ELSEVIER: ORFFS „TRIONFI" IN DE SCALA Argeloosheid heeft het pleit verloren OPERA-PREMIÈRES TE PARIJS .^WEEKBLAD Zaterdag 21 Februari 1953 DE FRANSE POËZIE SINDS DE OORLOG 19 Repetitie-pauze van AfroditeCarl Orff met de beide hoofdfiguren Elisabeth Schwarzkopf en Nicolai Gedda MILAAN, Februari Carl Orff heeft zijn grote trilogie voltooid. Na (A) de „Carmina Burana" van 1936, had hij in '43 de „Catulli Carmina" gecomponeerd, en thans, negen jaar later, is het sluitstuk van het werk, de „Trionfo di Afrodite", gevolgd. Het geheel dat, al groeiende, bijkans Wagneriaanse proporties heeft aangenomen is zojuist in wereldpremière gegeven, voor een inter nationaal publiek, en nergens minder dan in het Teatro alia Scala van Milaan. De voorstelling droeg de signa tuur van Herbert von Karajan, die haar geregisseerd had en die haar dirigeerde choreografe was Tatjana Gsovskydécors en costuums waren van Joseph Fenneker. Het is geen eenvoudige zaak, dit bijna vier uren spelende geheel bij den Nederlandsen lezer in te leiden. De geringe belangstelling en de inactiviteit welke door onze concert- en opera-instituten ten aan zien van de hedendaagse muziek aan den dag worden gelogd, dragen er schuld aan dat Orff's figuur hoe beroemd in geheel Centraal-Europa ook voor het gros van ons publiek een onbekende grootheid ver tegenwoordigt. Alléén de Amsterdammers kennen, uit de grote voorstellingen die Yvonne Georgi er van gaf, de „Carmina burana" als theaterwerk, en alléén zij weten dus iets van de fenomenaliteit van dat stuk. Voor alle anderen echter heeft een bespreking van deze kunst en van het levenswerk dezer trilogie slechts betrekking op holle, inhoudloze klanken. De bespreking dient niettemin beproefd. Orff, dan, is een aparte figuur in de moderne muzikale wereld. Noch in het kamp der dodecafonisten, noch in dat der aanhangers van de neo-tonaliteit staande, heeft hij zich een eigen klank-idioom geschapen, dat, uiterst eenvoudig, ja, bijna primitief van melodie en harmonie en rhythme, een grote verfijning van instrumentale en vocale geluidstimbres kent, en dat met zijn gehele wezen gericht is op de menselijke stem, afzonderlijk zowel als in combinatie met een instrumentarium van zeer spe ciale, Orff'se samenstelling. Het is een idioom dat, wat men zou kunnen noemen de natuur-klank, het natuur geluid, schijnt te zoeken en dat zich, alvorens die speurtocht aan te vangen, volkomen los heeft gesteld van de wetten en de criteria waaraan andere moderne componisten gehoorzamen. Orff, gemeenzaam gezegd, doet niet mee aan de regels van het algemeen gangbare high-brow spel. Hij constateert zo goed als zijn collega's de fameuze impasse waarin de muziek gekomen is nadat de vorige componisten-generatie alles gezegd scheen te hebben wat met de gegeven middelen in de gegeven techniek gezegd kon worden. Doch de consequenties der impasse liggen voor Orff anders dan voor de anderen. Gaan do anderen dodecafonisten en neo- tonaliteitsmensen verder dóórhij keert zich af. Zoekt hun kunst verdere complicatie de „valse noten" de zijne zoekt de simpelste eenvoud. Spejen de anderen dus een steeds moeilijker spelhet zijne wordt steeds naïever. Een en ander betekent dat Orff, gemeten naar de maten die vandaag-den-dag algemeen geldend zijn, een tweede-, om niet te zeggen een tiende-rangs muziek schrijft. Mutatis mutandis lijkt hij een soort van 20-eèuwse Schubertiaanse argeloosheid te bezitten waar anderen de ingewikkeldste constructies fabriceren, komt hij zielsverheugd aandragen mët de kinderlijkste drieklankjes.... Het is een hachelijk bedrijf, dat voelt ge wel. Niet voor niets gaan die andere componisten de weg die naar verdere complicatie voertde mens, homo sapiens, wordt er in de loop der tijden óók niet eenvoudiger op en het terug-naar-de-natuur is gemakke lijker gezegd dan gedaan. Het is zelfs dermate moeilijk gedaan dat de man die het probeert, duizend maal meer risico's loopt dan hij die zich in de complicatie begeeftwant niet slechts dat de „natuurzoeker" de moed moet bezitten, een snobistische publieke opinie te trotseren „niet-geavanceerd" te zijn staat immers gelijk met achterlijk te wezen hij moet daaren boven de zekerheid hebben het geheini te bezitten der absolute zuiverheid. Een gedicht als „Uber allen Gipfeln ist Ruh" wordt éénmaal per zoveel eeuwen geschreven.- De ganse rest der „simpele" poëzie is namaak een namaak die hinderlijker, ergerlijker, ja weerzinwekken der aandoet dan welke complicatie-namaak ook. Experi- mentalisme, echt cn vals. ontloopt elkander waarschijn lijk óók mijlen. Doch wij zien, als wij gans eerlijk zijn, dat onderscheid nog niet zo feilloos-duidelijk. En dat is met het feit dat de simpelheids-namaak altoos naar vals gevoel riekt een der redenen waarom de namaak der „ismen" ons minder, véél minder hindert dan de andere Dat was het waagstuk waar Orff voor stond. Eén enkele fout één met romantiek identificeerbaar sentiment, één niet volkomen klaar, ontroebel geluid, één gevoelsnuance waar men „burgerlijk" of „sentimen teel" of „niet-van-de-allerbeste-smaak" tegen kon zeg gen en de hele wereld zou het zien en zijn kunst voor kapelmeestersmuziek kunnen uitmaken. Hij. Orff, had niet het gemakkelijke spel van den abstracten schilder of den experimentelen poëet, die kan rekenen op een publiek dat de zaken mooier of belangrijker of contemporainer of wat-voor-modeterm-dan-ook-in- de-comparatief vindt naarmate het er milder van snapt. Hij stond, Orff. vierkant voor u en mij, gewone mensen, met een muziek die wij noot voor noot en klank voor klank konden en kunnen begrijpen. Hij won het pleit het eerste deel daarvan althans met „Carmina burana". En wel op een uiterst belangwekkende manierhij won het, terwijl hij in het éérste criterium de absolute zuiverheid faalde, door zijn fenomenale kracht. „Burana" was en is stellig niet glaszuiverhet hééft bladzijden burgermansmuziek en het begaat vele smaakfouten. Doch het won, omdat het daarnaast momenten had van volledige perfectie, en vóóral omdat het theater, en geweldig theater was. Het kon zich de fouten permit teren. Het openbaarde, over die fouten heen, zulk een foudroyant leven, zo'n enorme spanning tussen de tederheid van zijn lentetafereel en de passies van de scène in de taveerne, zo'n formidabele macht in de triomf, de donderende, van Fortuna, dat het alle fouten van het boekje had kunnen maken en nog zou hebben gewonnen. „Burana" is, zonder enige twijfel, een monument. Niet het monument voor datgene waar Orff's keuze voor stond, doch een monument voor het gespeelde, gezongen en gedanste theater van zijn schep ping en voor de potentie-Orff. Het gevecht was derhalve met de „Burana" nog lang niet gewonnen. Dewereld had een geweldige kunstenaarspersoonlijkheid en een prachtige theaterfiguur in het werk leren kennen. Zij wachtte na die kennismaking op den componist die zich zou recht vaardigen die zijn'fundamentele verschil met de ande ren, zijn afwijzing van hel verder-vóórt, zijn kunstzinnig recht zou bewijzen. Zijn geladenheid stond vast. Bleef als vraagpunt de kwaliteit. Orff moet de zwaarte van de vuurproef sterk hebben gevoeldhij wachtte zes jaar vóór hij met „Catulli" kwam. Hij moet hebben beseft dat het enorme succes der „Burana" zijn zaak, instede van eenvoudiger, nog véél moeilijker had gemaakthij moest met een volgend werk nog over dat succes hécn. En hij moest terug terug van hetgeen onzuiver aan „Burana" was geweest. De moeilijkheid was verdubbeld, verdrievoudigd. Want ziet ge dé hachelijkheid? het waren niet alleen de zuiverheden die het succes van „Burana" hadden gemaakt. Het was óók datgene wat de burgerman in „Burana" prachtig vond. Burana „sprak aan".... Orff diende met één hand terug te nemen wat hij met de andere had gegeven. Catulli" kwam, en bleek schoon geheel anders van aard even sterk theater als „Burana". In wezenlijk opzicht gaf het winst èn teleurstelling zuiverder dan ..Burana". bleek het ook minder ontróe rend soberder dan „Burana", bleek het ook.... armer. De fundamentele instelling bepaalde haar eigen srenzen. Homo sapiens is geen absoluut zuiver wezen hij brengt zichzelf mee als hij naar de natuur gaat, en hij bekloddert de natuur. „Burana" liep over van lyriek de Orff van „Catulli" scheen te hebben gezien dat het daar mangelt wanneer de mens naar de natuur gaat daar dreigt het gevaar der kapelmeesters-nniziek. „Catulli", droger, was voorzichtiger op dit punt. Maar het werd, automatisch, schraler, dorrer. Het had min der „muziek". „Catulli" behandelde den held die aan de liefde ten onder gaat. Wat nog komen moest om de opgave die Orff zich had gesteld Fortuna, Ondergang, Apo theose der Liefde te voltooien, was de triomf van Aphrodite. En de spanning der belangstellenden steeg opnieuw al was de cedachtengang van het geheel, het verband der delen, het waarom van het verloop - de idee van het gehele drama dus niet vólkomen duide lijk het aphrodisische element zou wellicht dan èn de zuiverheid èn de bloei kunnen brengen De „Trionfi di Afrodite" wéér na vele jaren wcr- kens dus ontstaan heeft een worp naar de oplossing geleverd, doch de oplossing-zelve nog immer niet. Er is een duidelijke nieuwe lyriek gevonden na „Catulli", en nieuwe middelen daartoe tevens, met name voor de solostemmen. Doch de verschraling heeft geen nieuw bloed gekregen, de muziek is arm gebleven op het nieuwe, het edeler plan, komt „Afrodite" stellig Scène uit „Afrodite" niet uit boven de hoogte die „Burana" op het zijne haalde. Orff's goed recht tegenover de andere componisten van zijn generatie, is niet bewezen. Tot nader order winnen de „geavanceerden"de wereld bezit in Orff een uniek theater-man, doch geen groot componist. Wat er in de „Afrodite" aan werkelijke muziek staat, is zowel compositorisch en artistiek als cultureel dat wil zeggen geméten aan de dwingende noodzaken van dit ons culturele tijdsgewricht te gering, dan dat het zich zou kunnen meten met het beste dat uit de andere kampen komt. Het beperkt zich tot enkele momenten van verrukkelijk geluid, tot een enkele zeer zuivere en schone lijn, tot een enkel climax-effect. Doch reeds daar beginnen de narigheden te voorschijn te komen de climax „bolero't" en een woestenij van ostinate rhythmen en figuren en van heel-en-half-parallelle drieklanken doet de rest. De argeloosheid-zonder-meer heeft het pleit niet kunnen winnen. Als iemand in de wereld had kunnen bewijzen dat de „valse noten" allemaal maar_fratsen waren en dat de ganse progressiviteit niet anders is dan een allerpoverste manier om een gebrek aan talent t,e bedekken, dan ware het Orff geweest. Hij faalt. Hij maakt adembenemend theater. Doch hij bewijst nolens volens de noodzaak van de valse noten. Het kan in de twintigste eeuw, en tot nader order niet anders. De kunstenaar die „zingt zoals hij gebekt is", is want kunstenaar, want mens niet zuiver genoegtussen hem en de directe, onbevangen, oprechte schoonheid heeft zich iets gesteld dat zich niet laat wegdenken, laat staan wegzingen. Het is naar, maar het is niet anders wij zullen het van de valseriken moeten hebben. met bazuinen. Hij liet midden in de Burana een achttal, er als Don Kozakken uitziende mannen opmarcheren, een nummer maken, en weer afgaan. Hij liet voor de apotheose van Afrodite de beide hoofdpersonen bruid en bruidegom in een soortement strandcabine kruipen die hermetisch achter hen gesloten werd, en van waar uit direct daarop, tijdens de bruidsnacht dus, een zo ijselijk gegil kwam Orff's extase-muziek, die in werkelijkheid prachtig is maar die door de situatie volkomen potsierlijk werd gemaakt dat het ganse huis in een brullend gelach uitbarstte. Dat waren zo een paar van Karajan's capriolen, en daarbij bleef het niet. In de klaarblijkelijke be hoefte, er voor te zorgen dat na het geweld van Burana de beide andere stukken niet als anti-climax zouden werken een gevaar dat, overeenkomstig hetgeen hierboven uiteen werd gezet, zeker niet denk beeldig is poogde hij de Burana te effaceren. Hij ontnam er derhalve spanning en actie aan, contrasten en tempi vervlakkend, dozijnen détails verwaarlozend, beweging eliminerend, het geheel ontmannend. In de Dis alles dan, gelijk gezegd, tot nader order. Orff aan het einde van zijn Trionfi- trilogie, is niet gelijk aan Orff aan het einde van zijn leven. De kan sen worden kleiner, doch zij zijn er nogde „Antigone", tussen „Catulli" en „Afrodite" gecompo neerd, scheen een weg te wijzen die wellicht thans gevolgd kan worden. Laat ons hopen Laat ons ook daarom hopen, wijl de valseriken zo vals zijn, en Orff op zijn manier zo echt. Het ware een zegen als we met goed fatsoen van dadaïsten en abstracten en de hele mikmak af konden raken. Alléén men kan slechts hopen, en het is hopen op niet meer of minder dan een Mozart. De geduldige lezer moge dit alles niet verkeerd ver staan. Wanneer hierboven het woord „falen" gebezigd is, dan betrekt zich dat op het uiterste streven van de behandelde kunst, en niet geenszins op het formaat. Het formaat van „Burana", zowel als van „Catulli" en „Afrodite", ligt in de klasse der internationale groten de drama's dragen stuk voor stuk de physionomie van het meesterlijke theaterwerk en hun betekenis staat bij voortduring, ongeschonden, vast. Er is in het tableau der hedendaagse componisten géén figuur en in die stelling zijn de Strawinsky van den „Oedipus Rex", de Hindemith van „Mathis" en, onder de jongeren, de Henzc van den „Boulevard Soli tude" betrokken die zulk een formidabele greep op het muzikale theater heeft, als Orffer is er géén bij wien het muzikale theater met zulk een macht, zulk een aangrijpendheid leeft, géén bij wie het zulk een volledige, organische geschapenheid is. De fenomenali teit van Orff ligt op het niveau der meesters van de romantiek en post-romantiek. en wanneer er dus in uiterste zin van falen sprake is. dan blijven niveau en formaat daarbij voor-ondersteld. De wereldpremière der Trionfi is dus zonder twijfel een evenement geweest. Juist omdat het een evenement was, denkt men dóór. Ontmoet men falen, dan doet men dat in allerlaatste instantie, en met alle eerbied voor den meester. Afrodite's liefdespaar gedanst (Gilda Maiocchi en Aldo Santambrogio) opbouw van de totale voorstelling mocht dat alles ver dedigbaar zijn. Doch het resultaat was, dat van Tatjana Gsovsky's dansen zowat niets overbleef dan wat, overi gens in dit werk wel zéér zonderling aandoende tours en Fair en entrechats in het Lente-tafereeldat de taveerne-scène volkomen, maar dan ook helemaal volkomen, stil stond, en dat het stuk diezelfde Burana die zijn zalen in de wildste vervoeringen pleegt te brengen met pijn vier doeken haalde. w at de voorstelling aangaat, zo kunnen de berichten Mevrouw Gsovsky kon in de Catulli die vrijwel uitsluitend dans is zodat Karajan er wel af moest blijven revanche nemen, en zij deed dat, steunend op twee prachtige solisten, met veel fantasie en in menig opzicht voortreffelijkzij het dan dat een Lesbia die op Spitze een castagnettendans ten beste geeft, niet volledig de voorstelling dekt die deze verslag gever zich van het antieke Rome had gemaakt. Doch f?1 1 j r~.,op een geheel waar rammelende koorensem bles derailleerden en solisten de kluts kwijt raakten een detailer werd, met name in Catulli. uitnemend gedanst. En tot slot loste dan de klaarblijkelijke anti these Karajan-Gsovsky zich harmonisch opin de Antigone pleegde Karajan huwelijksritusmagie en Gsovsky liet heie groepen brave meisjes in spasmische convulsies vruchtbaarheidsdansen, weet u over het toneel gaan in klassiek-moderne of modern- klassieke trant gelijk een ieder ze sinds Roland Petit en Jerome Robbins meestentijds helaas in imitatie bedrijft. Blijft te vermelden dat Joseph Fenneker de prachtige en ideaal-geoutilleerde toneelruimte van het theater met veel verbeeldingskracht voor décor en licht doch daaromtrent zonderling genoeg, in dit roem- tevens voor wel zeer aanvechtbare costuumsbenutte, ruchte huis .lang niet onverdeeld gunstig zijn. Ook wanneer men de Scala-zelve niet verantwoordelijk wil stellen voor de zonderlinge bokkesprongen, die Karajan als gast-regisseur bedreef, zo bleef Tiet feit bestaan dat de prestaties van het eigen Scala-personeel Ytii speciaal het koor, doch ook somwijlen het orkest het rumoer van enig gefluit aan 't slot bij lange niet het peil bereikten dat men hier ter plaatse L"*~ gig'i had verwacht. De regisseur Karajan bleek verzot op wat men niet anders dan Kitsch kan noemen. Hij opende Burana met een halfnaakten man, die precies als bij de aanvang van de films van den heer J. Arthur Rank op een gong sloeg. Hij maakte van Burana's slottafereel een complete revue-show met girls met trompetten en girls genoeg gewerkt. en dat Elisabeth Schwarzkopf een brillant soliste was, die speciaal in Afrodite excellent gesecundeerd werd door Nicolai Gedda. En blijft te vermelden dat het publiek het gehele spectakel maar matig waardeerde zelfs de persoonlijke aanwezigheid van'Orff, en zelfs het rumoer van enig gefluit aan 't slot anders toch een probate stimulans voor het applaus bleken niet bij machte de hulde langer dan voor vijf keer „halen" levend te houden. Hetgeen voor Orff aanleiding moge zijn het een volgende keer maar zonder Karajan als regisseur te doen. Hij had de hele Scala trouwens kunnen missen er wordt in zijn eigen land waarlijk hard en goed

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - kranten | 1953 | | pagina 10