hier in hollanü: De plankjes redden Zuid-Holland
H
Pagina 4
Haagse Post
21 Februari 1953
ET WATER was nog niet. bruisend aanvankelijk met een sterke drei-
ging in het geluid, bulderend later, over de kammen der dijken ge
kropen en het had nog maar nauwelijks de sloten tot de randen toe
gevuld of reeds gingen de stemmen op. De stemmen van de mensen die
zeiden: „Hoe is dat nou mogelijk! Ik dacht dat wij zo'n waterbouw
kundige natie waren, dat zoiets bij ons niet kon voorkomen!"
,.De hele wereld weet niet beter of Nederland is de natie der zee ont
rukt, de natie die de woede der elementen heeft weten te overwinnen,
zoals dat-wordt uitgedrukt; de hele wereld zucht van bewondering zodra
zij het woord Nederland hoort voor juist onze eeuwige strijd met het
water en nu laten wij ons ineens mach teloos overrompelen. Wié is vér-
antwóórdelijk?
Dat was het eerste geluid. Dat klonk in alle varianten van veront
waardiging tot schrik en berusting in alle huizen van ons land dat als
in een onheilzame hypnose gebonden lag aan de berichten die uit de
radioluidsprekers voortklonken, onafgebroken en steeds dringender.
Het was wellicht dit eerste, van primair
functionnerende geestesinstelling getui
gende reageren, dat ook de heer mr. J. A.
W. Burger, de fractieleider van de
P. v. d. A., reeds op Zondagmorgen de al
totaal geopende deur van de vraag naar
de verantwoordelijken deed intrappen:
frieel radio-Nederland keek óp van die
duidelijk te voorbarige en nog duidelijker
té voor de 'hand liggende uitroep. En
werd, al naar zijn aard, wrevelig. Of
wantrouwend ten aanzien van de zuivere
bedoelingen achter deze vragenstellerij.
En vergat toen, in de zich steeds duidelij
ker als een ramp manifesterende gang
der gebeurtenissen de heer mr. J. A. W.
Burger.
De rat
„Het zijn de ratten", zei iemand. „Daar
is nooit genoeg op toegezien; die hebben
zich maar rustig kunnen vermenigvuldi
gen en nu zie je eèns. De ratten". Ondan-
tra zibethica is de wetenschappelijke
naam van de bisamrat, zoals de Duitsers
hem noemen. Het is een enigszins gedron
gen spoelvormig dier' van 30 tot 40 cm.
lengte met een staart van 20 tot 28 cm.,
is op de rugzijde grijs- tot zwartbruin,
aan de buikzijde grijs tot vuilwit, soms
iets geelachtigs. De staart is zijdelings
afgeplat en ongeveer driemaal zo hoog als
breed.
„Het viel velen onzer moeilijk", zei de
heer mr. J. A. W. Burger tijdens de de
batten in de Tweede Kamer met betrek
king tot de ivatersnood, „om kort na de
ramp te zwijgen en ieder begreep waarop
(en op wie) dat sloeg: zo'n Zondagmor
gen vergeet ons volk maar niet een twee
drie. Ook nu moet de gedachtenwisse-
ling nog een zeer voorlopig karakter
dragen. Allereerst moeten de dijken
dicht", zei hij ook nog.
Zo is dat: daar was geen speld tussen
te krijgen.
De gedachten wisseling
Ja, de gedaohtenwisseling moet nog
een zeer voorlopig karakter dragen. Maar
zo nu en dan worden meningen uitge
sproken die de richting er van reeds aan
duiden. Die al precies zeggen waar het
op aan zal komen bij de gesprekken ach
teraf: n.l. op de vraag of de ellende had
voorkomen kunnen worden.
In Den Haag zit een heer die voor zijn
genoegen opnemingen doet ten aanzien
van de atmosferische toestand op een
duur en ongewoon apparaat, dat middels
een wijzer die langs een rol loopt elk
variëren van de krachten die het weer
bepalen, registreert. Deze heer werd
de dagen voor de ramp, zegt hij, getroffen
door een bijzonder opvallend uitslaan van
zijn wijzertje: de lijn die getekend werd
door de stift boog onverwachts zeer hef
tig af naar een onbekend lage (of hoge)
zone. Dat intrigeerde die amateur-meteo
roloog. Wat meer is: hij raakte er een
beetje van in de war: hij werd er nerveus
van. Zulk een nervositeit treedt bij som
mige mensen meer op wanneer er storm
verwacht wordt. Maar déze nervositeit
wortelde dieper. Want hij wist ook dat
er een springtij zou plaats vinden. Dat
er dus, behalve die geweldige storm die
reeds trilde in de wijzer van zijn baro-
graafje, ook een hoge vloed op komst
was.
Als altijd. Als reeds eeuwenlang. Zo
lang als de maan rondwentelt in een
zilveren baan om de aarde en zolang de
zon, goud en stralend haar invloeden uit
oefent
Hij zei tegen zijn vrouw, die amateur:
„Het wordt bijzonder slecht weer".
En zonder twijfel zeiden ze dat op het
Instituut in De Bilt ook tegen elkaar.
Daaruit ontstond dan ook dat bericht
dat door alle radio's werd omgeroepen
ï)p die Zaterdag voor de noodlottige Zon
dag: „dat er hoog water zou komen in
die en die buurten".
De KVP-ingenieur, de heer Van Meel,
zei tijdens de debatten: „Was het niet
mogelijk geweest om „op die Zaterdag
avond een dringender boodschap te doen
uitgaan? Dat er een springtij zou komen
was immers bekend en ook dat een
krachtige wind, een storm op komst was".
Van geachte zijde
En van „geachte zijde", bereikte ons de
volgende stem:
„De weervoorspellers van De Bilt had
den Zaterdag 31 Januari de kans van hun
leven, ja de kans van een eeuw. Zij kon
den zich met lauweren hebben bedekt.
De ganzen van het Capitool zijn na 2000
jaar nog wereldvermaard omdat zij op
tijd hébben gesnaterd. De heren in De
Bilt zullen beroemd blijven omdat zij op
de enige dag in de twintigste eeuw, dat
het er om spande, geen alarm hebben
geblazen en blijk gaven van een volle
dig manco aan verbeeldingskracht. De
storm had al gewoed over Schotland en
de Ierse Zee, de barometers (ook die van
die ene heer in Den Haag) registreerden
de natuurverschijnselen exact, maar De
Bilt kon niet meer opbrengen dan een
tamme voorspelling van „harde wind en
hoog water".
Die „geachte zijde" maakt zich ook
kwaad en lang niet in één krant. Hij
roept uit: „Gewenst is op korte termijn
een commissie in te stellen van meteoro
logen etc., die een reglement ontwerpen
voor een snelle en doelmatige alarme
ring, om de tien jaar te herzien volgens
de vorderingen van wetenschap en tech
niek. Dit is niet de put dempen als het
kalf verdronken is. In tal van publicaties
wordt een suggestie gegeven dat een
watersnood als in de afgelopen week
slechts éénmaal in de 500 jaar voorkomt;
dat we die nu dus gehad hebben en er
tot 2453 af zijn. Dat is kolder en een kin
derlijke wensdroom. Het verleden leert
ren waar deze natuurrampen zouden op
treden. Zij hebben gewaarschuwd in rap
porten en adviezen voor te lage en te
zwakke dijken langs de Hollandsche IJs-
sel, langs de Alblasserwaard, langs Amer
en Maas, langs de Lijmers en de Gelder-
sche IJssel".
En ingenieur C. van Teilegen zegt er
gens in dit tijdschrift: „Dat we het feit:
springtij en wind geven een extra hoog
waterpeil, niet zomaar kunnen voorbij
gaan staat wel vast".
Strijd van jaren
„Het is ons bekend", schrijft een krant,
„dat bij velen in den lande, die recht
streeks of zijdelings betrokken zijn bij
waterstaatswerken de stellige indruk
bestaat, dat er het een en ander hapert
aan de samenwerking tussen Rijkswater
staat, het centrale lichaam, de Provin
ciale Waterstaten en Waterschappen in
den lande. Er is wrijving, er zijn diep
gaande meningsverschillen over de vraag
wie in bepaalde zaken bevoegd is en wie
de feitelijke leiding behoeft. Al jaren
genieur van 9 September 1949 (op blad
zijde B. 113) daarbij sprekend over de
dijken in de benedenrivieren, die nu vrij
wel alle bezweken zijn: „Dat het water-
kerend vermogen van de (bedoelde) dij
ken vele zwakke plekken vertoont kwam
duidelijk aan het licht bij de stormvloed
van Januari 1916. Ook de latere storm
vloeden hebben dit aangetoond. Bij plan
nen om hierin afdoende verbetering te
brengen is het echter gebleven. De heer
De Bruijn zei ook nog: „Men heeft zich
niet voldoende gerealiseerd dat een ri
vierdijk een waterstaatkundig werk is
(voor hoogwaterkering) en dat er grote
gevaren in schuilen om deze daarnaast
tevens de bestemming te geven van weg
en terrein om te bebouwen".
„De dijken", zei ir. De Bruijn, „moeten
zoals de zaken nu staan zeker een meter
of meer verhoogd worden".
De minister van Verkeer en Water
staat, de heer mr. Algera, legde de
gretig toeluisterende Tweede Kamer uit,
dat het springtij geen gewoon springtij
was maar een bijzonder springtij en dat
het wel iets weg had van een storrn-
wordt er gestreden over de vraag: moet
er een ver gaande centralisatie bestaan of
dienen de lagere organen een belangrij
ke stem in het kapittel te behouden?
Men beseffe goed, dat dit een fundamen
tele kwestie is omdat samenwerking al
leen de beste resultaten kan afwerpen
als de samenwerkende partijen het ge
voel hebben, dat haar arbeid tot haar
recht komt. Is dit niet het geval dan
ontstaat er wrijving en worden de werk
zaamheden niet uitgevoerd zoals het
moet. Zo hoorden wij van een geval van
een hoofdingenieur van de Rijkswater
staat en een van. de Provinciale Water
staat, werkzaam in hetzelfde gebied, die
ieder persoonlijk contact achterwege lie
ten omdat de een zich door de ander te
kort gedaan voelde".
De vraag is: werd alles gedaan wat ge
daan kon worden?", vervolgt het artikel.
„Al jarenlang is door de autoriteiten
in Zeeuwsch-Vlaanderen gevraagd gel
den beschikbaar te stellen voor de be
veiliging bij Cadzand in het uiterste Wes
ten van dit gebied. Al jaren is gevraagd
daar meer te doen, omdat een doorbraak
voorzien was. Bij Oost-Kapelle is een
dergelijke toestand. De duinen zijn daar
smal en ondermijnd door bunkers en
men heeft al jaren gevraagd enige krib
ben in zee aan te leggen om de stroom
ons slechts dat in de afgelopen 600 jaar
er 3 stormvloeden zijn geweest van het
formaat van de jongste ramp en nog een
dozijn andere overstromingen. Deze ob
servatiereeks is voor zulk een cosmische
fenomeen natuurlijk veel te kort We
kunnen er niet veel meer uit conclude
ren dan dat er in de komende 600 jaar
waarschijnlijk nog minstens twee keer
zulk een stormvloed zal passeren en
waarschijnlijk niet meer dan 6 keer. Het
eerste stormtij kan over 100 jaar komen,
maar evengoed over 100 dagen. De rou
lette werkt zonder een belasting van het
verleden".
De ingenieurs
Dat vinden de Ingenieurs ook. En in
„De Ingenieur", zoals het tijdschrift
(vanzelfsprekend) heet, dat het orgaan
is van het Koninklijk Instituut van In
genieurs en van de Vereniging van Delft-
se Ingenieurs, schrijft een hunner, ir.
Verloren van Themaat: „Wa
tersnood 1906, watersnood 1919, water
snood 1920, watersnood 1925'26, waters
nood 1953". Natuurrampen! Maar onze
waterbouwkundigen wisten van te vo
te breken en de stroomrichting te wijzi
gen. Hoewel, het, naar men ons verze
kerde, om een betrekkelijk gering be
drag ging bleven de gevraagde voorzie
ningen achterwege".
Dat alles zijn wel dingen die enig na
der overpeinzen noodzakelijk maken zou
men zeggen. De heer Drees zei, toen hij
de Tweede Kamer toesprak, de gevoer
de debatten nader behandelend: „De in
genieurs van buiten de overheidssfeer die
hun zienswijze over de ramp hebben ge
publiceerd, hebben daarvoor een minder
gelukkig ogenblik gekozen. Noch mijn
voorgangers noch ik hebben van de
auteurs dezer aanklachten ooit een be
zoek gehad. Blijkbaar was hun ziens
wijze te voren niet zo hecht dat zij er
toe konden besluiten de overheid te
waarschuwen".
En een „Ingezonden" heer roept: „Ik
lees dat een eenvoudig man heeft ge
zegd: geef ons minder Drees en meer
dijk".
De heer ir. A. G. Maris zegt: „De
dijken waren niet slecht; het onderhoud
is in vergelijking met de jaren voor de
oorlog niet onvoldoende geweest".
Ir. M. d e B r u ij n schrijft in de ïn-
vloed en dat het dat ook compleet iverd.
„Allerlei ongunstige factoren werkten
samen", zei hij, „en dat veroorzaakte een
opstuwen van frontaal aanvalleftde wa
termassa's. Het is te betwijfelen", zei hij,
„of elke overstroming wel te voorkomen
is. Ware wetenschapsmensen hadden uit
gerekend dat de toestand in bepaalde
omstandigheden zelfs nog ongunstiger
zou kunnen zijn dan nu tijdens deze
ramp. Zoiets was echter in lange tijd niet
voorgekomen. Toch heeft de regering
zei minister Algera, „al in 1951 aan de
Tweede Kamer melding gemaakt van die
wetenschappelijke waarnemingen en in
verband daarmee gesproken over het
afsluiten van de zeearmen. De studie
over wat te doen stond is omvangrijk.
De zee was vlugger".
De vlugge zee
Dat merkte agent Smal'heer uit
Kerkwerve op Schouwen ook: de zee
was vlugger. Niet vlugger trouwens dan
boer Bijdevate al moest die het ten
slotte toch ook verliezen. Na een duiste
re koude dag en een nog koudere nacht
bleek het water ook hem en zijn gezin
te vlug af. En hij zat er zo, lichamelijk
in de meest directe zin, heel wat meer
mee dan de heer Algera, zich verant
woordend voor de Tweede Kamer.
Toen hij die Zondagmorgen op Schou
wen opstond na die ongewoon harde
storm die het huis schudde en beukte,
stond het water in de sloten wat hoger
dan anders. „Nu, toen ben ik maar eens",
vertelt boer Bijdevate, die een Zeeuw is
en van heel vroeger nog dat oude in
stinct voor opkomend water in het bloed
met zich draagt, „toen ben ik maar eens
naar de rijksveldwachter gefietst om te
vragen hoe het zat. Agent Smalheer lag
nog in bed en hij vertelde dat het spring
tij hoger was gekomen dan anders en dat
er nu wat water over de polder moest
worden verdeeld. Toen ben ik maar weer
naar huis gegaan, maar onderweg steeg
het water steeds hoger. Vlak bij huis
om een uur of elf die morgenmoest ik
al tot mijn knieën door het water fietsen.
Daarom geloofde ik die politieman niet
zo erg en heb ik mijn vrouw en kinderen
gezegd, dat ze maar vast wat eten en
drinken, een kacheltje en een radio naar
zolder moesten brengen".
Gij hebt hen gezien, lezer! Dit gezin
is het gezin dat in alle kranten heeft
gestaan. Zittend op de nok van het dak
zwaaien twee figuurtjes, de zoons, met
de vlag, terwijl op het horizontale ge
deelte boer Bijdevate staat en zijn doch
tertje. Een schok van ontroering ging
door het land bij het zien van deze vre
selijkfoto. Die genomen werd uit een
van de vliegtuigen die die Maandag over
vlogen. Maandag pas.
De minister-president dr. Drees zei:
„Op grote schaal zijn de betrokkenen die
nacht gewaarschuwd. Huis aan huis zijn
soms de waarschuwingen doorgegeven,
de noodklokken hebben geluid en zelfs
afgelegen boerderijen werden van het
dreigende gevaar op de hoogte gesteld.
De mensen hadden het echter niet willen
geloven: het zou wel zo'n vaart niet lo
pen. „Wat Schouwen-Duiveland betreft",
zei dr. Drees, „kan men de autoriteiten
(en ook agent Smalheer) er geen ver-
(Vervolg op pag. 5)
Het neusje van de zalm
En niet duurder dan andere.