HET GEMENEBEST DER BROZE DIJKEN Veroveringen op het water door prof. mr J. A. van Hamel ;,D' Walcheren als voorbeeld door Piet Bakker 28 ELSE-V.IERS WEEKBLAD Zaterdag 21 Februari 1953 e dijk is de belichaming van hun nationale gedachte", heeft Winston Churchill eens van ons vaderland gezegd. „The dyketheir national idea." Wij zijn „het Gemene best der Dijken". Door de dijken hebben wij een overwinning behaald op lijden, op geweld en op dood gewicht, die van kostbare betekenis blijft voor de toe komst der ganse mensheid. „De meest volmaakte uiting van koppigheid, op moreel, op geestelijk, op staatkundig gebied." Het klinkt deze dagen niet eens zo ver wonderlijk in de oren, wanneer wij de eilan den-bevolking wederom in haar volle ge daante zien. De gehele natie verder als een deel daarbij. Het komt nog mindei wonder lijk voor, wanneer wij nog eens goed voor ogen stellen, hoezeer het meest karakteris tieke deel van geheel ons vaderland vrijwel uit het niets door dijken is aaneengeplempt, geploeterd en geplakt. Dan wordt pas goed duidelijk aan welk een menselijke werk kracht en standvastigheid, overleg en zorg „de Dijk" lichaam gegeven heeft. De mooiste landkaart van die gebieden was altijd, door er vanuit het KLM-vliegtuig op weg naar Parijs en zelfs in de eerste tijd naar Londen, op uit te zien. Wanneer de lucht maar helder en de vlucht hoog ge noeg was, zaagt ge daar het gehele ver spreide eilanden gebied en de glinsterende waterlopen er tussendoor, als op de atlas liggen. Thans zien wij bovendien reeds weer nieuwe kaartprojecten gepubliceerd, waar op de zeegaten voor een goed deel worden toegestopt. Eventueel weer meer land ge wonnen, beveiligd, verbeterd! Steeds verdere stappen in het machtig karrewei, waaruit Nederland zijn wezen heeft geput. En altijd slechts een voort zetting van het oude. Ge hebt slechts de kaart op te slaan, die weergeeft de toestand van enige eeuwen geleden, waaruit de bloei ende streken geboren zijn. Dan ziet ge, wat „de Dijk" heeft gewrocht. Hoeveel stromen hebben moeten verslijmen. Slikken zijn op gehoogd. Hoe Walcheren uit vier delen be stond. Zuid-Beveland uit minstens vijf. Schouwen in zes brokken. Goeree en Over- Flakkee in allerlei delen gedeeld. Tholen, eerst enkel een moeras. Duiveland een uit gebreid slikkengebied. Zeeuwsch-Vlaanderen door talrijk rivierarmen verdeeld. Noord- Beveland enige wateringen. De eilanden en de waarden, aan de Maas en Waal, ver overd op platen, en schorren en kreken braken, gorzen en waterkommen. Dan is het duidelijk, met hoeveel aan doenlijke zorg en noeste hardnekkigheid dit alles, o zo geleidelijk, is drooggelegd en tot vruchtdragende bodem verland. B r o o s en avontuurlijk bezit! Telkens immers melden weer de kronieken, twee, drie keer per eeuw, van de twaalfde tot de twintigste toe, van watersnood, er ingegaan of uit gegaan, bezouten, verlaten, verloren land. Vervallen of weggeslagen dijk. Waarna al tijd weer een volk toch opnieuw begint, en zich niet afschrikken laat, gelijk in an dere streken der wereld de bewoners van een vulkanisch gebied na elke uitbarsting, terugkeren tot waar de vruchtbare as te vinden is. Wij, landgenoten, staan nauwelijks meer verbaasd, wanneer daar in de gebie den van de watersnood aanstonds het verwoeste land weer wordt aangepakt. Late men echter nu eens de buitenlander het woord. Het hachelijke werk der drooglegging door de eeuwen heen brengt het tekenach tige verhaaltje te binnen, dat de bekende Franse académicien Georges Duhamel eens ten beste heeft gegeven, toen hii in zijn „Suite" over Holland een aantal schilder achtige fantasieën over ons land heeft bij eengebracht. Het is 't verhaal van de reis der'engelen Uriel en Zophiël, over de aarde. Door wie de schrijver dit verhaal is inge geven? Hij zegt, dat het afkomstig is van een der bonte kieviten, die hem in de buurt van Haarlem gezelschap hebben gehouden. Of een van de prinsesselijke meeuwen, die bij op een sluisdeur heeft ontmoet. Of een ander trippelend vogeltje, in de duinen? Uriël had reeds meerdere zulke vluchten achter zich. Zophiël, de jonge cherubijn, verlangt voor de eerste maal mede te gaan. Zij kregen verlof te vertrekken, ditmaal voor een documentaire reis. Uriël als blinde bedelaar, Zophiël als jeugdige metgezel. Zij moesten de aandacht geven, niet alleen aan wat er te zien zou zijn. Vooral ook, aan wat de mensen denken. Waarmede zij ver vuld zijn, en wat zij trachten te verheimelij ken. Het oherubijntje moest telkens zijn gids vertellen, wat hij opmerkte. Steden. Havens. Kathedralen. Paleizen. Schepen en fabrie ken. Weilanden en kanalen, en rijkelijk vee. „Alles óveral in de wereld al gezien" zei Uriël. Nu kwam er een klein boerenhuisje in 't zicht, en daarbij een jonge vrouw die de glazen lapte. Zij lapte ze zó lang, en gron dig, da* 't eindelijk leek alsof zij in de lege ruimte te wrijven stond. Op de venster banken zette zij een paar kleurige crocussen neer, waar zij met welbehagen naar, keek. „Aha, wij zijn boven Holland", zei Uriël; en verscheidene dagen keerden zij er heen terug, om zich nader op de hoogte te stellen. Thuisgekomen bij Onze Lieve Heer om rap port uit te brengen, werd hun gevraagd, hoe zij 't op aarde gevonden hadden. „Prachtig", was 't antwoord. „Uitstekend in orde. De mensen ijverig bezig, zorgzaam en verstan dig". Waar zij dan wel geweest waren? „Bo ven Holland helemaal Holland, en alléén Holland". Toen stuurde Onze Lieve Heer ze er weer op uit om nog eens ook andere landen te bezien. Zij moesten zich een algeméén oor deel gaan vormen. „Maar wij kunnen u reeds verzekeren dat Uwe Schepping be wonderenswaardig is". Onze Lieve Heer echter keerde zich wat verdrietig af en zuchtte schouderophalend „Nu hebben zij net alléén maar Nederland gezien! Juist het enige land ter wereld, waaraan ik zélf bijna niets heb gedaanZózeer en zó grondig zou daar alles door mensenhanden zijn ver richt! Het moeten inderdaad wel piepkleine vogelhersentjes geweest zijn, die aan Duhamel dit vriendelijke verhaaltje hebben aan de hand gedaan. Met Franse (wiek)slag. Wie thans weer onder onze ge- evacueerden en gered den en de redders heeft verkeerd, kan verzekeren, dat de Nederlanders juist bij uitstek in het bewust zijn leven, voor hun land, en hun have en goed, en voor alles wat zij er zelve aan hebben kunnen doen, bovenal God te heb ben te danken. Doch in het aardse vlak gezien mag ook gezegd worden, dat weinig gebied van men sensamenleving zó zeer van onverpoosde men- senarbeid doortrokken is, als dit Nederlandse Gemenebest der Dijken. Weer komt ons een andere vreemdeling tegemoet. De figuur van Goethe's Faust, die na héél een teleurstellend en onbevre digd zoekersleven eindelijk voldoening ge voelde, toen hij een door mensenarbeid drooggelegd gebied aanschouwde. Naar men zegt, verkreeg de dichter deze indruk bij een bezoek aan de Lage Landen. Wanneer dan een bekoorlijk land omsloten ligt, en de vloed van buiten komt razen, die toehapt om het te verzwelgen, ziet Faust de gemeen schappelijke krachten toeschieten om het gat te dichten en „Ja, 'k zal mij gans aan déze waarheid geven, Dit is van alle wijsheid 't hoogste goed: Slechts hij verdient de vrijheid en het leven Die dagelijks ze verov'ren moet". Winston Churchill om tenslotte tot déze outsider terug te komen, heeft zijn lof voor 't volk der dijken allerminst vooral prijzend bedoeld! Integendeel. Hij schreef haar in de levensgeschiedenis van de Hertog van Marlborough, de voorvader, die in de grote bondgenootschappelijke oor log van 't begin der 18de eeuw zoveel met de Nederlanders tezamen heeft moeten doen. Hij heeft gemeend van "hun geest veel last te hebben ondervonden, zodat de grote na neef nu zijn nagedachtenis daartegen wilde verdedigen. Dies wordt ons volk en onze staatslieden het verwijt voorgehouden, alles te bezien binnen de kring van hun dijken. Er niet met ruimer blik overheen te kunnen kijken. „Dijkjesgeest!" Zo meent deze outsider, met zéér 'ge mengde waardering, van ons volk te moeten zeggen, dat het zijn nationale kracht in zijn dijken belichaamd houdt. Wij voor ons zelve, onder elkaar, zijn ge neigd ons met de talentvolle tekening geluk te wensen en niets dan geluk! Wat er aan schaduwzijde moge zijn bedoeld „Achter hun dijken blijven zij wonen, en van achter hun dijken handeldrijven. Daarin zoeken zij hun kracht, en daar brengen zij een ontzaglijke mate van offers en inspan ning op ook de kleinste dorpen en nederig ste burgerskoppig, onverzettelijk, man moedig en bars, met hun nauwe, stoere en onverzettelijke begrippen." Zijn het niet de eigenschappen, waarmede de Nederlanders altijd best gevaren hebben? Het werd hun nooit heilzaam, op te stijgen inde ijle wolken van wijdsere schema's, óf grootscheepse combinaties. Om te beginnen, begrijpen en doorzien wij deze doorgaans niet geheel. En verder zijn wij maar al te vaak het kind van de rekening. Dit is de bittere ervaring geweest na Marl borough's tijd. Het heeft zich gewoonlijk herhaald. Het kan zich ook weer herhalen, vandaag aan de dag Er straalt bij alle rampspoed van thans, onder de ganse natie als iets opbeurends in door ditmaal weder eens geheel zich- zelve te zijn. Temidden van de proble men, welker gehele harde werkelijkheid gehéél de onze is. Een taak, die óns aan gaat. Een vertrouwen, dat wij in ons- zèlve hebben moeten, 't Is alsof er een opluchting Van uitgaat, hiervoor te staan. Een beetje losser van verreikende be spiegelingen en onoverzienbare toekomst programma's van vreemdere oorsprong. Van ernstige waardering voor de bijstand, ons uit den vreemde toegestroomd door drongen, gevoelen wij liet verder als een zaak, die wij zélve hebben te klaren, gelijk wij het zo vaker hebben geklaard. In de geest, die inderdaad voor ons land een vingerwijzing mag worden genoemd de enigszins beperkte geest, zo men wil, maar toch een zéér vast bepaalde geest tegelijk de Geest van het Volk van de Dijken. De historie herhaalt zich. Als ge daar goed van overtuigd wilt worden spreek dan met Zeeuwen. Ik heb het grote voorrecht gehad deze week met een Zeeuw te mogen spreken. Het was de heer C. P. Broerse, directeur van de beplantin gen, te Nieuwer-Amstel, die destijds door de vereniging „Nieuw Walcheren" werd be noemd als hun adviseur. Zes jaar lang heeft hij reeds zijn krachten gegeven om Wal cheren weer tot een tuin te maken en het is hem gelukt ook. Naast het werk dat het „Rijksbosbeheer" daar verzette, heeft Broerse hot zijne gedaan. „Walcheren was een landschap vol afwis seling. Oude buitenplaatsen, bomen en boomgaarden, weiden, begroeide sloot- en wegkanten, intieme dorpskernen, slingerende wegen, eeuwenoude paden, zo maar zonder plan, maar daarom ook zo mooi. Niet groots maar bekoorlijk, niet stoer maar speels. Een tuin onder laaghangende wolken, waar men altijd het blijde of droeve lied van de zee hoort, met de bomengroepen, de meidoorn hagen, het golvende" vlas, het goud-gele koolzaad, en het rijpende graan. Zo is eigen lijk heel Zeeland. Dat alles werd nu een prooi van water, van zoutwater, dat de aarde ziek maakt en de bomen doodt. Dat land, als het weer droog gemaakt is, moet ontzilt worden. Het is van het grootste belang dat het niet te lang onder water staat want dat scheelt, voor een nieuwe be planting, veel. Ik geloof wel dat dit nu veel gauwer droog zal zijn dan destijds op Wal cheren. Er is nu veel meer hulp aanwezig om het droog te krijgen, dan toen. Dat is een gunstige omstandigheid, want duurt de inwerking van het zout lang, dan wordt de grond, net zoals ze op Walcheren werd, slijmerig en ondoorlatend, dat wil zeggen, door en door ziek. Is Zeeland klimatolo gisch al een slecht land om te beplanten vanwege de wind en het zout dat de wind meevoert, dan wordt het een ernstig pro bleem als ook de bodem nog vol zout zit. Duurt de verzilting echter kort, dan blijft de grond nog los en het regenwater spoelt veel zout weg. Minister Mansholit, een man die het weten kan, heeft gezegd, dat wat vele ge bieden betreft, er van de zomer reeds weer geoogst zal kunnen worden, omdat de dijken spoedig hersteld zullen zijn. Op Schouwen en Duiveland krijgen we dezelfde toestand als eertijds op Walcheren. Het zal daar lang duren. Er zijn gelukkig kunstmiddelen om het verzout!ngsproces tegen te gaan. Als de bodem enigszins ontzilt is dan wordt de grond.bewerkt met gips en dat is een prach tig middel. Want daardoor wordt de door- latendheid vengroot en het uitspoelen van het water bevorderd." A. INGWERSEN Laat ons toch de billijkheid betrachten in de critiek op het waterstaatsbeleid! Het is onbehoorlijk om de regering „nu ter tijt wesende" een verwijt te maken inzake een samenloop van onverwachtheden, die zich eens in de drie, vier eeuwen voordoet. Had zich dit twintig jaar eerder voorgedaan, dan zou Colijn het op z'n brood hebben ge kregen. Nu is het toevallig Drees. Niemand is persoonlijk schuldig aan de doorbraak van de dijken als er van „schuld" kan worden gesproken, dan rust die op de schou ders van ons volk, welks delta-instinct is ingeslapen, omdat het zovele tientallen jaren immers goed ging. Wie heeft zich ver ontrust bij de Noorwesterstorrnen afge vraagd, of de dijk het wel zou houden? Zelfs niet de boer, die vlak achter die dijk vier meter beneden A.P. woonde. Twee jaar ge leden op 1 Maart woei er een orkaan, die de zware storm van 1 Februari in kracht ver te boven ging. De dijken bleken ertegen be stand. En zp zijn wij de onnatuurlijke toe stand om onder het zee-niveau te leven gaan belhouwen als iets, waar niemand meer over nadenkt. Wij lachten om Zwit sers, die dit eigenlijk griezelig vonden, zoals die Zwitsers lachten om ónze beduchtzaam- heid voor afgronden en lawines. Nu heeft de zee ons anders geleerd. Nu weten wij weer even, dat een groot deel der Lage Landen de mens niet krachtens een natuurlijke beschikking toebehoort, doch rechtens het domein van de zee is. Wjj leven op gestolen grond, door de mens bewoon baar gemaakt. Als wij zoveel van dit land houden, dan speelt misschien onbewust in die liefde het besef een rol, dat wij Holland in een worsteling van eeuwen met eigen hand hebben tot stand gebracht. En wij staan er niet bij stil, dat een breuk in de Hondsbos- sche zeewering vijf millioen mensen de' voeten kan doen spoelen. Het Westen zou dan meer een haf zijn met een schoorwal van duinen, hier en daar een droge stee, een ten onrechte bewoond moeras, of zoals de Romein Plinius naar huis schreef „Een erbarmelijk land. waar twee keer per etmaal de vloed overheen stroomt, zo dat de bewoners genoodzaakt zijn, te wonen op zelfgemaakte terpen, waar zij in hun hutten hun door de Noordenwind verstijfde- ledematen warmen aan een vuur van ge droogd slik." Van dit erbarmelijke land hebben wij een bloeiende, schone delta gemaakt. Zoals Pol gieter zegt Uit een moeras, wrocht de vlijt van die helden,, beiden de zee. en de .dwingeland te sterk, vrijheid een tempel en godsdienst een kerk." Dat klinkt wat. pathetisch. Men zou den ken, dat een eensgezind geslacht schouder aan schouder heelt gestaan om Nederland „te ontwoekeren aar de baren." De werke lijkheid is niet zo poëtisch. Wie kennis neemt van onze waterstaatkundige geschie denis, weet niet, of hij lachen dan wel huilen moet. Het enghartige particularisme nam soms vormen van bepaalde misdadigheid aan. De Zaankanters saboteren de water lozing en berokkenen het laagste deel van Noord-Holland onnoemelijke schade. Als dé Nieuwedam wordt «elegd, die Waterland moet beschermen, laat dc Heer van Assen delft die weer doorsteken, omdat hij het vis-recht ter plaatse heeft. Haarlem weet te bereiken, dat er een dam van 260 meter in de trekvaart naar Amsterdam wordt ge laten (zij is er nog, bij Halfweg!), teneinde de hoofdstad geen directe verbinding met het Haarlemmermeer te geven. De schepen moeten over de Spaarnestad om sluisgcld te betalen. Een verbinding over Drecht er Amstel wordt afgeboomd. Liever de schip pers dwingen hun leven op het meer tc wagen dan de duiten derven. Pas in de 19de eeuw maakt men aan deze waanzin een einde. Dan wordt ook bet in 1447 gesloten Leppc- verbond opgeheven, krachtens welke over eenkomst Oostergo zéér ten ongerieve van het overige Friesland een dijk dwars door het gewest aanlegde. In Zeeland wor den mensen-vretende verwoestingen aange richt, omdat veel dijkgraven plichtverzaken de dieven waren. Hoog bovep dit vaak weerzinwekkende egoïsme uit rijst de figuur van een molen bouwer uit de Rijp, Jan Adriaanszoon, die wij kennen onder zijn zinrijke naam Leeg water. In één jaar legt hij de Beemster droog, maar een Noordwesterstorm, evenals nu gepaard met abnormaal hoge vloed, jaagt de zee over het halve Noorderkwartier en zet ook de pas ontstane droogmakerij weer onder water. Pas na drie jaar, in 1612, kan het nieuwe land bebouwd en bewoond worden. Leeghwat r wil ook de gevaarlijke waterwolf, het Ha- -.lemmer meer, dat soms Amsterdam zelfs L Ireigde, met zijn molen tjes droogpompe.i z..aar men mist de energie om de voortreffelijke plannen van deze 17de-eeuwse Lely ten uitvoer te brengen. Onbegrijpelijke laksheid en lofwaardige ondernemingslust gaan samen. Het duurt bijv. een eeuw, eer het land, dat ter wille van Alkmaars ontzet geïnundeerd wordt, weer in droge akkers verkeert. Maar in Friesland doen Hollandse polderjongens groot werk door de Oude Biltpolder ^ot stand te brengen. De Friezen en Groningers zijn meestal in de aanvallende positie ge weest. Gering is hun verlies, enorm hun winst. In dc dertiende eeuw scheurde de Middelzee zich dwars door het land. Sneck en Bolsward lagen aan een open zee-arm. Maar de Middelzee is in een niet heroïeke, maar zeer profijtelijke strijd veroverd. Was er genoeg slib aangevoerd; dan legde de boer er vaak met eigen krachten gauw een dam omheen. Het enige grote verlies werd in de Dollart geleden. Wij leren onze kin deren de onbegrijpelijkste politieké en krijgs kundige jaartallen, maar wie weet. dat in 1525 de stad Torum met veertig dorpen door de zee werd ver zwolgen? Vermoede lijk is de oorzaak van die ramp gelegen in schandelijke vcrwaar lozing van de zee wering, maar ach, daar lette men toen zo niet op. Bij gebrek aan Gortzakken. Holland en Zeeland hebben zich eeuwen lang in elastische ver dediging voor de zee teruggetrokken. Een enkele keer grijpt het water fors toe. In 1421 ontstaat de Biesbosch, die pas na vijfhonderd jaar heroverd schijnt te worden. In 1570 richt de Allerheiligen vloed groot onheil aan. En dan begint men pas serieus werk te maken van de Honds bossche zeewering, deze sleutelpositie van het lage land. Op 1 Februari is hot water er over gekomen, maar de dijk heeft het ge houden. Een doorbraak zou een bijna onher stelbare schade hebben veroorzaakt. De Af sluitdijk leed schade, maar hield de zee een decimeter onder haar kruin. Haar hoogte berustte op statistische gegevens omtrent de mogelijke waterstanden. Zelfs de nog nooit waargenomen vloedhoogte van dit jaar kon zij hebben. Maar 't was op het nippertje. Had dezelfde ongunst van het weer zich voorgedaan bij een springtij, waarbij de maan door korter afstand van de aaHe meer „zuigkracht" had kunnen uitoefenen, dan zou de vloed nog hoger zijn gerezen. En waren dan de Hondsbossche zeewering en de Afsluitdijk eveneens in staat geweest om dit nog sterker geweld tegen te houden? Men kan zich echter niet wapenen tegen iedere natuurkracht. Wij moeten vertrouwen op mannen, die tot de bekwaamste experts ter wereld behoren, zoals een Jansen en een Thijsse. Wij hebben de zekerheid dat, waar het naakte leven van half Nederland in het geding is, geen mogelijke veiligheidsmaat- LEEGHWATER regel zal worden verwaarloosd om finan ciële overwegingen. En voor het overige dient de bevolking de consequenties te aan vaarden van het feit, dat zij nu eenmaal in een beneden-zeese delta huist. Het getuigt van een kwalijke mentaliteit om de toevallig zittende regering verwijlen te maken over de dijkdoorbraak. Het ware even dwaas om Eisenhower te verwijten, dat Miami weer eens door een orkaan geteis terd is of om de Zwitserse Bondspresident de schuld van een sneeuwstorting te geven of om Stalin lastig te vallen over een uitzon derlijk koude winter. De ramp heeft ons weer eens bewust doen zijn van de onnatuurlijke staat, waarin wij leven. Het oude „Wie 't water deert, die 't water keert", geldt voor ons ganse land. Wij allen, ook de hoge Vcluvve, vtorden door het water gedeerd. Want wat zou het Zuiden en Oosten beginnen, ;.ls het Westen werd verzwolgen? Het is daarom een juist beleid om ieder Nederlander te doen delen in de kosten van het herstel en de maatregelen om een nieuwe ramp naar menselijk ver mogen tc voorkomen. Dat de waterschappen hierbij blijven ingeschakeld, getuigt van his torisch inzicht en praclisch begrip. De dijk graven, heemraden en ingelanden weten, waarover zij spreken. Hun zit de strijd tegen het water in de botten. Blijken er fou ten en tekortkomingen te zijn begaan, dan wapenen wij ons tegen herhaling daarvan. Het beeft tot 1876 geduurd, eer de alles be heersende Hondsbossche zeewering een waterkering werd, waarvoor men de verant woordelijkheid kon dragen, hoewel in 1088 graaf Albrecht van Beieren de bevolking reeds opriep om de Zijpe a f te dijken. Ook Gods watermolens malen langzaam. Vergeleken bij die verhoudingen leven wij thans als in Abrahams schoot, hoe schrikwekkend het offensief van de zee zich ook kan openbaren. Er moet niet worden gemurmureerd. Wij moeten aanpakken. RECHTZETTING MET EXCUUS Door het haastige schrijven van mijn ver slag over Zierikzee zijn twee verschrijvingen binnengeslopen. De kapitein ter zee Van Waning noemde ik Van Waling. Dat is niet zo ernstig. Erger is het, dat ik de burgemeester van Ouwerkerk (Zeeland) een geestelijke inzin king toeschreef, die deze geenszins aan de dag heeft gelegd, daar hij zich tot het uiter ste en het einde ten volle aan zijn' leidende taak heeft gegeven. Ik haalde nl. twee dor pen door elkaar. Ik hoop, dat Zijn Edelacht bare mijn oprecht gemeende "vërontschuldi- ging zal willen aanvaarden. P. B.

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - kranten | 1953 | | pagina 19