jean Paul vroom: Fantasterijen
Haags
Pagina 14
AAN de Amstel, voorbij de Magere Brug, schuin over de machtige
stolp van het grauwe Carré, in een zwart geteerd huis dat door
stutten en palen voor algehele instorting wordt behoed, woont,
voor zover hij niet in Parijs is, de Nederlandse graficus Jean-Paul
Vroom. Een vlucht van steile trappen op. Dan, boven, na die duis
tere treden, het licht van het huiskamer-atelier met een wijde blik in en over
al dat grijs daar buiten: het vochtig volgezogen grijs van de lage lucht en het
koele grijs van het zijden water, omzoomd door scheeps- en stadsbedrij-
vigheid.
Jean-Paul Vroom is niet alleen. Zijn jonge vrouw met wangen als een rozenblad en
het donkere haar to& een ponystaart bijeengebonden, speelt een krullebol van twee
aan haar schoot lief gastvrouw voor kunstbroeders, zo op het eerste oog.
Omdat men per slot voor hen niet hier gekomen is, loods ik de gastheer in een hoekje.
Dan géén compromis
JEAN PAUL
Geheel ander werk dan zijn gravures voor „De
Roos" blijken deze gravures (Monument pour un
chef d'état, Monument pour Franz Kafka, etc.) te
zijn. Alle met een sterk surrealistische inslag.
Uit een donkere la haalt Jean-Paul Vroom
alweer een ander werk, in blank bamboe-kaft ge
bonden ditmaal.
„Dit boek", zegt hij, „kwam in December uit.
De door mij bewonderde dichter Georges Hugnet,
die maar in heel kleine kring bekend is en zijn
meeste gedichten op de papieren tafellakens van
het restaurant „Le Catalan" schreef, maakte er
gedichten in proza bij. Het heeft lang geduurd,
voordat de goede titel voor dit werk gevonden
was. Uiteindelijk kwamen we op „Les Revenants
Futurs".
Hoewel het gegeven zich daartoe bij uitstek
leent, is Vroom hier afgestapt van het surrealisme
uit zijn vorig werk. Hij vond een eigen stijl, die
iets lyrisch en iets navrant-romantisch heeft. Ver
halend en romantiserend, haast literair, geeft hij
de bekende monumenten van Parijs weer: de Eif-
feltoren, het paleis van het Louvre, de tuinen van
de Tuilerieën, de boog en de beelden van de brug
gen over de Seine. Maar niet in hun normale
staat.
ZELFPOR
„1 FEB]
ik
vertellen", zegt hij. „Mijn kunstenaarsloopbaan begon op de Academie
voor Beeldende Kunsten in Den Haag. Lang bleef ik daar niet, want ze
wilden me verplichten een das te dragen en daar voelde ik weinig voor,
aangezien ik in die dagen van mening was, dat 'n artistenleven ondenk
baar is zonder flodderdas, lange haren, sandalen en manchester kleding.
Bovendien werd het de betalende leerlingen wèl toegestaan zich zo
nonchalant te kleden als zij dat wensten. Ik trachtte de oplossing in een
compromis te vinden door alleen met een flodderdas te verschijnen,
maar ook daarmee wilden de heren van de kunstacademie geen genoe
gen nemen en ze vertelden me dat ik er beter aan deed van de school
te verdwijnen".
Desondanks hield Jean-Paul op zijn 17de jaar zijn eerste schilde
rijententoonstelling. Eerst in Den Haag, daarna bij Santee-Landweer
in Amsterdam. „Pas later, in Frankrijk, ben ik mij met de grafische
kunsten gaan bezighouden. Hoe ik in Frankrijk terecht kwam? Wel, in
1943 waagde ik een poging om naar Spanje uit te wijken. Die pcging
mislukte. Het resultaat was, dat ik in Parijs bleef hangen en daar
onderdook. Ik maakte er mij nuttig met het maken van valse docu
menten voor de verzetsstrijd en dat werk bracht me de belangstelling
voor de grafische vakken bij. In '44 liet ik me aan het Collége Estienne
inschrijven, een school voor grafische vakken en „l'industrie du livre".
Een jaar lang werkte ik daar onder Bonfils, Sauvage en Cottet. Ik werd
al gauw uitgenodigd door „Lé jeune gravure contemporaine", de ver
eniging voor grafische kunstenaars en had het geluk daar met verschei
dene bekende grafici kennis te maken".
Vlak na de oorlog verscheen Vroom's eerste belangrijke werk: acht
kopergravures voor „Les Genei" van Stendhal. Kort daarop maakte
hij vijftien gravures voor Alphonse Daudet's verfijnd: „La Doulou",
waarbij, evenals bij het eerste, zijn talent zich uitmuntend aanpaste.
Het laatste werk werd om financiële redenen niet uitgegeven, evenmin
de door hem geïllustreerde verzamelde werken van Baudelaire, waar
voor de uitgeverij Bakker in Den Haag hem de opdracht gaf.
Meer geluk had Jean-Paul bij de vereniging van bibliophielen „De
Roos" in Utrecht. Twee prachtige werken, door hem verlucht, zagen
daar het licht: „Salomé" van Oscar Wilde en een zeldzaam mooie uit
gave van „Trois contes cruels" van Villiers d'Adam. Voor dezelfde op
drachtgever lithografeerde hij tekeningen voor „De verjaardag van
Tante Tor", van Nelly Bodenheim.
„De 175 leden van „De Roos", vertelt Jean-Paul Vroom, „betalen een
jaarlijkse contributie van 100 gulden, of, beter gezegd, zij krijgen een
jaarlijkse afrekening toegezonden, die meestal de 100 gulden niet over
schrijdt. Hierdoor wordt de uitgave van drie tot vijf luxe boekwerken
per jaar mogelijk gemaakt, die de leden tegen kostprijs van de vereni
ging kunnen betrekken. Deze werken verschijnen niet in de gewone
boekhandel".
De graveur staat op en haalt uit de la van een ouderwetse schrijf
tafel een paar boekwerken te voorschijn. „Trois contes cruels" zijn in
rood leer gebonden en de gravures blijken de beklemmende sfeer van
het literaire werk te passen als een fluwelen handschoen de hand van
een verfijnd moordenaar. De ziel van Edgar Allan Poe lijkt door de
kamer te waren.
„Het is altijd prettig werken voor dergelijke verenigingen,
maar pas de manier, waarop de latere werken tot stand kwa
men („Monuments" en „Les Revenants Futurs") stelde mij in
staat om bij het tot stand komen van het boek een grotere
creatieve plaats in te nemen dan eenvoudig die van illustrator.
Ik koos weliswaar zelf altijd de teksten, maar ik moest, daar
door geïnspireerd, toch de gravures maken. Tegenwoordig
en liever werk ik omgekeerd.
Eerst maak ik mijn gravures en die worden dan voorzien van een
tekst, zodat ik in mijn werk vrij en onafhankelijk ben. Op deze wijze
maakte ik in '48 twaalf gravures, waarbij de oud-surrealistische dichter
Raymond Quenau, de man van het geestig woor
denspel, de teksten schreef. Het geheel werd uit
gegeven als „Monuments", een boekwerk, dat m
een oplage van 180 exemplaren voor een goede
120 gulden verkocht werd".
GERMAIN („LES REVENANTS FUTURS")
„Ik dacht", zegt Vroom, „dat de grote monumen
ten van onze cultuur beter tot hun recht zouden
komen, als ze, zoals de oude Griekse en Romeinse
VOOR EEN STAATSCHEF
(„MONUMENTS")
DE EIFFELTOREN („LES REVENANTS FUTURS")