Ouddorp en Ooltgensplaat ten voorbeeld APRILBEWEGING EN ZONDAGSWET 28 MAART 1953 VRIJ NEDERLAND 3 Ouddorp Ooltgensplaat MENSEN, DIE IK GEKEND HEB D. Kooiman EERSTE LESSEN UIT DE RAMP LAAT Nederland zich verheugen over het snelle herstel van de dijken en over het spoedig droogvallen van dui zenden bunders polderland, maar laat het zich verheugen met vrezen en beven. Laat ons dankbaar zijn voor de saam horigheid na de ramp „die weer even sterk zich openbaarde als in bezettings tijd", maar dan tevens waakzaam, want onbeduidende geschillen kunnen die saamhorigheid volkomen overwoekeren. En er zijn al allerlei geschilletjes. Een moeilijke periode vergt besluitvaardig heid, doorzetten en een juist begrip ook voor persoonlijke moeilijkheden. Daar aan hapert het in het noodgebied op ver scheidene plaatsen. DE RAMP van 31 Januari heeft gevaarlijke dreigingen doen ontstaan. Eén ontijdige noord-wester kan een nieuwe ramp tenge volge hebben. Dat beseffen de bewoners van het polderland volkomen. Zij weten, dat hun toestand kritiek blijft. Wat zij nooit geweest zijn, daar achter de veilige dijken, zij zijn bang geworden. Als we dat niet weten, kun nen we de omvang van de ramp niet be grijpen. Er is fantastisch hulp geboden en die hulp is kordaat geweest en royaal. Maar de nood- gebieden hebben nog veel meer hulp nodig en daarom mag Nederland het roer nu niet omgooien. De geëvacueerden zijn bang dat dit wel gebeurt; bang, dat zij toch het gelag zullen moeten betalen. De wonderlijke ma nier, waarop wordt gewerkt met voorschotten op en uitkeringen van evacuatiegelden, kan een aanwijzing zijn, dat zij geen ongelijk hebben. Want voor velen gaan de „vaste lasten" gewoon door, terwijl hun leven, omdat de man in het noodgebied werkt en het gezin elders verblijft, duurder is geworden. Maar als de ene ambtenaar 70 tot 90 procent eva cuatievergoeding krijgt en de ander geen cent, is er iets scheef getrokken. Als de een een ontvangen voorschot moet terugbetalen, maar zijn collega, die met een andere ge meente te maken heeft, dat niet hoeft te doen, is het mis. Als een P.T.T.-ambtenaar naar Amsterdam evacueert met zijn gezin en daar dienst doet, maar salaris ontvangt met standplaatsaftrek, is het fout. Op Tholen ontstond reeds een begin van een conflict, omdat de arbeiders 15,— per week moesten betalen voor hun maaltijden. Wat houdt ons gezin dan over? vroegen zij. Laat ons niet vergeten, dat de aannemers te recht verdienen aan de werken, die zij uitvoe ren. Maar dat het juist daarom wanverhou dingen schept, als hun arbeiders evacuatie voorschotten, al naar zij met een andere ge meente te maken hebben, moeten terugbe talen. EN ER IS in al die getroffen stadjes en dorpen een krachtige leiding nodig. Tot nu toe is er gelukkig niet zo veel ruchtbaar geworden over fouten en onjuist beleid. Maar de commissarissen der Koningin in Zeeland en Zuidholland zullen over een half jaar wel nodeloze grijze haren hebben, omdat burge meesters, wier benoeming administratief ge zien wel verantwoord was, er toen de nood aan de( man kwam niet tegen op konden. Geen critiek, maar wel een voorbeeld. In een dijkdorp kwam de vloed twaalf uur na dat een groot deel der polders reeds was overstroomd. Die Zondagmiddag stond het dorp te kijken naar een geul in de dijk, die steeds groter werd. Er waren zakken te over, er was zand genoeg, maar niemand stak een hand uit. Toen de dijk brak zei de burge meester: „da's voor de dijkgraaf!'' Men had in die halve dag respijt zelfs niet het bevol kingsregister van het gemeentehuis naar een veilig plekje gebracht. Natuurlijk is het niet overal zo gegaan. Er is hier en daar zo voorbeeldig gewerkt onder de ellendigste omstandigheden, zo dapper en zo knap georganiseerd, dat heel het land trots behoort te zijn op zulke vrijwel onbe kende dorpen. Liever dan critiek te uiten, vertellen wij een paar van die gevallen. DAAR is bijvoorbeeld Ouddorp op Goeree, dat bestuurlijk gezien, nooit zo makke lijk was. De bewoners zijn individualistisch, ip levensbeschouwing Kersteniaans en ze stappen niet af van een principe. Dat bleek in de eerste wereldoorlog, toen zij geen brooddistributie invoerden. Het hoogste ge zag verklaarde echter, dat het moest en daar om werden tenslotte toch de kaarten uitge reikt. Maar de bonnetjes inde men niet de kaarten gingen naar de stad. En dit dorp Burgemeester J. A. Klcynenberg was Za terdag 31 Januari in Maassluis, doch de wind en het dreigende tij maakten hem on rustig. Hij moest naar huis en hij haalde het met de laatste boot. Alles was veilig, constateerde hij bij zijn terugkeer. Maar een uurtje later meldde de vuurtorenwachter, dat schipper De Jager van de reddingboot uit Stellendam niet meer door het Slijkgat durfde varen vanwege de zware grondzeeën. En even nadien volgde de mede deling; „De klok staat stil, want de toren slingert zo in de storm." Toen is de burgemeester naar de duinen gegaan een van die gevaarlijke plekken aan de kust, waar nu een „Hondsbosse zee wering" komen moet om het eiland te redden van de zee om zich op de hoogte te stel len. ,,'t Gaat nog wel," dacht hij. Maar om half twee liet de vuurtoren weten: „Ze wor den bang hier bij de haven." Toen heeft de brandweerauto de burge meester naar de haven gebracht. In het licht van de schijnwerper leek het of de zee witte paarden op de dijk liet afstormen. De gras mat sloeg stuk en aan de binnenkant brok kelde de grond af. „Ik heb vrijwilligers nodig om de mensen in veiligheid te brengen," zei de burgemeester tegen de brandweer en ze meldden zich alle maal. Toen even later de dijk wegschoof en de huizen als blokkendozen werden wegge vaagd, was iedereen in veiligheid. Intussen was de telefoon bemand, de natio nale reserve opgeroepen, het dorp gealar meerd. Niemand bleef achter, 's Nachts viel de telefoon uit. „Toen ben ik zelf nog naar de Oostdijk gegaan voor het reddingswerk," zegt de burgemeester. Maar iedereen in het dorp was in de weer, iedereen vervulde z'n plicht van naastenliefde. Het dorp is meteen aan de slag gegaan. Met hulp van anderen natuurlijk. Maandag stuurde Vlaardingen .een zendertje. Schie dam, Deventer, de Technische Hogeschool en Vlaardingen zorgden voor licht-aggregaten, zodat we 's nachts aan de dijken konden wer ken. Dinsdag was het vee geborgen. Iedereen van 16 tot 60 jaar meldde zich voor het werk aan de dijken. Het gemeentebestuur durfde verantwoorde lijkheid nemen. Via de radio werd besteld 100.000 bos rijshout, 100.000 zandzakken en de nodige keien. Die kwamen. Borne zorgde voor het rijshout. Toen konden de stroomgaten en u weet hoe gevaarlijk een stroomgat is! dicht. Er waren er drie. Burgers, militairen en aannemers namen elk één gat voor hun rekening. Ouddorp heeft prachtig gewerkt," zegt de burgemeester. „Er is geen enkele klacht ge komen. Geen diefstalletje, geen werkweige- ring, niks, niks!" Ze hebben en dat vertelt Teun Tanis, zelfs een tijdelijke melkfabriek ingericht met OUüDORP: burgers, militairen en aannemers aan de slag om een der drie gaten te dichten OOLTGENSPLAATdoor de stormvloed in moten gehakt. machines uit Stellendam, omdat de melk niet kan worden weggegooid. Er is gepasteuri seerd en boter gemaakt, de melk is zelfs ge leverd aan Amerikaanse militairen. „Maar er ligt op mijn kleigrond meer dan een meter zand," zegt Tanis. „De landbouw krijgt een harde tijd." Dat wisten ze in Ouddorp natuurlijk direct na de ramp. Maar ze dichtten de dijk zelf. Er ging geen moment verloren. En iedereen is vol lof over „zijn" burgemeester. Die geen administratieve opleiding heeft gehad, moet u weten en blijmoedig christen als hij is predikant zou zijn geworden, wanneer hij niet had moeten blijven op de ouderlijke boerderij, waar z'n plicht hem destijds riep. Nu, in tijd van nood, bleek, dat hij zijn dorp had gesmeed tot een staalharde ge meenschap van werkers. DR IS, nu op Flakkee, nog zo'n voorbeeld te vinden. Ooltgensplaat. Een i'andbouw- dorp met een gevarieerde bevolking. A.R., P.v.d.A. en C.H. en een uitsluitend katholieke groep in het gehucht Achthuizen. Ooltgensplaat werd door de stormvloed in moten gehakt, de polders liepen onder, maar de bevolking was op haar post. Dat wil zeg gen: de telefoon was bezet, iedereen gewaar schuwd voor het dreigend gevaar en men wist, dat het er om ging spannen. Twee keer is alarm gegeven. Tussen één uur 's nachts en half twee en nog eens 0111 twee uur met de brandweersirene. Toen indachtig aan de enorme brand van 1947 sleepten de mensen hun boeltje eerst naai de dijk, in plaats van direct naar de boven verdiepingen. Maar veel is gered. Toen de dijk brak, traden de redders aan. Twee namen: H. Donkersloot en IJ. van der Vliet. Ze durfden alles. Zondagnacht; om elf uur werden nog een paar boeren gehaald per roeiboot, die vlak bij een dijkbreuk zaten. Zelfs dat kon. Doch toen de eerste Maandag aanbrak, was het dorp in moten gehakt en volkomen geïsoleerd. Honderden mensen op wrakstukken van dijken bijeen, geen water, dreigend gebrek aan levensmiddelen, kans op besmetting en dan nog alle ellende van de kou en het verdronken land. Ooltgensplaat begreep, waar het aan toe was. A. de Vries, distributieleider in bezettings tijd, stapte met Jordaan als assistent weer in z'n oude vak. Geen verkoop van levensmid delen meer. Alle melk inleveren. Voorraden onder beslag. Ook zeep. Burgemeester Hordijk gaf een schipper, die in de haven lag met zijn schuit, opdracht naar Dordrecht te varen met een boodschap aan burgemeester Van der Dussen aldaar. Er werd gevraagd om drinkwater, melk voor de kinderen en brood. En Dordt, ternauwernood zelf ontkomen, reageerde door een politie motorboot te sturen. Dat betekende drinken en eten. Burgemeester Cor van der Hooft uit Wil- lemsstad zorgde voor een radiozender. „Ik vroeg hem," zegt burgemeester Hordijk, „of hij geen haringvaatjes kon leveren om wa ter in te bewaren. Hij stuurde er 250. Maan dagavond kwamen er uit Grouw tien boten met aanhangmotoren van de firma Hal- bertsma, bemand met tien knapen en dat was een uitredding. C. P. Hokke, landbouwer en ziekenfonds bode nam de leiding op zich van de werk ploegen, deelde de mensen in en wees ieder zijn taak. „Het ging allemaal prachtig," zegt hij. „Ze sjouwden als paarden. We hadden gelukkig materialen genoeg. Vóór de dijken braken had de burgemeester al vrachtauto's gevorderd en zakken. Toen de ramp kwam, stonden de auto's op de dijk en bleven ze droog. Dat was een bof. En met het zand van de nieuwe begraafplaats konden we de uien- zakken vullen. Alle manlijke krachten hebben zich ge meld. Eerst is een groot gat gedicht bij het gemeentehuis. Daarna een tweede even bui ten het dorp. Het grootste was tachtig meter breed, maar gelukkig geen stroomgat. Met 320 mannen en 100 vrouwen hebben we het geklaard. Hoe we leefden? Er zaten 150 mensen op de secretarie ingekwartierd. De burgemeester had een paar dagen zestig gasten. Maar alles kon. En vergeet niet, dat op 6 Februari hier de evacuatie al ivas vol tooid. We hebben geboft, dat onze burge meester in bezettingstijd zo'n goeie opleiding heeft gehad om de leiding te geven in een dorp bij watersnood! Dat zegt C. P. Hokke. Burgemeester H o r d ij k zelf zegt daar niet veel over. „De mensen hebben het klaarge speeld," constateert hij. Doch hij moet wel toegeven, dat een paar ideetjes van hem zijn gekomen. „Ik kende het belang van een goe de verbindingsdienst. Maar wat hebben die jongens gewerkt. Ik zat op een nacht bij hen. toen een van hen z'n hoofd buiten het raam stak om z'n maag om te keren. „Heb jij een borrel op?" vroeg ik nijdig. „Ik ben alleen maar moe, burgemeester." Daar schrok ik van. „Ga dan eerst wat rusten," zei ik. „Nee. Zolang u het volhoudt, kan ik het ook!" Op zulke mensen ben je trots." De burgemeester vertelt niet, dat hij be halve hoofd van de gemeente Ooltgensplaat ook nog patiënt is. De dokter vindt dat hij in het ziekenhuis moest worden opgenomen. Van de minstens drie dagen heeft hij er een afgeknabbeld. Op de tweede dag stapte hij, alle deskundige protesten ten spijt, uit z'n bed om een sergeant, die wekenlang prach tig werk had gedaan in de gemeente, uit de militaire detentie ontslagen te krijgen. Z'n commandant beschouwde de man als deser teur, ondanks alle brieven en telefoontjes met het departement. Enfin, deze man is in vrijheid gesteld. En een burgemeester kan niet ziek zijn. Burgemeester H 0 r d ij k is alleen maar dankbaar voor alle medewerking. Van de groep uit Wilnis, die cadavers kwam ruimen; van de Stichting Maatschappelijk werk in Zuidholland, die Ooltgensplaat hielp aan een badinrichting „We hebben geen water en we stinken!" aan drie wasmachines om kleren te wassen en nu weer aan een cantine. „De eerste drie weken is niemand hier weg geweest!" En de gemeentenaren? Er kwam bevel dat iedereen zich moest laten inenten tegen typhus of evacueren. Leden van de Staat kundig Gereformeerde Partij hadden bezwa ren. Maar ze wilden niet weg, omdat ze het hun plicht vonden om te blijven. Ze geloof den niet in de waarde van zo'n prik boven dien en toen hebben zij de prik op de koop toe genomen. Om te blijven en te werken. „We staan nog pas aan het begin," zegt burgemeester Hordijk. Denk eens aan al die kleine dingen, die verloren gingen. Klokken, planten, pulletjes. En aan de grote: huisraad, huizen, en de opbrengst van het land. Maar zodra we water hebben komen de mensen terug. Eén April hoop ik. Dan zijn de huizen schoon, nagespoeld met zoet water. U hebt toch wel gemerkt, dat ons dorp niet meer stinkt!" T~)E Synode van de Ned. Hervormde Kerk heeft er vePstandig aan gedaan af te zien van haar aanvankelijk voornemen om een „kanselboodschap" op te stellen naar aanlei ding van het feit, dat katholiek Nederland dit jaar het herstel der bisschoppelijke hiërarchie (1853) gedenkt en viert. Inplaats daarvan kwam er een brief aan de predikanten en kerkeraden, waarin zij haar standpunt ten aanzien van een en ander weliswaar met enige nadrukkelijkheid bepaalde, maar tot een synodale verklaring, een synodaal appèl op een en dezelfde Zondag van alle kansels voor te lezen is het niet gekomen. Reden: de watersnood heeft ook de syno dale leiding geschokt. En getroffen heeft haar de nationale saamhorigheid, toen aan de dag getreden. Waarom dan nog eens de nadruk leggen op wat Nederlanders scheidt? Zo redeneerde men. En terecht. Nu dat rondschrijven, dat in plaats van de synodale boodschap kwam. Daarin wordt uiteraard aan de Aprilbeweging van honderd jaar geleden herinnerd. In April 1853 liep pro testants Nederland tegen „Rome" te hoop. Dat herstel der bisdommen bezorgde velen een afgrijselijke angst. Vizioenen herrezen van inquisitie en vervolging. Het „geuzen- hart" begon te spreken. Petitionnementen werden opgesteld, getekend en door deftige heren in het zwart in optocht de Koning aangeboden. Dat was, bekent thans de Synode in haar rondschrijven, fout. Want het kwam neer op een poging de staat te hulp te roepen als wereldlijk bondgenoot in een geestelijke strijd. De staat moest en zou hoe dan ook het karakter van Nederland als „protes tantse natie" handhaven en het rooms geloof met dwang van wet in de hoek drukken van de hoogstens gedulde tweede rangs-overtui- ging. De Synode zegt daar thans, een eeuw later, dit van: „Al te gemakkelijk heeft men immers in die dagen van wettelijke maatregelen ter be scherming van het protestantisme en ter belemmering van de rooms-katholieke kerk heil verwacht." Wie via de nog altijd summiere Kamerver slagen in de bladen de debatten tracht te volgen, dezer dagen in de volksvertegenwoor diging over het ontwerp-Zondagswet gehou den, wordt steeds weer aan deze synodale uitspraak herinnerd. Men kan haar namelijk mutatis mutandis ook toepassen op elke poging om het karakter van de Zondag als „dag des Heren" min of meer krachtig- gedwongen met behulp van de staatsmacht te handhaven. Zeker, in zijn opzet gaat dit ontwerp minder ver: het wil immers „alleen maar" de beletselen wegnemen die een rich- tige Zondagsviering in de weg zouden staan, en het tracht „alleen maar" de vrijheid van de ene (laat ons zeggen: sportlievende) bur ger inzoverre in te perken als nodig is om de vrijheid van de andere (op stilte rond de kerkdienst prijs stellende) burger te waar borgen. Maar toch zit er in al de wettelijke con structie, die men nu in elkaar tracht te timmeren, iets kunstmatigs. Het is het kunst matige dat elk legislatief perfectionisme aan kleeft, elk pogen om alle mogelijkheden bij voorbaat regelend in te perken en om daarbij zo weinig mogelijk aan de niet wet matig vastgestelde tolerante verhouding tus sen mensen, plaatselijk en nationaal, over te laten. Het Kamerlid Stufkens, overigens bereid aan de nieuwe Zondagswet zijn steun en die zijner fractie niet te onthouden, sloeg, dunkt ons, de spijker op de kop, toen hij er op wees dat de Zondag iets anders is dan de Sabbath. Inderdaad, het oude Israël was een theo cratie, een volksgemeenschap, in welke staat en kerk als het ware samenvielen. Op „onge scheiden onderscheiden" manier, om het op z'n Bollands te zeggen. Onder zo'n theocra tisch bestel is de Sabbath een dag. welks vie ring en handhaving zaak der gehele gemeen schap is, die daarop geen inbreuk duldt. Het theocratisch ideaal is een schoon ideaal, maar onze democratische werkelijkheid is anders. Zij is bovendien een gesaeculari- seerde, een in belangrijke mate ontkerke lijkte en zelfs ontkerstende werkelijkheid: men moge het pleizierig vinden of niet, maar het feit bestaat. In die werkelijkheid vallen kerk en staat niet samen; in die werkelijkheid is de Zon dag géén Sabbath. En in die werkelijkheid doen de kerken zich zelf eer kwaad dan goed, wanneer zij de verwerkelijking van wat dan misschien hun theocratisch Sabbath-ideaal moge zijn, be vorderd zouden willen zien door verstevigd ingrijpen van staat en overheid. Het is ergens reeds gezegd: zelfs de meest rigoureuze Zondagswet zal geen mens méér ter kerke doen gaan. Zo is het inderdaad. Hadden de mannen van de April-beweging hun zin gekregen, dan ware uiteindelijk het katholieke réveil toch niet te stuiten geweest. Geestelijke bewegingen zijn niet te stuiten. Geestelijk réveil is niet te stuiten. Wanneer de kerken een vér-gaande Zon dagsheiliging wensen, laat hen dan voor zodanig réveil zorgen. Laat hen een overtuigd- gelovige meerderheid des volks kweken, die dan van zelf haar stempel (weer) op de Zon dag drukt. Zijn zij daar niet, niet meer of nog niet toe in staat, dan echter géén leunen a.u.b. op een overheid, die wettelijk bepalen moet waartoe zij (die kerken) geestelijk niet bij machte bleken. Hoe dan ook. er zal nu waarschijnlijk wel een compromis-wet tot stand komen. Liever echter was het ons geweest als de Kamer zich de afgelopen dagen met andere zaken had beziggehouden en als zij de moed had gehad om het ontwerp eenvoudig van de agenda te voeren. Zoals de Hervormde synode, nog onder de indruk van de nationale ramp-saamhorigheid, de moed had om open lijk uit te spreken: „Een kanselboodschap juist nu? Neen, toch maar liever niet" 70 IS Ooltgensplaat. Ze hebben met hun honderden geredderd en gedaan. Want u weet toch, dat een mat, een crapaud, een matras gaan stinken als de barre zee er over heen is gegaan. Een dorp kan wel ontzaglijk veel doen, als een vloedgolf het overspoelt met problemen. Maar er zijn voor dit spel geen regels en geen aanwijzingen. Alles moet worden geïmprovi seerd op goed geluk of onder leiding van iemand, die toevallig de man is, die het kan. Wil Nederland de les uit deze over stromingsramp voldoende trekken, wij geloven, dat dan in samenwerking met de universiteiten een omvangrijk onder zoek moet worden ingesteld naar de wijze, waarop dorpen, steden en besturen heb ben gereageerd op de nodd. Na de evacuatie in de oorlogsdagen van 1940 verzamelde J. Koolhaas Revers alle ge gevens tot een boekwerk, dat geen mens, die met evacuatie in oorlogstijd heeft te maken, zal verzuimen te lezen. Welk een taak ligt hier voor sociologen, economen en leiders van opleidingen voor gemeentelijke bestuurs functies. Al's Nederland de lessen van deze ramp niet leert, treft een volgende ramp nog erger. H. VAN DE WEG TN DE NACHT, die de maanden Januari en Februari met elkaar verbond en tegelijker tijd scheidde, ging die orkaan ook door de straten van de stad. De buurt was vol vreem de geluiden. De wind joeg met hoge gillen door het luchtruim, regenvlagen sloegen met kracht tegen de ruiten, de bomen kraakten, n. en dan viel een dakpan op een schoor steenkap met een doffe slag in de tuinen achter de huizen, die dapper stand hielden. Het was geen tijd voor slapen en met de ogen wijd-open luisterde ik naar het dave rende geweld. Reeds vroeg zat ik aan de radio en hoorde de rampzalige berichten. Dijken doorgebro ken, polders ondergelopen, mensen en dieren in levensgevaar En toen dacht ik aan mijn vroegere ambt genoot, nu wijlen de heer D. Kooiman, lid der Gedeputeerde Staten van Noord-Holland. Hij was meer in het bijzonder belast met het beheer der zaken van de Provinciale Water staat. En aan niemand beter kon dat dienst vak zijn toevertrouwd. Hij was een enigszins boerse man, die sprak met het zangerige accent, dat men ten noorden van het IJ horen kan. Daar was hij gewonnen en ge boren en hij kende deze streek van haver tot gort. Vooral in het waterschapswezen was hij thuis als geen ander van ons. Al die polders en dijken kende hij bij hun aloude, kleurige namen, alsof hij er nog elke dag rondging. Hij heeft er een dik boek (bijna 1000 blad zijden!) over geschreven, dat belangwekkend is om te lezen, ook al is de stof niet opwin dend. Als hij in de wekelijkse vergadering van Gedeputeerde Staten zijn stukken inbracht en toelichtte, luisterde ik met twee oren. Want er was altijd iets bij, dat het aanhoren waard was. Zijn troetelkind was het Hoog heemraadschap Noordhollands Noorderkwar tier. Het heeft zijn ontstaan te danken aan de watersnood van 1916: daarbij was geble ken, dat het versnipperde beheer der zee dijken door tal van kleinere waterschappen had geleid tot toestanden, die niet meer te tolereren waren. Bij besluit der Provinciale Staten van 21 Mei 1919 werd daarom, met gelijktijdige opheffing der tot toen dijkbehe- rende kleinere lichamen, het grote Hoog heemraadschap in het leven geroepen. „Het nieuwe waterschap," aldus heette het in de stukken, „zal voldoende draagkracht be zitten en zich de voorlichting van behoorlijk technisch personeel kunnen verzekeren, om voortaan op onbekrompen en deugdelijke wijze voor het behoorlijk onderhoud der Zui derzeedijken benoorden het IJ te kunnen zorg dragen." In deze rond lopende officiële zin lag de scherpste kritiek op het tot dan toe gevoerde beleid opgesloten. Desniettemin verzetten zich tal van waterschaps-potentaatjes, die hun onttroning nabij zagen, tegen deze maatregelen in grote stijl. Maar die tegen stand stuitte af op de vastbesloten wil van het provinciaal bestuur, om verantwoorde toestanden te scheppen. De heer D. Kooiman werkte op de in 1919 gelegde grondslagen verder en heeft ook voor het beheer der binnendijken naar een ge paste concentratie gestreefd. Hij ging daarbij voor het verouderde separtisme niet zo licht uit de weg. Ik weet niets van de waterstaatkundige toestanden in Zuid-Holland en Zeeland. Het zal alles goed en in orde zijn. De ramp zal het gevolg zijn geweest van natuurkrachten, die door de mens niet kunnen worden be heerst. En toch... en toch hoor ik in deze dagen nog wel eens de stem met het zangerige accent van de heer D. Kooiman, als hij zo zeide: „Wie maatregelen tegen watersnood wil nemen, moet dat doen bij mooi. weer. Als de storm eenmaal buldert, kon het wel eens te laat zijn."- ED. POLAK

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - kranten | 1953 | | pagina 1