HET GEMENEBEST DER
BROZE DIJKEN
Veroveringen op het
water
door prof. mr J. A. van Hamel
;,D'
Walcheren als
voorbeeld
door Piet Bakker
28
ELSE-V.IERS WEEKBLAD
Zaterdag 21 Februari 1953
e dijk is de belichaming van hun
nationale gedachte", heeft
Winston Churchill eens van ons
vaderland gezegd. „The dyketheir
national idea." Wij zijn „het Gemene
best der Dijken". Door de dijken hebben
wij een overwinning behaald op lijden,
op geweld en op dood gewicht, die van
kostbare betekenis blijft voor de toe
komst der ganse mensheid. „De meest
volmaakte uiting van koppigheid, op
moreel, op geestelijk, op staatkundig
gebied."
Het klinkt deze dagen niet eens zo ver
wonderlijk in de oren, wanneer wij de eilan
den-bevolking wederom in haar volle ge
daante zien. De gehele natie verder als een
deel daarbij. Het komt nog mindei wonder
lijk voor, wanneer wij nog eens goed voor
ogen stellen, hoezeer het meest karakteris
tieke deel van geheel ons vaderland vrijwel
uit het niets door dijken is aaneengeplempt,
geploeterd en geplakt. Dan wordt pas goed
duidelijk aan welk een menselijke werk
kracht en standvastigheid, overleg en zorg
„de Dijk" lichaam gegeven heeft.
De mooiste landkaart van die gebieden
was altijd, door er vanuit het KLM-vliegtuig
op weg naar Parijs en zelfs in de eerste
tijd naar Londen, op uit te zien. Wanneer
de lucht maar helder en de vlucht hoog ge
noeg was, zaagt ge daar het gehele ver
spreide eilanden gebied en de glinsterende
waterlopen er tussendoor, als op de atlas
liggen. Thans zien wij bovendien reeds weer
nieuwe kaartprojecten gepubliceerd, waar
op de zeegaten voor een goed deel worden
toegestopt. Eventueel weer meer land ge
wonnen, beveiligd, verbeterd!
Steeds verdere stappen in het machtig
karrewei, waaruit Nederland zijn wezen
heeft geput. En altijd slechts een voort
zetting van het oude. Ge hebt slechts de
kaart op te slaan, die weergeeft de toestand
van enige eeuwen geleden, waaruit de bloei
ende streken geboren zijn. Dan ziet ge, wat
„de Dijk" heeft gewrocht. Hoeveel stromen
hebben moeten verslijmen. Slikken zijn op
gehoogd. Hoe Walcheren uit vier delen be
stond. Zuid-Beveland uit minstens vijf.
Schouwen in zes brokken. Goeree en Over-
Flakkee in allerlei delen gedeeld. Tholen,
eerst enkel een moeras. Duiveland een uit
gebreid slikkengebied. Zeeuwsch-Vlaanderen
door talrijk rivierarmen verdeeld. Noord-
Beveland enige wateringen. De eilanden
en de waarden, aan de Maas en Waal, ver
overd op platen, en schorren en kreken
braken, gorzen en waterkommen.
Dan is het duidelijk, met hoeveel aan
doenlijke zorg en noeste hardnekkigheid dit
alles, o zo geleidelijk, is drooggelegd en tot
vruchtdragende bodem verland. B r o o s en
avontuurlijk bezit! Telkens immers
melden weer de kronieken, twee, drie keer
per eeuw, van de twaalfde tot de twintigste
toe, van watersnood, er ingegaan of uit
gegaan, bezouten, verlaten, verloren land.
Vervallen of weggeslagen dijk. Waarna al
tijd weer een volk toch opnieuw begint, en
zich niet afschrikken laat, gelijk in an
dere streken der wereld de bewoners van
een vulkanisch gebied na elke uitbarsting,
terugkeren tot waar de vruchtbare as te
vinden is.
Wij, landgenoten, staan nauwelijks meer
verbaasd, wanneer daar in de gebie
den van de watersnood aanstonds het
verwoeste land weer wordt aangepakt. Late
men echter nu eens de buitenlander het
woord.
Het hachelijke werk der drooglegging
door de eeuwen heen brengt het tekenach
tige verhaaltje te binnen, dat de bekende
Franse académicien Georges Duhamel eens
ten beste heeft gegeven, toen hii in zijn
„Suite" over Holland een aantal schilder
achtige fantasieën over ons land heeft bij
eengebracht. Het is 't verhaal van de reis
der'engelen Uriel en Zophiël, over de aarde.
Door wie de schrijver dit verhaal is inge
geven? Hij zegt, dat het afkomstig is van
een der bonte kieviten, die hem in de buurt
van Haarlem gezelschap hebben gehouden.
Of een van de prinsesselijke meeuwen, die
bij op een sluisdeur heeft ontmoet. Of een
ander trippelend vogeltje, in de duinen?
Uriël had reeds meerdere zulke vluchten
achter zich. Zophiël, de jonge cherubijn,
verlangt voor de eerste maal mede te gaan.
Zij kregen verlof te vertrekken, ditmaal voor
een documentaire reis. Uriël als blinde
bedelaar, Zophiël als jeugdige metgezel. Zij
moesten de aandacht geven, niet alleen aan
wat er te zien zou zijn. Vooral ook, aan
wat de mensen denken. Waarmede zij ver
vuld zijn, en wat zij trachten te verheimelij
ken. Het oherubijntje moest telkens zijn gids
vertellen, wat hij opmerkte. Steden. Havens.
Kathedralen. Paleizen. Schepen en fabrie
ken. Weilanden en kanalen, en rijkelijk vee.
„Alles óveral in de wereld al gezien" zei
Uriël.
Nu kwam er een klein boerenhuisje in 't
zicht, en daarbij een jonge vrouw die de
glazen lapte. Zij lapte ze zó lang, en gron
dig, da* 't eindelijk leek alsof zij in de lege
ruimte te wrijven stond. Op de venster
banken zette zij een paar kleurige crocussen
neer, waar zij met welbehagen naar, keek.
„Aha, wij zijn boven Holland", zei Uriël;
en verscheidene dagen keerden zij er heen
terug, om zich nader op de hoogte te stellen.
Thuisgekomen bij Onze Lieve Heer om rap
port uit te brengen, werd hun gevraagd, hoe
zij 't op aarde gevonden hadden. „Prachtig",
was 't antwoord. „Uitstekend in orde. De
mensen ijverig bezig, zorgzaam en verstan
dig". Waar zij dan wel geweest waren? „Bo
ven Holland helemaal Holland, en alléén
Holland".
Toen stuurde Onze Lieve Heer ze er weer
op uit om nog eens ook andere landen te
bezien. Zij moesten zich een algeméén oor
deel gaan vormen. „Maar wij kunnen u
reeds verzekeren dat Uwe Schepping be
wonderenswaardig is". Onze Lieve Heer
echter keerde zich wat verdrietig af en
zuchtte schouderophalend „Nu hebben zij
net alléén maar Nederland gezien! Juist het
enige land ter wereld, waaraan ik zélf bijna
niets heb gedaanZózeer en zó grondig
zou daar alles door mensenhanden zijn ver
richt!
Het moeten inderdaad wel piepkleine
vogelhersentjes geweest zijn, die aan
Duhamel dit vriendelijke verhaaltje
hebben aan de hand gedaan. Met Franse
(wiek)slag. Wie thans
weer onder onze ge-
evacueerden en gered
den en de redders
heeft verkeerd, kan
verzekeren, dat de
Nederlanders juist bij
uitstek in het bewust
zijn leven, voor hun
land, en hun have en
goed, en voor alles
wat zij er zelve aan
hebben kunnen doen,
bovenal God te heb
ben te danken.
Doch in het aardse
vlak gezien mag ook
gezegd worden, dat
weinig gebied van men
sensamenleving zó zeer
van onverpoosde men-
senarbeid doortrokken
is, als dit Nederlandse
Gemenebest der Dijken.
Weer komt ons een andere vreemdeling
tegemoet. De figuur van Goethe's Faust,
die na héél een teleurstellend en onbevre
digd zoekersleven eindelijk voldoening ge
voelde, toen hij een door mensenarbeid
drooggelegd gebied aanschouwde. Naar men
zegt, verkreeg de dichter deze indruk bij een
bezoek aan de Lage Landen. Wanneer dan
een bekoorlijk land omsloten ligt, en de
vloed van buiten komt razen, die toehapt
om het te verzwelgen, ziet Faust de gemeen
schappelijke krachten toeschieten om het
gat te dichten en
„Ja, 'k zal mij gans aan déze waarheid
geven,
Dit is van alle wijsheid 't hoogste goed:
Slechts hij verdient de vrijheid en het leven
Die dagelijks ze verov'ren moet".
Winston Churchill om tenslotte tot déze
outsider terug te komen, heeft zijn
lof voor 't volk der dijken allerminst
vooral prijzend bedoeld! Integendeel. Hij
schreef haar in de levensgeschiedenis van
de Hertog van Marlborough, de voorvader,
die in de grote bondgenootschappelijke oor
log van 't begin der 18de eeuw zoveel met
de Nederlanders tezamen heeft moeten doen.
Hij heeft gemeend van "hun geest veel last
te hebben ondervonden, zodat de grote na
neef nu zijn nagedachtenis daartegen wilde
verdedigen. Dies wordt ons volk en onze
staatslieden het verwijt voorgehouden, alles
te bezien binnen de kring van hun dijken.
Er niet met ruimer blik overheen te kunnen
kijken. „Dijkjesgeest!"
Zo meent deze outsider, met zéér 'ge
mengde waardering, van ons volk te moeten
zeggen, dat het zijn nationale kracht in zijn
dijken belichaamd houdt.
Wij voor ons zelve, onder elkaar, zijn ge
neigd ons met de talentvolle tekening geluk
te wensen en niets dan geluk! Wat er aan
schaduwzijde moge zijn bedoeld
„Achter hun dijken blijven zij wonen, en
van achter hun dijken handeldrijven. Daarin
zoeken zij hun kracht, en daar brengen zij
een ontzaglijke mate van offers en inspan
ning op ook de kleinste dorpen en nederig
ste burgerskoppig, onverzettelijk, man
moedig en bars, met hun nauwe, stoere
en onverzettelijke begrippen."
Zijn het niet de eigenschappen, waarmede
de Nederlanders altijd best gevaren
hebben? Het werd hun nooit heilzaam,
op te stijgen inde ijle wolken van wijdsere
schema's, óf grootscheepse combinaties. Om
te beginnen, begrijpen en doorzien wij deze
doorgaans niet geheel. En verder zijn wij
maar al te vaak het kind van de rekening.
Dit is de bittere ervaring geweest na Marl
borough's tijd. Het heeft zich gewoonlijk
herhaald. Het kan zich ook weer herhalen,
vandaag aan de dag
Er straalt bij alle rampspoed van thans,
onder de ganse natie als iets opbeurends
in door ditmaal weder eens geheel zich-
zelve te zijn. Temidden van de proble
men, welker gehele harde werkelijkheid
gehéél de onze is. Een taak, die óns aan
gaat. Een vertrouwen, dat wij in ons-
zèlve hebben moeten, 't Is alsof er een
opluchting Van uitgaat, hiervoor te
staan.
Een beetje losser van verreikende be
spiegelingen en onoverzienbare toekomst
programma's van vreemdere oorsprong.
Van ernstige waardering voor de bijstand,
ons uit den vreemde toegestroomd door
drongen, gevoelen wij liet verder als een
zaak, die wij zélve hebben te klaren,
gelijk wij het zo vaker hebben geklaard.
In de geest, die inderdaad voor ons land
een vingerwijzing mag worden genoemd
de enigszins beperkte geest, zo men wil,
maar toch een zéér vast bepaalde geest
tegelijk de Geest van het Volk van de
Dijken.
De historie herhaalt zich. Als ge daar
goed van overtuigd wilt worden
spreek dan met Zeeuwen. Ik heb het
grote voorrecht gehad deze week met een
Zeeuw te mogen spreken. Het was de heer
C. P. Broerse, directeur van de beplantin
gen, te Nieuwer-Amstel, die destijds door
de vereniging „Nieuw Walcheren" werd be
noemd als hun adviseur. Zes jaar lang heeft
hij reeds zijn krachten gegeven om Wal
cheren weer tot een tuin te maken en het
is hem gelukt ook. Naast het werk dat het
„Rijksbosbeheer" daar verzette, heeft
Broerse hot zijne gedaan.
„Walcheren was een landschap vol afwis
seling. Oude buitenplaatsen, bomen en
boomgaarden, weiden, begroeide sloot- en
wegkanten, intieme dorpskernen, slingerende
wegen, eeuwenoude paden, zo maar zonder
plan, maar daarom ook zo mooi. Niet groots
maar bekoorlijk, niet stoer maar speels. Een
tuin onder laaghangende wolken, waar men
altijd het blijde of droeve lied van de zee
hoort, met de bomengroepen, de meidoorn
hagen, het golvende" vlas, het goud-gele
koolzaad, en het rijpende graan. Zo is eigen
lijk heel Zeeland. Dat alles werd nu een
prooi van water, van zoutwater, dat de
aarde ziek maakt en de bomen doodt.
Dat land, als het weer droog gemaakt is,
moet ontzilt worden. Het is van het grootste
belang dat het niet te lang onder water staat
want dat scheelt, voor een nieuwe be
planting, veel. Ik geloof wel dat dit nu veel
gauwer droog zal zijn dan destijds op Wal
cheren. Er is nu veel meer hulp aanwezig
om het droog te krijgen, dan toen. Dat is
een gunstige omstandigheid, want duurt de
inwerking van het zout lang, dan wordt de
grond, net zoals ze op Walcheren werd,
slijmerig en ondoorlatend, dat wil zeggen,
door en door ziek. Is Zeeland klimatolo
gisch al een slecht land om te beplanten
vanwege de wind en het zout dat de wind
meevoert, dan wordt het een ernstig pro
bleem als ook de bodem nog vol zout zit.
Duurt de verzilting echter kort, dan blijft de
grond nog los en het regenwater spoelt veel
zout weg.
Minister Mansholit, een man die het
weten kan, heeft gezegd, dat wat vele ge
bieden betreft, er van de zomer reeds weer
geoogst zal kunnen worden, omdat de dijken
spoedig hersteld zullen zijn. Op Schouwen
en Duiveland krijgen we dezelfde toestand
als eertijds op Walcheren. Het zal daar lang
duren. Er zijn gelukkig kunstmiddelen om
het verzout!ngsproces tegen te gaan. Als de
bodem enigszins ontzilt is dan wordt de
grond.bewerkt met gips en dat is een prach
tig middel. Want daardoor wordt de door-
latendheid vengroot en het uitspoelen van
het water bevorderd."
A. INGWERSEN
Laat ons toch de billijkheid betrachten in
de critiek op het waterstaatsbeleid! Het
is onbehoorlijk om de regering „nu ter
tijt wesende" een verwijt te maken inzake
een samenloop van onverwachtheden, die
zich eens in de drie, vier eeuwen voordoet.
Had zich dit twintig jaar eerder voorgedaan,
dan zou Colijn het op z'n brood hebben ge
kregen. Nu is het toevallig Drees. Niemand
is persoonlijk schuldig aan de doorbraak
van de dijken als er van „schuld" kan
worden gesproken, dan rust die op de schou
ders van ons volk, welks delta-instinct is
ingeslapen, omdat het zovele tientallen
jaren immers goed ging. Wie heeft zich ver
ontrust bij de Noorwesterstorrnen afge
vraagd, of de dijk het wel zou houden? Zelfs
niet de boer, die vlak achter die dijk vier
meter beneden A.P. woonde. Twee jaar ge
leden op 1 Maart woei er een orkaan, die de
zware storm van 1 Februari in kracht ver
te boven ging. De dijken bleken ertegen be
stand. En zp zijn wij de onnatuurlijke toe
stand om onder het zee-niveau te leven
gaan belhouwen als iets, waar niemand
meer over nadenkt. Wij lachten om Zwit
sers, die dit eigenlijk griezelig vonden, zoals
die Zwitsers lachten om ónze beduchtzaam-
heid voor afgronden en lawines.
Nu heeft de zee ons anders geleerd. Nu
weten wij weer even, dat een groot deel der
Lage Landen de mens niet krachtens een
natuurlijke beschikking toebehoort, doch
rechtens het domein van de zee is. Wjj leven
op gestolen grond, door de mens bewoon
baar gemaakt. Als wij zoveel van dit land
houden, dan speelt misschien onbewust in
die liefde het besef een rol, dat wij Holland
in een worsteling van eeuwen met eigen hand
hebben tot stand gebracht. En wij staan er
niet bij stil, dat een breuk in de Hondsbos-
sche zeewering vijf millioen mensen de'
voeten kan doen spoelen. Het Westen zou
dan meer een haf zijn met een schoorwal
van duinen, hier en daar een droge stee,
een ten onrechte bewoond moeras, of zoals
de Romein Plinius naar huis schreef
„Een erbarmelijk land. waar twee keer
per etmaal de vloed overheen stroomt, zo
dat de bewoners genoodzaakt zijn, te wonen
op zelfgemaakte terpen, waar zij in hun
hutten hun door de Noordenwind verstijfde-
ledematen warmen aan een vuur van ge
droogd slik."
Van dit erbarmelijke land hebben wij een
bloeiende, schone delta gemaakt. Zoals Pol
gieter zegt
Uit een moeras, wrocht de vlijt van die
helden,, beiden de zee. en de .dwingeland
te sterk, vrijheid een tempel en godsdienst
een kerk."
Dat klinkt wat. pathetisch. Men zou den
ken, dat een eensgezind geslacht schouder
aan schouder heelt gestaan om Nederland
„te ontwoekeren aar de baren." De werke
lijkheid is niet zo poëtisch. Wie kennis
neemt van onze waterstaatkundige geschie
denis, weet niet, of hij lachen dan wel huilen
moet. Het enghartige particularisme nam
soms vormen van bepaalde misdadigheid
aan. De Zaankanters saboteren de water
lozing en berokkenen het laagste deel van
Noord-Holland onnoemelijke schade. Als dé
Nieuwedam wordt «elegd, die Waterland
moet beschermen, laat dc Heer van Assen
delft die weer doorsteken, omdat hij het
vis-recht ter plaatse heeft. Haarlem weet
te bereiken, dat er een dam van 260 meter
in de trekvaart naar Amsterdam wordt ge
laten (zij is er nog, bij Halfweg!), teneinde
de hoofdstad geen directe verbinding met
het Haarlemmermeer te geven. De schepen
moeten over de Spaarnestad om sluisgcld te
betalen. Een verbinding over Drecht er
Amstel wordt afgeboomd. Liever de schip
pers dwingen hun leven op het meer tc
wagen dan de duiten derven. Pas in de 19de
eeuw maakt men aan deze waanzin een einde.
Dan wordt ook bet in 1447 gesloten Leppc-
verbond opgeheven, krachtens welke over
eenkomst Oostergo zéér ten ongerieve
van het overige Friesland een dijk dwars
door het gewest aanlegde. In Zeeland wor
den mensen-vretende verwoestingen aange
richt, omdat veel dijkgraven plichtverzaken
de dieven waren.
Hoog bovep dit vaak weerzinwekkende
egoïsme uit rijst de figuur van een molen
bouwer uit de Rijp, Jan Adriaanszoon, die
wij kennen onder zijn zinrijke naam Leeg
water. In één jaar legt hij de Beemster
droog, maar een Noordwesterstorm, evenals
nu gepaard met abnormaal hoge vloed,
jaagt de zee over het halve Noorderkwartier
en zet ook de pas ontstane droogmakerij
weer onder water. Pas na drie jaar, in 1612,
kan het nieuwe land bebouwd en bewoond
worden. Leeghwat r wil ook de gevaarlijke
waterwolf, het Ha- -.lemmer meer, dat soms
Amsterdam zelfs L Ireigde, met zijn molen
tjes droogpompe.i z..aar men mist de energie
om de voortreffelijke plannen van deze
17de-eeuwse Lely ten uitvoer te brengen.
Onbegrijpelijke laksheid en lofwaardige
ondernemingslust gaan samen. Het duurt
bijv. een eeuw, eer het land, dat ter wille
van Alkmaars ontzet geïnundeerd wordt,
weer in droge akkers verkeert. Maar in
Friesland doen Hollandse polderjongens
groot werk door de Oude Biltpolder ^ot
stand te brengen. De Friezen en Groningers
zijn meestal in de aanvallende positie ge
weest. Gering is hun verlies, enorm hun
winst. In dc dertiende eeuw scheurde de
Middelzee zich dwars door het land. Sneck
en Bolsward lagen aan een open zee-arm.
Maar de Middelzee is in een niet heroïeke,
maar zeer profijtelijke strijd veroverd. Was
er genoeg slib aangevoerd; dan legde de
boer er vaak met eigen krachten gauw een
dam omheen. Het enige grote verlies werd
in de Dollart geleden. Wij leren onze kin
deren de onbegrijpelijkste politieké en krijgs
kundige jaartallen, maar wie weet. dat in
1525 de stad Torum
met veertig dorpen
door de zee werd ver
zwolgen? Vermoede
lijk is de oorzaak van
die ramp gelegen in
schandelijke vcrwaar
lozing van de zee
wering, maar ach,
daar lette men toen
zo niet op. Bij gebrek
aan Gortzakken.
Holland en Zeeland
hebben zich eeuwen
lang in elastische ver
dediging voor de zee teruggetrokken. Een
enkele keer grijpt het water fors toe.
In 1421 ontstaat de Biesbosch, die pas
na vijfhonderd jaar heroverd schijnt
te worden. In 1570 richt de Allerheiligen
vloed groot onheil aan. En dan begint men
pas serieus werk te maken van de Honds
bossche zeewering, deze sleutelpositie van het
lage land. Op 1 Februari is hot water er
over gekomen, maar de dijk heeft het ge
houden. Een doorbraak zou een bijna onher
stelbare schade hebben veroorzaakt. De Af
sluitdijk leed schade, maar hield de zee een
decimeter onder haar kruin. Haar hoogte
berustte op statistische gegevens omtrent de
mogelijke waterstanden. Zelfs de nog nooit
waargenomen vloedhoogte van dit jaar kon
zij hebben. Maar 't was op het nippertje.
Had dezelfde ongunst van het weer zich
voorgedaan bij een springtij, waarbij de
maan door korter afstand van de aaHe
meer „zuigkracht" had kunnen uitoefenen,
dan zou de vloed nog hoger zijn gerezen.
En waren dan de Hondsbossche zeewering
en de Afsluitdijk eveneens in staat geweest
om dit nog sterker geweld tegen te houden?
Men kan zich echter niet wapenen tegen
iedere natuurkracht. Wij moeten vertrouwen
op mannen, die tot de bekwaamste experts
ter wereld behoren, zoals een Jansen en een
Thijsse. Wij hebben de zekerheid dat, waar
het naakte leven van half Nederland in het
geding is, geen mogelijke veiligheidsmaat-
LEEGHWATER
regel zal worden verwaarloosd om finan
ciële overwegingen. En voor het overige
dient de bevolking de consequenties te aan
vaarden van het feit, dat zij nu eenmaal
in een beneden-zeese delta huist.
Het getuigt van een kwalijke mentaliteit
om de toevallig zittende regering verwijlen
te maken over de dijkdoorbraak. Het ware
even dwaas om Eisenhower te verwijten, dat
Miami weer eens door een orkaan geteis
terd is of om de Zwitserse Bondspresident
de schuld van een sneeuwstorting te geven
of om Stalin lastig te vallen over een uitzon
derlijk koude winter.
De ramp heeft ons weer eens bewust
doen zijn van de onnatuurlijke staat, waarin
wij leven. Het oude „Wie 't water deert, die
't water keert", geldt voor ons ganse land.
Wij allen, ook de hoge Vcluvve, vtorden door
het water gedeerd. Want wat zou het Zuiden
en Oosten beginnen, ;.ls het Westen werd
verzwolgen? Het is daarom een juist beleid
om ieder Nederlander te doen delen in de
kosten van het herstel en de maatregelen
om een nieuwe ramp naar menselijk ver
mogen tc voorkomen. Dat de waterschappen
hierbij blijven ingeschakeld, getuigt van his
torisch inzicht en praclisch begrip. De dijk
graven, heemraden en ingelanden weten,
waarover zij spreken. Hun zit de strijd
tegen het water in de botten. Blijken er fou
ten en tekortkomingen te zijn begaan, dan
wapenen wij ons tegen herhaling daarvan.
Het beeft tot 1876 geduurd, eer de alles be
heersende Hondsbossche zeewering een
waterkering werd, waarvoor men de verant
woordelijkheid kon dragen, hoewel in 1088
graaf Albrecht van Beieren de bevolking
reeds opriep om de Zijpe a f te dijken. Ook
Gods watermolens malen langzaam.
Vergeleken bij die verhoudingen leven
wij thans als in Abrahams schoot, hoe
schrikwekkend het offensief van de zee
zich ook kan openbaren.
Er moet niet worden gemurmureerd.
Wij moeten aanpakken.
RECHTZETTING MET EXCUUS
Door het haastige schrijven van mijn ver
slag over Zierikzee zijn twee verschrijvingen
binnengeslopen.
De kapitein ter zee Van Waning noemde
ik Van Waling. Dat is niet zo ernstig.
Erger is het, dat ik de burgemeester van
Ouwerkerk (Zeeland) een geestelijke inzin
king toeschreef, die deze geenszins aan de
dag heeft gelegd, daar hij zich tot het uiter
ste en het einde ten volle aan zijn' leidende
taak heeft gegeven. Ik haalde nl. twee dor
pen door elkaar. Ik hoop, dat Zijn Edelacht
bare mijn oprecht gemeende "vërontschuldi-
ging zal willen aanvaarden.
P. B.