De roep van GERR1T VISSER
heeft
toverkracht
Rijswerkers leggen „bananen
schillen" in de Gemene Geul
bij
na
Elke week
f 1.000.000.-
naar de bodem
Reportage
Beroemdste der
zinkbazen zegt.
HET VRIJE VOLK
ZATERDAG 27 JUNI 1953
PAGINA B
Sleutelfiguur in
strijd om Schouwen
HET IS EENS GEBEURD, dat GERRIT VISSER, de beroemde zinkbaas uit
WERKENDAM, met zijn rijswerkers op een woonschip zat en zei: ,,Wat
is het hier donderswarm - waarop hij de brandende kachel tussen
zijn eeltige handen nam, haar aan dek bracht en in het water smeet. Gerrit
Visser is een mannetjesputter, maar tegelijkertijd is hij veel meer dan dat. Met zijn
67 jaren en zijn verweerde roodhuidentronie is hij volgens ingewijden nog altijd de
allerknapste, ja geniale vertegenwoordiger van zijn eeuwenoude vak. En dat vak,
hoe weinig bekend het bij het grote publiek ook moge zijn, is er precies de oorzaak
van, dat Nederland méér is dan de rimboe, die de Batavieren hier vonden.
GERRIT VISSER, die in zijn jeugd zelfs geen tijd had om lezen of schrijven te leren
(en daarna nog minder), is thans een sleutelfiguur bij de redding van Schouwen-
Duiveland, zoals hij dat in 1945 ook was bij de herovering van het verdronken Walcheren.
Het is dan ook niet twijfelachtig, waar we hem hebben aangetroffen, hartstochtelijk
schreeuwend en gebarend, de als een luifel vooruitgestoken onderlip trillend van emotie.
Dat was in de wilde, gevaarlijke stromen achter het gat bij de Schelphoek de grootste
dijkbreuk aller tijden, waarin de .Oranje en de Willem Ruys elkaar met gemak zouden
kunnen passeren, en dat zonder elkaar te raken.
EN HOEVEEL MENSEN
LEVENS GAAT HET
KOSTEN
SEDERT ONHEUGLIJKE TIJDEN is Werken
dam de grote broedplaats van onze rijswerkers.
In Oost-Friesland (Duitsland) woont ook nog een
plukje. Maar dan hebben we het voor wat Europa
betreft gehad, en moeten we tot aan de Goudkust
en naar China gaan om iets te vinden dat er op
lijkt.
Wat zij doen? Zij vlechten van wilgenrijs een
matje, zoals u het misschien op de bewaarschool
hebt gedaan, en laten dat ergens in het water zin
ken. Alleen is die mat bij hen meestal enkele tien
tallen meters lang en breed en zowel het vlechten
als het tot zinken brengen is een werkje, waaraan
een schoenmaker of een bankdirecteur zich maar
liever niet moet wagen. De bedoeling is om zo'n
„zinkstuk" op een precies berekende plaats aan de
grond te brengen. De buig
zame mat vlijt zich, met
een enorm gewicht aan
stenen bezwaard, tegen de
bodem en beschermt deze
tegen uitschuring door
het water dat er langs
stroomt.
Dat is alles. Jazeker,
dat is alles. Maar zon
der de rijswerkers had
men reusachtige delen van het in Februari
overstroomde gebied meteen kunnen opgeven en
zou zonder enige twijfel ook Schouwen-Duive-
land reddeloos zijn.
KLAAS GRAFTDIJK
Tekeningen Hugh Jans
Slim
zijn
WANT ÓVERAL waar men dijken legt om
„levend" water in te dammen, komt het moment
dat men niet verder vooruit kan. De stroom immers,
in het nauw gedreven, begint met verdubbelde
kracht te knagen aan de corridor die hem wordt
gelaten. Als men dan ook een gat wil sluiten, waar
elk tij vele millioenen kubieke meters water door
heen wringen, zal de zwakke mens slim moeten zijn
en de laatste openmg zo mogelijk met één klap
dichtslaan.
Welnu, daartoe dienen de betonnen caissons, die
bij honderden worden aangemaakt en (in zeer
groot formaat) uit Engeland onderweg zijn. Maar
deze goocheltoer zou nóg mislukken als men niet
vooraf de weke bodem bij de kraag greep en in een
harnas van zinkstukken stak. En dat gebeurt nu.
Ook de ring om Schouwen zal weer gesloten worden
dank zij de onmisbare hulp van Gerrit Visser en
zijn mannen, die als het ware een onzichtbaar veld
leggen van bananenschillen, waarop het water, juist
als het op zijn stormachtigst toe komt rennen, af
glijdt.
Niet alleen zijn de rijswerkers volstrekt onmisbaar
bij het dichten of omsjngelen van grote dijkbreu
ken, ook zou de opbouw van nieuw land uit zee
zoals in het IJselmeer gebeurt) zonder hen niet
gaan. Veel sterker nog. Wanneer men vraagt: Wat
zou ons lage land zijn zonder deze typisch-nationale
kunst, die in de rijswerkersfamilies werd overgedra
gen van vader op zoon? dan luidt het antwoord:
Het zou niet bestaan!
Want op de stormvloeden en dijkbreuken van wel
eer zou men geen antwoord geweten hebben. En ook
nu nog zou het hele kunstwerk-onder-de-waterspiegel,
dat Nederland heet snel terugvallen tot zijn oer
staat van wad en moeras (als een paar handenvol
rijswerkers niet staag in touw waren om nu eens
hier en dan eens daar de gevaarlijke stromen, die
ons belagen, de giftanden uit te trekken.
De strandhoofden langs onze kust, de bedreigde
koppen der Waddeneilanden, de pieren die Rotter
dam en Amsterdam een weg op de wereld openen,
de Hondsbossche Zeewering, de waker van Westkap-
pel, vele andere dijken die op talloze plekken als
zieke reuzen om zouden zakken als geen rijzen mat
ten de stroom van hun voeten weerde... noem maar
op het zou allemaal snel en zeker onhoudbaar
worden, zo goed als verder landinwaarts brugpijlers
zouden worden ondermijnd, kanalisaties teloor zou
den gaan en rivieren teugelloos zouden verwilderen.
Merkwaardig is het. dat in het moeras zelf (nu
nog in de Biesboschi het materiaal groeide, waar
mee men het water het meest doeltreffend te lijf
kon: het griendhout. En dubbel merkwaardig, dat
de kunst om het te verwerken door de moderne
techniek onberoerd is gebleven. Voor de rijzen mat
ten, de zinkstukken, bestaat geen bevredigend surro
gaat. Zij roesten niet, zijn door hun licht gewicht
gemakkelijk te vervoeren, houden het zand vast,
buigen zich soepel in de plooien van de bodem enzo
voorts.
Zo is ook de manier waarop anno 1953 Gerrit Vis
ser en zijn mannen bij de Schelphoek hun zinkstuk
ken klaarmaken en naar de kelder helpen, in begin
sel nog geheel' gelijk aan wat naar wij moeten
aannemen hun voorouders deden om het water
van de St. Elizabethsvloed in 1421 en zoveel andere
rampzalige vloeden uit die vroege dagen weer in zee
te dringen!
De gil van Gerrit
Z"1 ERRIT VISSER slaakt een gil. Hij staat boven
^op een platte schuit (een „bak"), die bezaaid is
met dikke en dunne touwen, ankers, boeien, planken,
hamers, enz. Deze gil is herkenbaar boven het ge-
plons van stenen, het getuf van motorvletjes en
sleepboten, het geplas van riemen, het geschreeuw
van mannen, het gekraak van takken, het gerom
mel van tientallen voeten op ijzer, en boven het
bruisen en ruisen van water en wind.
Het is de gil, die hij duizenden malen in zijn leven
heeft geslaakt en die zoveel is als zijn telefoon.
Want op deze manier maakt hij contact met Aart,
die een scheerlijn moet vieren, met Henk die een
anker kan gaan halen of met Sjaan in wiens buurt
een koppel mannen bezig is de ene hoek van het
zinkstuk al te zwaar te belasten, zodat er ongeluk
ken van konden komen, met die stroom er pal op.
Merken die kerels dan
zelf niets? Nee. zij merken
het nauwelijks, dat ze, in
rijen staande op hun drij
vende eiland, tot aan de
liezen in het water zijn
gezakt, terwijl ze steen
voor zware steen in hun
handen torsten en door
gaven tot ten slotte de
laatste man hem neer
wierp.
Het ballasten gaat aan het eigenlijke zinken
vooraf. Het zinken is de sprong, het ballasten is de
aanloop. Voordat het kostbare werkstuk het grote
troetelkind, naar de diepte wordt gejaagd, moet het
alvast zwaarder als het ware zwevend in het
water worden gemaakt. Want het zinken moet
snel gebeuren, in de weinige minuten, die de getij
tafel er voor aangeeft: op de kentering van eb en
vloed, als de stroom weifelt en een ogenblik zijn
brute kracht verliest.
Als een kroningsplechtigheid
jVTAAR DIT BESLISSENDE, bijna plechtige moment
-1-™ wordt het hele werkprogramma ingericht met
evenveel eerbied voor het horloge als gold het een
sterrenkundige waarneming of de kroning van Eli
zabeth II. Vanochtend bij het krieken van de dag
zijn we van Schelphoek-West met het zinkstuk ver-
-ol" .Iet was een knaap van 40 bij 40 meter
e men de vorige dag gemaakt had op de „zate":
een kunstmatig strandje, dat tegelijk is opgespoten
met het terrein voor de barakken, waarin de man
nen wonen. Met de vloed was de zate ondergelopen
en had men het zinkstuk er af kunnen trekken.
Hier ligt het. Sleepboten er voor en al gauw ook
er achter: de Trouw, de En Avant IV en V. de Hol
land, een stel motorvletjes: Eerst langs de dijk. die
al lang over nog veel groter lengten ingestort, zou
zijn als deze mannen niet ook hier hun zinkstukken
tegenaan hadden gejaagd.
Dan varen we „op de tocht" van het vervaarlijke
Schelpenhoekgat. dat nu 400 meter lang is en een
kerktoren (bijna 40 meter) diep. Méér sleepboten er
bij. „Achthonderd paardekrachten", telt een der
rijswerkers, die er zelf voor minstens twee goed
lijkt: een brok weer en wind met een rode zakdoek
om de hals. Maar nog komen we, tegen de ebstroom
m, bijna niet vooruit.
Daarginds komt van Schelphoek-Oost, waar ook
een barakkenkamp is en ook een zate, een tweede
zinkstuk aan, onder leiding van Gerrits zoon Piet
Visser. Zinken, zinken maar, dag in dag uit, in een
tempo, dat de waterstaatkundige geschiedénis van
ons land nog niet heeft gezien.
Eén zo'n stuk kost naar gelang van de grootte
30.000.f 40.000,— of meer, t ransport en stenen
meegerekend. Op Schouwen-Duiveland gaat op het
ogenblik elke week voor bijna een miïlioen gulden
naar de bodem. Alleen aan zinkwerk. Dat is nog
maar een heel klein deel van de prijs, die voor de
redding van het „vergeten eiland" wordt betaald.
De IJsel is er ook!
LS HET WINDSTIL IS, kan men 's nachts in
Burgh en Haemstede (aan de voet der duinen)
het ruisen en. vallen van de geweldige watermassa's
uit het oosten horen. Bij vloed stroomt door dit gat
,,Gooi uit, gooi uit! Het moet weg!"
een 9300 hectaren grote polder vol; bij eb stort zich
een schijf water van ongeveer anderhalve meter
hoogte weer door datzelfde gat omlaag. Achter deze
invalspoort zijn onschuldige polderslootjes opengere
ten tot woeste beken en complete rivieren, die te
zamen een grote, witschuimende waaier vormen,
waar doorheen het water zes uur de ene richting
uit wordt gestuwd om dan met evenveel onstuimig
heid de andere richting uit te gaan, en dat in regel
matige, onafgebroken cadans.
De waterstaatkundigen en de aannemers, die er
moeten werken, hebben zich genoodzaakt gezien, de
voornaamste van deze illegale waterlopen namen te
geven, om spraakverwarring te ontgaanOude Geul,
Gemene Geul, Heertjes Geul, enz. Boerderijen, die
misschien allang zijn bezweken, stonden peet. Alleen
die Gemene Geul (genoemd naar de Gemene Hoeve)
al, heeft een waterverplaatsing ongeveer gelijk aan
de gemiddelde afvoer van de Gelderse IJsel, maar
de stroom is er sneller en onberekenbaarder.
Hier is het, dat ons zinkstuk dalen moet: midden
in de Gemene Geul, die later met caissons moet wor
den gesloten. Het is niet ver van het overspoelde
dorp Serooskerke, dat hulpeloos ligt te midden van
deze woestenij.
Tussen huisjes en boerderijen, die nog staan, wan
kelend vaak, verheffen zich thans reuzengroot de
drijvende kranen, die bezig zijn met dezelfde in-
laagdijk (in een grote boog achter het Schelphoek-
gat om) die later ook op ons zinkwerk zal worden
gebouwd.
Gerrit Visser heft zijn hand op. Op de bakken zit
een rij mannen in starthouding. „Los!" Daar vallen
de ankers. Het zinkstuk wordt een mierenhoop. Het
wordt aan trossen stroomafwaarts gevierd tot op de
plek waar het volgens de geleerde heren van de
Waterstaat precies moet liggen en waar het onder
water nauwkeurig zal aansluiten bij het stuk van
de vorige dag.
Ook in de richting van de eb worden ankers uit
gebracht. Ter weerszijden van de geul waden man
nen op de ondiepten om ook in de dwarsrichtmg het
zinkstuk vast te leggen. Bakken met stenen worden
langszij gesleept en met scheerlijnen tegen het rijs-
houten eilandje aangesjord. Allemaal vakwerk waar
bij het op minuten en. centimeters aankomt.
Waarheen Waartoe
T7ELE TIENTALLEN MANNEN zijn met zo'n
v zinkstuk in de weer en ieder kent niet alleen zijn
rol, maai- bovendien het tijdstip waarop hij op moet
komen. Planken worden uitgelegd en aanstonds
weer opgenomen. Bootjes varen rond met bestem
mingen, waar de buitenstaander zelfs niet naar
durft raden. Hier gaat een lijn los; daar wordt er
een aangetrokken. Men is in rep en roer met jonge
boompjes die men langs de zijkant van het stuk
plant en na korte tijd weer weghaalt.
Alles heeft haast. „Die Herculessenroepen twee,
drie man ergens op een hoek van het eiland. Olie-
jassen, lieslaarzen en zuidwesters klauteren op de
bakken en beginnen aan dikke touwen, die met
ijzerdraad zijn doorschoten, te trekken.
Een bak drijft opzij; hulpeloos, met materiaal en
nog wel een voorman er op. Klopt dat? O ja, hij
treedt tenminste in gesprek met roeibootjes die ver
volgens naar alle kanten uitzwermen waarheen
toch? Stervormige tuiltjes houten palen, die rechtop
uit het zinkstuk steken, kunstig daarin verwerkt,
worden met houtenhamers weggeslagen. Nog steeds
zijn mannen bezig met het aan elkaar doorgeven
van eindeloos schijnende touwen.
Dan geeft Gerrit Visser een gil. Zijn gil. „Kees,
kom op!" schreeuwt onmiddellijk iemand, die zijn
bedoeling begrepen heeft.
Het schalt over het- water en uit de verte schiet
een motorvletje aan. Dat was dus Kees. Wat komt
hij doen? Gerrit Visser roept iets naar de overzijde,
van het stuk. Hij gebaart iets tegen iemand in zijn
nabijheid. Hij geeft nog een gil en stampt van span
ning en ongeduld. Een deel van de rijswerkers kijkt
op, maar zij vervolgen hun werk, ongeveer zoals
musici al doorspelend hun dirigent in het oog hou
den.
En inderdaad, het werk waarbij iedere handeling
zozeer aan tijd gebonden is en dat zonder volmaakte
ploeggeest tot mislukking zou zijn gedoemd, doet
denken aan het samenspel van een orkest.
Of, zoals ze op het hoofdkwartier van de Water
staat in Zierikzee zeiden: aan de fascinerende snel
heid waarmee geroutineerd circuspersoneel de grote
tent opzet, na aankomst in een nieuwe stad.
Zachtjes golft het zinkstuk onder het gewicht van
de mannen, die er met grote sprongen overheen
hollen, en op de stroom die het van onderen tracht
aan te grijpen. Maar hier en daar verdwijnt het diep
onder de oppervlakte van het water Want het bal
lasten is begonnen: levende transportlijnen brengen
zware stenen op de mat. Pas als de mannen zich op
de bakken terugtrekken heft het zinkstuk zich weer
wat omhoog.
In al zijn grootheid
DE KENTERING is nabij. En nu rijst de oude
Gerrit Visser op in zijn volle waarde. Met al zijn
opmerkzaamheid voor de mannen en hun werk heeft
hij het water geen ogenblik uit zijn gedachten ver
loren. Hij kijkt. Waarnaar?
Van zijn veertiende jaar af. toen hij meetrok met
zijn vader, die ook zinkbaas was. heeft hij dit ge
leerd: oog in oog met de vijand diens gevaarlijke
kracht te meten: door de oppervlakte die zich traag
en trager voortbeweegt en waarop zich kleine kolk
jes vormen, héénturen om met het zesde zintuig
van de geboren zinkbaas te raden wat zich daar
onder afspeelt.
Want beneden loopt de vloed al wanneer het
boven nog eb is En zou het laatste, beslissende bom
bardement te laat worden ingezet, dan zou onder
het zinken het stuk van zijn juiste plaats wijken, of
erger: beneden worden fijngemalen tussen de kaken
van dat snelgroeiende monster, het jonge, wassende
tij. En overal is het anders. De wind telt mee de
afmetingen van het stuk. de hoek die het met
de stroom maakt, de diepte en de vorm van de
geul, enz.
„Kan het. Gerrit?" zullen de opzichters en even
tueel ook de ingenieurs van Waterstaat met lichte
eerbied vragen als het aankomt op de laatste, beslis
sende geheimenissen van het zinken. Ook zijn eigen
patroons, de gebroeders Van Oord uit Werkendam,
volgen graag het advies van de man, in wie de
ervaring van geslachten verzameld is en die in de
loop van zijn lange leven zeker zijn eigen gewicht
in goud voor hun firma heeft verdiend Want Ger
rit heeft nog nooit een zinkstuk verspeeld! Dat is
zoiets als een paard dat nog nooit gestruikeld is.
Het wordt stiller. De mannen zijn kalm, maar
voelen dat de spanning stijgt. Gerrit roept: „Nou
jongens, allemaal klaar?" De stilte is compleet. Zij
bukken zich.
Gerrit tilt zijn pet op en wist zich het zweet van
het gegroefde voorhoofd. Altijd weer die vreselijke
verantwoording, die slopende spanning, die angst.
Hij zou er liever mee ophouden, nuIs 67 niet
oud genoeg? Maar zijn bazen hebben hem zo ge
vraagd mee te komen naar Schouwen-Duiveland. En
heeft hijzelf trouwens niet eens gezegd, dat hij
subiet dood zou gaan. toen ze hem een baantje aan
de wal wilden geven, al jaren geleden?
Gooi uit!!"
QAAR SCHIETEN zijn armen in de hoogte alsof
er een elastiek gebroken was. „Gooi uit!"
schreeuwt hij met schelle stem. „In de gangboor
den!" Het is of een explosie de schepen aangrijpt.
Alles beweegt. Het lawaai is oorverdovend. Enorme
watermassa's spuiten omhoog.
Alle beschikbare mannen zijn bezig om de stenen
van de bakken af te kantelen, het water in. boven
op het zinkstuk. „Gooi uit, gooi uit!" klinkt het drif
tig overal. Hier en daar hebben anderen de kreet
overgenomen als om zich zelf en elkaar aan te vuren.
„Gooi uit. mannen, gooi uit, alles moet weg!"
Het is vanmorgen vroeg bitter koud geweest, maar
nu breekt een mager zon
netje door. De oliejassen
van de bukkende mannen
glimmen van het water
dat in grote fonteinen
over hen heen sproeit bij
elke steen die valt. Gerrit
Visser holt half struike
lend over de scheefhan
gende bak. Hij roept en
wijst. ,,Een paar man er
bij hier, het moet vlug
ger!" Zijn wil plant zich
magisch voort onder de
gelederen. „Wacht even
hier. Gooi uit, daar in die
hoek. Gelijk op mannen!"
Hij is doornat, zoals hij
zijn hele leven geweest is. want zijn oliejas doet hij
nooit dicht.
Van de zijkant af wordt het zinkstuk onder water
gewalst. De bakken worden steeds aangetrokken en
schuiven op tot waar de mat nog niet gezonken is.
zodat de smijtende mannen steeds nieuwe prooi
vinden voor hun bombardement.
mannen door hun zware arbeid stukje bij beetje
bezweren.
Iemand zegt: „Hè, hè, en nou naar huis. jongens,
om te eten!" Het is bij tweeën en hij was om vier
uur opgestaan, en door de drukte had hij zelfs nog
niet ontbeten.
Het is zo teer
„Kwaaier, véél kwaaier
dan Walcheren
toen er een bak van een sleepboot losschoot,
zodat de aanvoer van stenen een kwartier stokte.
Toen ging het nog niet gezonken deel van het stuk
op reis. De stroom werd sterker, men stond mach
teloos en daar krulde het op. de vloed kreeg er nog
meer vat op en scheurde het af als papier. Zo klem
en teer is een zinkstuk in het machtige water, als
het er op aankomt. Duizenden guldens schade. Het
was bij de Schelphoek voor net eerst, trouwens, dus
niemand mag klagen. Het was ook niemands schuld.
Het leven van deze mannen is zwaar. „Als het niet
zo goed verdiende, zou ik gewóón werk zoeken", zegt
er een. Door de overuren vangen zij 100,— schoon
per week, en soms meer.
„Mijn vrouw zou me voor ƒ30,minder thuis
willen houden", zegt een ander, die twee jaar ge
trouwd is.
Op Vrijdagavond gaan zij naar huis. Naar Wer
kendam de meesten, maar er zijn ook Amelanders
bij uit Hollum en die doen soms zestien en een half
uur over een enkele reis.
Op Maandag huilen de
vrouwen. Heus. dat went
nooit, al zie je er nog zo
stoer uit.
En dan komt burge
meester d'Ailly uit Am
sterdam een dag naar het
noodgebied om de toe
stand op te nemen en
zegt, dat hij niet begrijpt
waarom men niet op Zon
dag door laat werken. Nu,
hij is welkom, hoor, in de
barakken van Gerrit Vis
ser en zijn mannen! Dan
zullen zij het hem even
uitleggen. Zij maken van
Maandag- tot Vrijdagmiddag 70 tot 90 uur. Is dat
niet genoeg?
De ankerpioegen en „zware storf'-ploegen gaan
soms 's nachts om half drie al het water op, maar
kunnen dan overdag bijvoorbeeld als er tegen de
avond wordt gezonken toch niet gemist worden.
ISa de offerande: huistoe om
Zijn de bakken met stenen leeg? Daar komen al
andere langszij, volgeladen, en een nieuwe razernij
begint. Als de tam-tam in het oerwoud klinkt hier
het onafgebroken geroffel der voeten en het ge
bonk der rollende stenen. Het lijkt een heidens offer,
een ritueel, een gewijde handeling, waardoor deze
dol geworden watermannen zich van duistere mach
ten bevrijden.
Gelijkmatig zakt het zinkstuk weg in de diepte.
Op de laatste reeds half gezonken, strook, verrich
ten enige mannen halsbrekende toeren om touwen
binnen te halen; zij staan tot hun knieën in het
water en een stap naast het stuk is waarschijnlijk
hun dood, daar de lieslaarzen het zwemmen verhin
deren. Nu worden met een laatste krachtsinspan
ning de laatste vierkante meters aan de bodem van
deze geul geprikt.
Er vallen doden
OVER HET GEVAAR hebben we nog niet gespro
ken Met kleine roeiboten wagen deze mannen
zich ook 's nachts in het labyrinth van verraderlijke
stromen achter het grote gal. Dan liggen zij voor
anker hun werk te doen De stroom wordt sneller
en de boot schept water: zal er helemaal onderdoor
gaan...
Daarom ligt er op de voorplecht een vlijmscherp
kapmes klaar. „Laat rotten als je leven je lief is!"
Dan liever het materiaal kwijt... Daar sliert het
bootje, plotseling bevrijd, op de stroom weg. maar
dat hindert niet. want het schept geen water meer.
Ongeveer twee maanden geleden is een zekere
Speelman hier aldus verdronken.
En bij W'emeldinge is enige weken geleden ook
verdronken een zwager van Gerrit Vissers zoon
Sjaan. En bij Harderwijk, ook nog dit voorjaar, is
de twintig jaar oude jongen van Piet Visser, Ger
rits andere zoon. overboord gevallen en tussen twee
bakken bekneld geraakt, hetgeen hem het leven
kostte.
Op dezelfde manier viel vanmorgen nog ene Toon
Stoel van de bak af. terwijl een andere naderde,
maar hem heeft men bijtijds kunnen grijpen.
„Er zullen er nog &el meer gaan' zeggen de man
nen. „en je weet, dat het )e altijd boven het hoofd
hangt." Gerrit Visser doet er een van zijn schaarse
woorden bij: „Het is hier veel Kwaaier dan op Wal
cheren. Meer water en wispelturiger. En het zal nog
kwaaier worden!"
De vrouwen wéten waarom zij huilen op Maan
dag...
DE LAPPEN, die hier gezonken worden
zijn groter dan ooit. Men werkt in
stroomsnelheden waar men gewoonlijk
hartelijk voor zou bedanken En het tempo
moet nog worden opgevoerd, allemaal om
Schouwen-Duiveland voor de winter te
sluiten. Er komen nog «steeds meer mensen
bij; vakmensen als het gaat en anders
maar beginnelingen. Allemaal moeten zij
het uiterste geven en dat doen zij dan ook,
daar op het allerkritiekste punt van de
ramp, in het vreselijke, wriemelende
braaksel van de Schelphoek.