het labyrinth van verraderlijke stromen achter het grote gal. Dan liggen zij voor anker hun werk te doen De stroom wordt sneller en de boot schept water: zal er helemaal onderdoor gaan... Daarom ligt er op de voorplecht een vlijmscherp kapmes klaar. „Laat rotten als je leven je lief is!" Dan liever het materiaal kwijt... Daar sliert het bootje, plotseling bevrijd, op de stroom weg. maar dat hindert niet. want het schept geen water meer. Ongeveer twee maanden geleden is een zekere Speelman hier aldus verdronken. En bij W'emeldinge is enige weken geleden ook verdronken een zwager van Gerrit Vissers zoon Sjaan. En bij Harderwijk, ook nog dit voorjaar, is de twintig jaar oude jongen van Piet Visser, Ger rits andere zoon. overboord gevallen en tussen twee bakken bekneld geraakt, hetgeen hem het leven kostte. Op dezelfde manier viel vanmorgen nog ene Toon Stoel van de bak af. terwijl een andere naderde, maar hem heeft men bijtijds kunnen grijpen. „Er zullen er nog &el meer gaan' zeggen de man nen. „en je weet, dat het )e altijd boven het hoofd hangt." Gerrit Visser doet er een van zijn schaarse woorden bij: „Het is hier veel Kwaaier dan op Wal cheren. Meer water en wispelturiger. En het zal nog kwaaier worden!" De vrouwen wéten waarom zij huilen op Maan dag... DE LAPPEN, die hier gezonken worden zijn groter dan ooit. Men werkt in stroomsnelheden waar men gewoonlijk hartelijk voor zou bedanken En het tempo moet nog worden opgevoerd, allemaal om Schouwen-Duiveland voor de winter te sluiten. Er komen nog «steeds meer mensen bij; vakmensen als het gaat en anders maar beginnelingen. Allemaal moeten zij het uiterste geven en dat doen zij dan ook, daar op het allerkritiekste punt van de ramp, in het vreselijke, wriemelende braaksel van de Schelphoek.

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - kranten | 1953 | | pagina 2