Ouddorp en
Ooltgensplaat ten
voorbeeld
APRILBEWEGING EN ZONDAGSWET
28 MAART 1953
VRIJ NEDERLAND
3
Ouddorp
Ooltgensplaat
MENSEN, DIE IK
GEKEND HEB
D. Kooiman
EERSTE LESSEN UIT DE RAMP
LAAT Nederland zich verheugen over
het snelle herstel van de dijken en
over het spoedig droogvallen van dui
zenden bunders polderland, maar laat
het zich verheugen met vrezen en beven.
Laat ons dankbaar zijn voor de saam
horigheid na de ramp „die weer even
sterk zich openbaarde als in bezettings
tijd", maar dan tevens waakzaam, want
onbeduidende geschillen kunnen die
saamhorigheid volkomen overwoekeren.
En er zijn al allerlei geschilletjes. Een
moeilijke periode vergt besluitvaardig
heid, doorzetten en een juist begrip ook
voor persoonlijke moeilijkheden. Daar
aan hapert het in het noodgebied op ver
scheidene plaatsen.
DE RAMP van 31 Januari heeft gevaarlijke
dreigingen doen ontstaan. Eén ontijdige
noord-wester kan een nieuwe ramp tenge
volge hebben. Dat beseffen de bewoners van
het polderland volkomen. Zij weten, dat hun
toestand kritiek blijft. Wat zij nooit geweest
zijn, daar achter de veilige dijken, zij zijn
bang geworden. Als we dat niet weten, kun
nen we de omvang van de ramp niet be
grijpen.
Er is fantastisch hulp geboden en die hulp
is kordaat geweest en royaal. Maar de nood-
gebieden hebben nog veel meer hulp nodig
en daarom mag Nederland het roer nu niet
omgooien. De geëvacueerden zijn bang dat
dit wel gebeurt; bang, dat zij toch het gelag
zullen moeten betalen. De wonderlijke ma
nier, waarop wordt gewerkt met voorschotten
op en uitkeringen van evacuatiegelden, kan
een aanwijzing zijn, dat zij geen ongelijk
hebben.
Want voor velen gaan de „vaste lasten"
gewoon door, terwijl hun leven, omdat de
man in het noodgebied werkt en het gezin
elders verblijft, duurder is geworden. Maar
als de ene ambtenaar 70 tot 90 procent eva
cuatievergoeding krijgt en de ander geen
cent, is er iets scheef getrokken. Als de een
een ontvangen voorschot moet terugbetalen,
maar zijn collega, die met een andere ge
meente te maken heeft, dat niet hoeft te
doen, is het mis. Als een P.T.T.-ambtenaar
naar Amsterdam evacueert met zijn gezin
en daar dienst doet, maar salaris ontvangt
met standplaatsaftrek, is het fout.
Op Tholen ontstond reeds een begin van
een conflict, omdat de arbeiders 15,— per
week moesten betalen voor hun maaltijden.
Wat houdt ons gezin dan over? vroegen zij.
Laat ons niet vergeten, dat de aannemers te
recht verdienen aan de werken, die zij uitvoe
ren. Maar dat het juist daarom wanverhou
dingen schept, als hun arbeiders evacuatie
voorschotten, al naar zij met een andere ge
meente te maken hebben, moeten terugbe
talen.
EN ER IS in al die getroffen stadjes en
dorpen een krachtige leiding nodig. Tot
nu toe is er gelukkig niet zo veel ruchtbaar
geworden over fouten en onjuist beleid. Maar
de commissarissen der Koningin in Zeeland
en Zuidholland zullen over een half jaar wel
nodeloze grijze haren hebben, omdat burge
meesters, wier benoeming administratief ge
zien wel verantwoord was, er toen de nood
aan de( man kwam niet tegen op konden.
Geen critiek, maar wel een voorbeeld. In
een dijkdorp kwam de vloed twaalf uur na
dat een groot deel der polders reeds was
overstroomd. Die Zondagmiddag stond het
dorp te kijken naar een geul in de dijk, die
steeds groter werd. Er waren zakken te over,
er was zand genoeg, maar niemand stak een
hand uit. Toen de dijk brak zei de burge
meester: „da's voor de dijkgraaf!'' Men had
in die halve dag respijt zelfs niet het bevol
kingsregister van het gemeentehuis naar een
veilig plekje gebracht.
Natuurlijk is het niet overal zo gegaan. Er
is hier en daar zo voorbeeldig gewerkt onder
de ellendigste omstandigheden, zo dapper en
zo knap georganiseerd, dat heel het land
trots behoort te zijn op zulke vrijwel onbe
kende dorpen. Liever dan critiek te uiten,
vertellen wij een paar van die gevallen.
DAAR is bijvoorbeeld Ouddorp op Goeree,
dat bestuurlijk gezien, nooit zo makke
lijk was. De bewoners zijn individualistisch,
ip levensbeschouwing Kersteniaans en ze
stappen niet af van een principe. Dat bleek
in de eerste wereldoorlog, toen zij geen
brooddistributie invoerden. Het hoogste ge
zag verklaarde echter, dat het moest en daar
om werden tenslotte toch de kaarten uitge
reikt. Maar de bonnetjes inde men niet
de kaarten gingen naar de stad.
En dit dorp
Burgemeester J. A. Klcynenberg was Za
terdag 31 Januari in Maassluis, doch de
wind en het dreigende tij maakten hem on
rustig. Hij moest naar huis en hij haalde het
met de laatste boot.
Alles was veilig, constateerde hij bij zijn
terugkeer. Maar een uurtje later meldde de
vuurtorenwachter, dat schipper De Jager van
de reddingboot uit Stellendam niet meer door
het Slijkgat durfde varen vanwege de zware
grondzeeën. En even nadien volgde de mede
deling; „De klok staat stil, want de toren
slingert zo in de storm."
Toen is de burgemeester naar de duinen
gegaan een van die gevaarlijke plekken
aan de kust, waar nu een „Hondsbosse zee
wering" komen moet om het eiland te redden
van de zee om zich op de hoogte te stel
len. ,,'t Gaat nog wel," dacht hij. Maar om
half twee liet de vuurtoren weten: „Ze wor
den bang hier bij de haven."
Toen heeft de brandweerauto de burge
meester naar de haven gebracht. In het licht
van de schijnwerper leek het of de zee witte
paarden op de dijk liet afstormen. De gras
mat sloeg stuk en aan de binnenkant brok
kelde de grond af.
„Ik heb vrijwilligers nodig om de mensen
in veiligheid te brengen," zei de burgemeester
tegen de brandweer en ze meldden zich alle
maal. Toen even later de dijk wegschoof en
de huizen als blokkendozen werden wegge
vaagd, was iedereen in veiligheid.
Intussen was de telefoon bemand, de natio
nale reserve opgeroepen, het dorp gealar
meerd. Niemand bleef achter, 's Nachts viel
de telefoon uit. „Toen ben ik zelf nog naar
de Oostdijk gegaan voor het reddingswerk,"
zegt de burgemeester. Maar iedereen in het
dorp was in de weer, iedereen vervulde z'n
plicht van naastenliefde.
Het dorp is meteen aan de slag gegaan.
Met hulp van anderen natuurlijk. Maandag
stuurde Vlaardingen .een zendertje. Schie
dam, Deventer, de Technische Hogeschool en
Vlaardingen zorgden voor licht-aggregaten,
zodat we 's nachts aan de dijken konden wer
ken. Dinsdag was het vee geborgen. Iedereen
van 16 tot 60 jaar meldde zich voor het werk
aan de dijken.
Het gemeentebestuur durfde verantwoorde
lijkheid nemen. Via de radio werd besteld
100.000 bos rijshout, 100.000 zandzakken en de
nodige keien. Die kwamen. Borne zorgde voor
het rijshout. Toen konden de stroomgaten
en u weet hoe gevaarlijk een stroomgat is!
dicht. Er waren er drie. Burgers, militairen
en aannemers namen elk één gat voor hun
rekening.
Ouddorp heeft prachtig gewerkt," zegt de
burgemeester. „Er is geen enkele klacht ge
komen. Geen diefstalletje, geen werkweige-
ring, niks, niks!"
Ze hebben en dat vertelt Teun Tanis,
zelfs een tijdelijke melkfabriek ingericht met
OUüDORP: burgers, militairen en aannemers aan de slag om een der drie gaten te dichten
OOLTGENSPLAATdoor de stormvloed in
moten gehakt.
machines uit Stellendam, omdat de melk niet
kan worden weggegooid. Er is gepasteuri
seerd en boter gemaakt, de melk is zelfs ge
leverd aan Amerikaanse militairen.
„Maar er ligt op mijn kleigrond meer dan
een meter zand," zegt Tanis. „De landbouw
krijgt een harde tijd."
Dat wisten ze in Ouddorp natuurlijk direct
na de ramp. Maar ze dichtten de dijk zelf.
Er ging geen moment verloren. En iedereen
is vol lof over „zijn" burgemeester. Die geen
administratieve opleiding heeft gehad, moet
u weten en blijmoedig christen als hij is
predikant zou zijn geworden, wanneer hij
niet had moeten blijven op de ouderlijke
boerderij, waar z'n plicht hem destijds riep.
Nu, in tijd van nood, bleek, dat hij zijn
dorp had gesmeed tot een staalharde ge
meenschap van werkers.
DR IS, nu op Flakkee, nog zo'n voorbeeld
te vinden. Ooltgensplaat. Een i'andbouw-
dorp met een gevarieerde bevolking. A.R.,
P.v.d.A. en C.H. en een uitsluitend katholieke
groep in het gehucht Achthuizen.
Ooltgensplaat werd door de stormvloed in
moten gehakt, de polders liepen onder, maar
de bevolking was op haar post. Dat wil zeg
gen: de telefoon was bezet, iedereen gewaar
schuwd voor het dreigend gevaar en men
wist, dat het er om ging spannen.
Twee keer is alarm gegeven. Tussen één
uur 's nachts en half twee en nog eens 0111
twee uur met de brandweersirene. Toen
indachtig aan de enorme brand van 1947
sleepten de mensen hun boeltje eerst naai
de dijk, in plaats van direct naar de boven
verdiepingen. Maar veel is gered.
Toen de dijk brak, traden de redders aan.
Twee namen: H. Donkersloot en IJ. van der
Vliet. Ze durfden alles. Zondagnacht; om elf
uur werden nog een paar boeren gehaald per
roeiboot, die vlak bij een dijkbreuk zaten.
Zelfs dat kon. Doch toen de eerste Maandag
aanbrak, was het dorp in moten gehakt en
volkomen geïsoleerd. Honderden mensen op
wrakstukken van dijken bijeen, geen water,
dreigend gebrek aan levensmiddelen, kans op
besmetting en dan nog alle ellende van de
kou en het verdronken land. Ooltgensplaat
begreep, waar het aan toe was.
A. de Vries, distributieleider in bezettings
tijd, stapte met Jordaan als assistent weer in
z'n oude vak. Geen verkoop van levensmid
delen meer. Alle melk inleveren. Voorraden
onder beslag. Ook zeep.
Burgemeester Hordijk gaf een schipper, die
in de haven lag met zijn schuit, opdracht
naar Dordrecht te varen met een boodschap
aan burgemeester Van der Dussen aldaar. Er
werd gevraagd om drinkwater, melk voor de
kinderen en brood. En Dordt, ternauwernood
zelf ontkomen, reageerde door een politie
motorboot te sturen. Dat betekende drinken
en eten.
Burgemeester Cor van der Hooft uit Wil-
lemsstad zorgde voor een radiozender. „Ik
vroeg hem," zegt burgemeester Hordijk, „of
hij geen haringvaatjes kon leveren om wa
ter in te bewaren. Hij stuurde er 250. Maan
dagavond kwamen er uit Grouw tien boten
met aanhangmotoren van de firma Hal-
bertsma, bemand met tien knapen en dat
was een uitredding.
C. P. Hokke, landbouwer en ziekenfonds
bode nam de leiding op zich van de werk
ploegen, deelde de mensen in en wees ieder
zijn taak. „Het ging allemaal prachtig," zegt
hij. „Ze sjouwden als paarden. We hadden
gelukkig materialen genoeg. Vóór de dijken
braken had de burgemeester al vrachtauto's
gevorderd en zakken. Toen de ramp kwam,
stonden de auto's op de dijk en bleven ze
droog. Dat was een bof. En met het zand van
de nieuwe begraafplaats konden we de uien-
zakken vullen.
Alle manlijke krachten hebben zich ge
meld. Eerst is een groot gat gedicht bij het
gemeentehuis. Daarna een tweede even bui
ten het dorp. Het grootste was tachtig meter
breed, maar gelukkig geen stroomgat.
Met 320 mannen en 100 vrouwen hebben
we het geklaard. Hoe we leefden? Er zaten
150 mensen op de secretarie ingekwartierd.
De burgemeester had een paar dagen zestig
gasten. Maar alles kon. En vergeet niet, dat
op 6 Februari hier de evacuatie al ivas vol
tooid. We hebben geboft, dat onze burge
meester in bezettingstijd zo'n goeie opleiding
heeft gehad om de leiding te geven in een
dorp bij watersnood! Dat zegt C. P. Hokke.
Burgemeester H o r d ij k zelf zegt daar niet
veel over. „De mensen hebben het klaarge
speeld," constateert hij. Doch hij moet wel
toegeven, dat een paar ideetjes van hem zijn
gekomen. „Ik kende het belang van een goe
de verbindingsdienst. Maar wat hebben die
jongens gewerkt. Ik zat op een nacht bij hen.
toen een van hen z'n hoofd buiten het raam
stak om z'n maag om te keren. „Heb jij een
borrel op?" vroeg ik nijdig. „Ik ben alleen
maar moe, burgemeester." Daar schrok ik
van. „Ga dan eerst wat rusten," zei ik. „Nee.
Zolang u het volhoudt, kan ik het ook!" Op
zulke mensen ben je trots."
De burgemeester vertelt niet, dat hij be
halve hoofd van de gemeente Ooltgensplaat
ook nog patiënt is. De dokter vindt dat hij
in het ziekenhuis moest worden opgenomen.
Van de minstens drie dagen heeft hij er een
afgeknabbeld. Op de tweede dag stapte hij,
alle deskundige protesten ten spijt, uit z'n
bed om een sergeant, die wekenlang prach
tig werk had gedaan in de gemeente, uit de
militaire detentie ontslagen te krijgen. Z'n
commandant beschouwde de man als deser
teur, ondanks alle brieven en telefoontjes
met het departement. Enfin, deze man is in
vrijheid gesteld. En een burgemeester kan
niet ziek zijn.
Burgemeester H 0 r d ij k is alleen maar
dankbaar voor alle medewerking. Van de
groep uit Wilnis, die cadavers kwam ruimen;
van de Stichting Maatschappelijk werk in
Zuidholland, die Ooltgensplaat hielp aan
een badinrichting „We hebben geen water
en we stinken!" aan drie wasmachines om
kleren te wassen en nu weer aan een cantine.
„De eerste drie weken is niemand hier weg
geweest!"
En de gemeentenaren? Er kwam bevel dat
iedereen zich moest laten inenten tegen
typhus of evacueren. Leden van de Staat
kundig Gereformeerde Partij hadden bezwa
ren. Maar ze wilden niet weg, omdat ze het
hun plicht vonden om te blijven. Ze geloof
den niet in de waarde van zo'n prik boven
dien en toen hebben zij de prik op de koop
toe genomen. Om te blijven en te werken.
„We staan nog pas aan het begin," zegt
burgemeester Hordijk. Denk eens aan al die
kleine dingen, die verloren gingen. Klokken,
planten, pulletjes. En aan de grote: huisraad,
huizen, en de opbrengst van het land. Maar
zodra we water hebben komen de mensen
terug. Eén April hoop ik. Dan zijn de huizen
schoon, nagespoeld met zoet water.
U hebt toch wel gemerkt, dat ons dorp niet
meer stinkt!"
T~)E Synode van de Ned. Hervormde Kerk
heeft er vePstandig aan gedaan af te zien
van haar aanvankelijk voornemen om een
„kanselboodschap" op te stellen naar aanlei
ding van het feit, dat katholiek Nederland dit
jaar het herstel der bisschoppelijke hiërarchie
(1853) gedenkt en viert. Inplaats daarvan
kwam er een brief aan de predikanten en
kerkeraden, waarin zij haar standpunt ten
aanzien van een en ander weliswaar met
enige nadrukkelijkheid bepaalde, maar
tot een synodale verklaring, een synodaal
appèl op een en dezelfde Zondag van alle
kansels voor te lezen is het niet gekomen.
Reden: de watersnood heeft ook de syno
dale leiding geschokt. En getroffen heeft haar
de nationale saamhorigheid, toen aan de dag
getreden. Waarom dan nog eens de nadruk
leggen op wat Nederlanders scheidt? Zo
redeneerde men. En terecht.
Nu dat rondschrijven, dat in plaats van
de synodale boodschap kwam. Daarin wordt
uiteraard aan de Aprilbeweging van honderd
jaar geleden herinnerd. In April 1853 liep pro
testants Nederland tegen „Rome" te hoop.
Dat herstel der bisdommen bezorgde velen
een afgrijselijke angst. Vizioenen herrezen
van inquisitie en vervolging. Het „geuzen-
hart" begon te spreken. Petitionnementen
werden opgesteld, getekend en door deftige
heren in het zwart in optocht de Koning
aangeboden.
Dat was, bekent thans de Synode in haar
rondschrijven, fout. Want het kwam neer op
een poging de staat te hulp te roepen als
wereldlijk bondgenoot in een geestelijke
strijd. De staat moest en zou hoe dan ook
het karakter van Nederland als „protes
tantse natie" handhaven en het rooms geloof
met dwang van wet in de hoek drukken van
de hoogstens gedulde tweede rangs-overtui-
ging.
De Synode zegt daar thans, een eeuw
later, dit van:
„Al te gemakkelijk heeft men immers in
die dagen van wettelijke maatregelen ter be
scherming van het protestantisme en ter
belemmering van de rooms-katholieke kerk
heil verwacht."
Wie via de nog altijd summiere Kamerver
slagen in de bladen de debatten tracht te
volgen, dezer dagen in de volksvertegenwoor
diging over het ontwerp-Zondagswet gehou
den, wordt steeds weer aan deze synodale
uitspraak herinnerd. Men kan haar namelijk
mutatis mutandis ook toepassen op elke
poging om het karakter van de Zondag als
„dag des Heren" min of meer krachtig-
gedwongen met behulp van de staatsmacht
te handhaven. Zeker, in zijn opzet gaat dit
ontwerp minder ver: het wil immers „alleen
maar" de beletselen wegnemen die een rich-
tige Zondagsviering in de weg zouden staan,
en het tracht „alleen maar" de vrijheid van
de ene (laat ons zeggen: sportlievende) bur
ger inzoverre in te perken als nodig is om
de vrijheid van de andere (op stilte rond de
kerkdienst prijs stellende) burger te waar
borgen.
Maar toch zit er in al de wettelijke con
structie, die men nu in elkaar tracht te
timmeren, iets kunstmatigs. Het is het kunst
matige dat elk legislatief perfectionisme aan
kleeft, elk pogen om alle mogelijkheden bij
voorbaat regelend in te perken en om
daarbij zo weinig mogelijk aan de niet wet
matig vastgestelde tolerante verhouding tus
sen mensen, plaatselijk en nationaal, over te
laten.
Het Kamerlid Stufkens, overigens bereid
aan de nieuwe Zondagswet zijn steun en die
zijner fractie niet te onthouden, sloeg, dunkt
ons, de spijker op de kop, toen hij er op
wees dat de Zondag iets anders is dan de
Sabbath.
Inderdaad, het oude Israël was een theo
cratie, een volksgemeenschap, in welke staat
en kerk als het ware samenvielen. Op „onge
scheiden onderscheiden" manier, om het op
z'n Bollands te zeggen. Onder zo'n theocra
tisch bestel is de Sabbath een dag. welks vie
ring en handhaving zaak der gehele gemeen
schap is, die daarop geen inbreuk duldt. Het
theocratisch ideaal is een schoon ideaal,
maar onze democratische werkelijkheid is
anders. Zij is bovendien een gesaeculari-
seerde, een in belangrijke mate ontkerke
lijkte en zelfs ontkerstende werkelijkheid:
men moge het pleizierig vinden of niet, maar
het feit bestaat.
In die werkelijkheid vallen kerk en staat
niet samen; in die werkelijkheid is de Zon
dag géén Sabbath.
En in die werkelijkheid doen de kerken
zich zelf eer kwaad dan goed, wanneer zij de
verwerkelijking van wat dan misschien hun
theocratisch Sabbath-ideaal moge zijn, be
vorderd zouden willen zien door verstevigd
ingrijpen van staat en overheid.
Het is ergens reeds gezegd: zelfs de meest
rigoureuze Zondagswet zal geen mens méér
ter kerke doen gaan. Zo is het inderdaad.
Hadden de mannen van de April-beweging
hun zin gekregen, dan ware uiteindelijk het
katholieke réveil toch niet te stuiten geweest.
Geestelijke bewegingen zijn niet te stuiten.
Geestelijk réveil is niet te stuiten.
Wanneer de kerken een vér-gaande Zon
dagsheiliging wensen, laat hen dan voor
zodanig réveil zorgen. Laat hen een overtuigd-
gelovige meerderheid des volks kweken, die
dan van zelf haar stempel (weer) op de Zon
dag drukt.
Zijn zij daar niet, niet meer of nog niet
toe in staat, dan echter géén leunen a.u.b. op
een overheid, die wettelijk bepalen moet
waartoe zij (die kerken) geestelijk niet bij
machte bleken.
Hoe dan ook. er zal nu waarschijnlijk wel
een compromis-wet tot stand komen. Liever
echter was het ons geweest als de Kamer
zich de afgelopen dagen met andere zaken
had beziggehouden en als zij de moed had
gehad om het ontwerp eenvoudig van de
agenda te voeren. Zoals de Hervormde
synode, nog onder de indruk van de nationale
ramp-saamhorigheid, de moed had om open
lijk uit te spreken: „Een kanselboodschap
juist nu? Neen, toch maar liever niet"
70 IS Ooltgensplaat. Ze hebben met hun
honderden geredderd en gedaan. Want u
weet toch, dat een mat, een crapaud, een
matras gaan stinken als de barre zee er over
heen is gegaan.
Een dorp kan wel ontzaglijk veel doen, als
een vloedgolf het overspoelt met problemen.
Maar er zijn voor dit spel geen regels en geen
aanwijzingen. Alles moet worden geïmprovi
seerd op goed geluk of onder leiding van
iemand, die toevallig de man is, die het kan.
Wil Nederland de les uit deze over
stromingsramp voldoende trekken, wij
geloven, dat dan in samenwerking met
de universiteiten een omvangrijk onder
zoek moet worden ingesteld naar de wijze,
waarop dorpen, steden en besturen heb
ben gereageerd op de nodd.
Na de evacuatie in de oorlogsdagen van
1940 verzamelde J. Koolhaas Revers alle ge
gevens tot een boekwerk, dat geen mens, die
met evacuatie in oorlogstijd heeft te maken,
zal verzuimen te lezen. Welk een taak ligt
hier voor sociologen, economen en leiders van
opleidingen voor gemeentelijke bestuurs
functies. Al's Nederland de lessen van deze
ramp niet leert, treft een volgende ramp
nog erger.
H. VAN DE WEG
TN DE NACHT, die de maanden Januari en
Februari met elkaar verbond en tegelijker
tijd scheidde, ging die orkaan ook door de
straten van de stad. De buurt was vol vreem
de geluiden. De wind joeg met hoge gillen
door het luchtruim, regenvlagen sloegen met
kracht tegen de ruiten, de bomen kraakten,
n. en dan viel een dakpan op een schoor
steenkap met een doffe slag in de tuinen
achter de huizen, die dapper stand hielden.
Het was geen tijd voor slapen en met de
ogen wijd-open luisterde ik naar het dave
rende geweld.
Reeds vroeg zat ik aan de radio en hoorde
de rampzalige berichten. Dijken doorgebro
ken, polders ondergelopen, mensen en dieren
in levensgevaar
En toen dacht ik aan mijn vroegere ambt
genoot, nu wijlen de heer D. Kooiman, lid
der Gedeputeerde Staten van Noord-Holland.
Hij was meer in het bijzonder belast met het
beheer der zaken van de Provinciale Water
staat. En aan niemand beter kon dat dienst
vak zijn toevertrouwd. Hij was een enigszins
boerse man, die sprak met het zangerige
accent, dat men ten noorden van het IJ
horen kan. Daar was hij gewonnen en ge
boren en hij kende deze streek van haver tot
gort. Vooral in het waterschapswezen was hij
thuis als geen ander van ons. Al die polders
en dijken kende hij bij hun aloude, kleurige
namen, alsof hij er nog elke dag rondging.
Hij heeft er een dik boek (bijna 1000 blad
zijden!) over geschreven, dat belangwekkend
is om te lezen, ook al is de stof niet opwin
dend.
Als hij in de wekelijkse vergadering van
Gedeputeerde Staten zijn stukken inbracht
en toelichtte, luisterde ik met twee oren.
Want er was altijd iets bij, dat het aanhoren
waard was. Zijn troetelkind was het Hoog
heemraadschap Noordhollands Noorderkwar
tier. Het heeft zijn ontstaan te danken aan
de watersnood van 1916: daarbij was geble
ken, dat het versnipperde beheer der zee
dijken door tal van kleinere waterschappen
had geleid tot toestanden, die niet meer te
tolereren waren. Bij besluit der Provinciale
Staten van 21 Mei 1919 werd daarom, met
gelijktijdige opheffing der tot toen dijkbehe-
rende kleinere lichamen, het grote Hoog
heemraadschap in het leven geroepen.
„Het nieuwe waterschap," aldus heette het
in de stukken, „zal voldoende draagkracht be
zitten en zich de voorlichting van behoorlijk
technisch personeel kunnen verzekeren, om
voortaan op onbekrompen en deugdelijke
wijze voor het behoorlijk onderhoud der Zui
derzeedijken benoorden het IJ te kunnen
zorg dragen."
In deze rond lopende officiële zin lag de
scherpste kritiek op het tot dan toe gevoerde
beleid opgesloten. Desniettemin verzetten
zich tal van waterschaps-potentaatjes, die
hun onttroning nabij zagen, tegen deze
maatregelen in grote stijl. Maar die tegen
stand stuitte af op de vastbesloten wil van
het provinciaal bestuur, om verantwoorde
toestanden te scheppen.
De heer D. Kooiman werkte op de in 1919
gelegde grondslagen verder en heeft ook voor
het beheer der binnendijken naar een ge
paste concentratie gestreefd. Hij ging daarbij
voor het verouderde separtisme niet zo licht
uit de weg.
Ik weet niets van de waterstaatkundige
toestanden in Zuid-Holland en Zeeland. Het
zal alles goed en in orde zijn. De ramp zal
het gevolg zijn geweest van natuurkrachten,
die door de mens niet kunnen worden be
heerst.
En toch... en toch hoor ik in deze dagen
nog wel eens de stem met het zangerige
accent van de heer D. Kooiman, als hij zo
zeide: „Wie maatregelen tegen watersnood
wil nemen, moet dat doen bij mooi. weer. Als
de storm eenmaal buldert, kon het wel eens
te laat zijn."- ED. POLAK