ZATERDAGMIDDAG 2 ZONDAGSBLAD 21 FEBRUARI 1953 In liet I leiligdom j^SAF, de dichter van Psalm. 77, zat met heel wat zware en moeilijke vragen. Lees ze maar na in de verzen 8, 9 en 10. En in vers 14 vinden we net antwoord: O God, Uw weg is in net heiligdom! Dit is óók het antwoord op de soms niet minder bange vragen van ons, gisteren, vandaag en morgen: In het heiligdom! De weg Gods is onnaspeur lijk! Gij, o kleine mens, zijt niet be voegd het voorhangsel weg te schui ven. Zoudt gij willen binnendringen m de stille geheimen van de Allerhoogste? Ja, we weten wel, dat wij, hoogmoe dige mensenhoogmoedige Christenen, het bij tijden wel zouden willen. We zouden ivel willen, dat we nu eens precies Gods doen en laten konden na gaan en keuren. Om dan telkens tot de conclusie te mogen komen: ja, ja, zó is het goed! Eerst op de jongste dag treedt God uit Zijn heiligdom ten gerichte. Dan wordt Zijn rechtvaardigheid en barm hartigheid voor aller oog openbaar. In het besluit van de wereldloop. Maar, zolang dat besluit nog toeft geeft God aan niemand gelegenheid om Hem na te rekenen. Hij is en bltjft in wat Hij doet en laat de Onnaspeurlijke. O God. uw weg is in hel heiligdom! En staande vóór dat heiligdom heb ben wij onze vragen. Soms heel bange vragen. In tijden, als wij nu beieven, stormen die vragen van alle kanten op ons aan. Als we het zo moeilijk heb ben. En we hebben veel en oprecht en met de spanning onzer ziel gebeden. Waarom dit? En waarom dat er nog bij? Heeft God iets vergeten? Heeft God ons vergeten? Heeft Hij vergeten ons genadig te zijn? Dacht ik aan God aldus Asaf zo maakte ik misbaar. Peinsde ik, zo werd mijn ziel overstelpt. Aan God denken dat doen we, of we het zeggen of niet. Het spreekt vanzelf, dat we dat doen, zo tenminste de naam van God iets wezenlijks voor ons is! Dan weten we met Gods weg geen weg meer. Precies als Asaf. Maar het hindert niet, dat wij met Gods weg geen weg weten. We willen toch niet een God, die wij, armzalia» mensjes, zouden moeten narekenei. Wanneer we iemand zullen narekenen, dan moeten we eerst boven hem staan. En God slaat in alle eeuwigheid ver boven ons: wie is een groot God, gelijk God? En gelijk de hemel hoger is dun de aarde alzo zijn Zijn wegen hoger dan onze wegen en Zijn gedachten dan onze gedachten. Hier is het antwoord, dal alleen ant woord is en altijd antwoord zal blij ven: O God, Uw weg is in het heilig dom! we waren daar met de nieuwe precies op terechtgekomen. „Hij moet er naast komen," zei ik te gen Daan, die in hoorvolle afwachting naar boven staarde. Dat ging inderdaad iets beter en spoe dig kon ik het ding loslaten en met bei de handen de hamer hanteren. Ik vorderde langzaam, doch gestadig en reeds scheen de voltooiing van het werk naEfij te zijn. toen Daart eensklaps riep: „Hij gaat scheef, joh!" Ik liet de hamer rusten en inspecteerde met één oog dichtgeknepen het voorwerp onzer inspanning. Inderdaad, hij zat scheef en niet zo"n klein beetje ook! Maar dat was te verhelpen en met enkele forse slagen beukte ik de duim in de goede richting. Toen kraakte er wat en plotseling vloog dat ellendige ding, vergezeld van een flink brok cement, door de gang. Een stofwolk en een regen van korrel tjes volgde. Perplex staarden we beiden naar bet resultaat van mijn zwoegen. We keken elkaar veelbetekenend aan toen de ka merdeur open ging en Daans vrouw met een misprijzende blik op haar ge laat de ravage overzag. De aanblik daarvan gaf haar blijkbaar geen hoge dunk van onze vaardigheid, want be drieglijk kalm vroeg ze: „Zou je er maar niet mee ophouden, man?" Doch Daan schudde halsstarrig het hoofd. Hij behoorde tot de doorzetters en zodra ik de begane grond bereikt had, klom hij fle trap op met de reser- veduim in de hand. Zijn vrouw verdween hoofschuddend van het toneel toen hij verbeten begon te hameren. Na lang zwoegen bereikten wij ten slotte ons doel, al voldeed het resultaat niet aan de eisen die een vakman daar aan ongetwijfeld zou stellen. De kapstok hing. Daar de duim tengevolge van het ont stane gat ettelijke centimeters hoger moest komen was de stand eerst verre van horizontaal, doch dat regelden wij door hem op die plek aan een touwtje op te hangen. Het gat in het pleisterwerk werd voor een deel door de kapstok zelf geca moufleerd en de sporen van onze actie hebben we schuldbewust met de stofzui ger verwijderd. Nadien ben ik echter nog afkeriger van dergelijke karweitjes geworden. Bij Keulemans was ik gauw klaar. Die had zijn gereedschappen natuurlijk voor het grijpen en hij hielp me gaarne, al was het dan ook ten batè van een ander. Met de belofte dat ik direct weer terug zou komen en dan tegelijk de beloofde visjes in ontvangst zou ne men, ijlde ik naar de woning van m'n collega. Deze stond reeds met opgestroopte mouwen in de gang te wachten.De kap stok bengelde in een ongewone houding aan de muur en ter ho9gte van de plek waar de gebroken duim had gezeten stond een wankel trapleertje opgesteld. Met de hamer in de ene hand en de duim in de andere, beklom Daan de trap. .die kreunde onder deze. blijkbaar niet alledaagse last. ,,'t Is nogal eenvoudig," oordeelde ik, „je kunt zo zien waar hij komen-moet." M'n vriend knikte maar zei niets, ver vuld als hij was met deze onverwachte en ongewone bezigheid. Hij zette de punt in het oude gaatje, keek even achterom teneinde er zien van te vergewissen hoeveel armslag hem restte en toen sloeg hij venijnig toe. De eerste klap is een daalder waard, zegt men, doch in dit geval ging het gezegde niet geheel op. want met een scherpe tik ketste de duim zijwaarts tegen de deur terwijl de hamer met een dreunende slae het pleisterwerk ter plaatse vernielde. Ik bukte en raapte gedienstig het weerspannig ding op. „Je moet hem goed vast houden," adviseerde ik. „De muur is natuurlijk hard." Daan sloeg weer, maar het scheen niet mee te vallen. Hol klonken de ha merslagen door de gang, doch de duim, danste onwillig op en neer tussen zijn witgeknepen vingers. Rondspringende kalk dwong mij de ogen naar beneden te richten tot een plotselinge kreet mij verschrikt deed opkijken. De Hervormde Kerk van Brugge De kleine Hervormde Kerk van Brug ge heeft een zeer bewogen geschiedenis achter zich. Die geschiedëhis gaa'. terug tot de dagen van Gu'y de Brés. Op 2 November 1561 werd over de buitenmuur van het kasteel te Doornik een pakje geworpen, bevattende een brief aan de bevelhebber van het kas teel en een boekie met de titel „Confes- sio Belgica", de oorspronkelijke naam ■van onze Nederlandse geloofsbelijdenis. In 1553 waren te Brugge reeds de eer ste drie martelaren terecht gesteld en nog vele bloedgetuigen zijn later ge volgd. Ook hier was het bloed der mar telaren het zaad der kerk, want lang- zaam maar zeker werd Brugge een pro testante stad. Bij het bezoek van de Prins van Oranje in 1582 waren er zes grote Hervormde kerken. Maar toen de stad aan Parma werd overgeleverd sloeg velen de schrik om 't hart; in de zomermaanden van 1586 werd een ware Srotestantenjacht gehouden, zodat in de erfst van dat jaar de Hervormde ge meente te Brugge practisch had opge houden te bestaan. Ook in de volgende eeuwen had men met veel tegenslag te kampen en na de scheiding van Nederland en België moesten vele Hervormden opnieuw de wijk nemen omdat zij verdacht werden van collaboratie met de Hollanders. De overblijvende gemeenten sloten zich in 1839 aaneen tot de Bond van Protes tants-Evangelische Kerken van België. In 1886 werd te Brugge het woonhuis aan de Witte Leerlouwerstraat 47 aan gekocht, dat in 1939 grondig is geres taureerd en in deze „noodkapel" worden thans de erediensten nog steeds gehou den. Thans heeft Brugge weer een Her vormde Kerk, aan het hoofd waarvan een predikant, twee „oudsten" en twee diakenen staan. Het aantal gezinnen tot deze kerk behorende, bedraagt 104. Ver der zijn er ruim 250 personen, die op een of andere wijze zich verbonden voelen met het protestantisme en derhalve beroep kunnen doen op de geestelijke verzorging vanwege deze kerk. Schippersgezinnen nemen deel aan de eredienst en meer dan 1000 perso nen, voornamelijk uit Nederland, heb ben in de laatste zomer een bezoek ge bracht aan de kapel. Als symbool van reformatorisch geloven hangt boven de kansel het Hugenotenkruis, door de pro testanten in de Zuidelijke Nederlanden overgenomen van hun Franse geloofs- broeders. Deze bijzonderheden zijn ontleend aan het mooie boekje „De Hervormde Kerk van Brugge" door ds. IJ. van der Schoor, predikant van deze gemeen te. In zekere zin kan dit geschrift (Uit gave Boekencentrum N.V., Den Haag) als een jubileumgeschenk worden be schouwd, want de kerk welker lotgeval- Jen hier op zo boeiende wijze worden be schreven, bestaat thans 400 jaar. Is 't geen schilderijtje,deze foto? je -even een hamer voor me te leen hebt". „Een hamer.." herhaalde ik, pein zend. Ik moest zeker zo'n ding bezitten, doch daar ik helemaal geen knutselaar ben is de verblijfplaats van mijn, overi gens bescheiden gereedschap gewoon lijk een probleem op zichzelf. Doch wat doe je, als man, in zo'n geval? Je doet natuurlijk een beroep op het geheugen van je ega. Mij herinnerend dat zij kort geleden zelf een nieuwe bezem aan de steel had gezet, na enige vergeefse aansporingen aan mijn adres, schreed ik naar de keu ken. „Vrouw, weet jij waar de hamer is?" „In 't schuurtje," antwoordde zij zon der aarzeling. „Maar de steel is kapot". „Mooi!' zei ik geërgerd. En me tot Daan wendend: „Dat heb je nou als vrouwen aan je gereedschap komen!' Dit was erg onvoorzichtig van me. Want direct repliceerde zij: „Jou zal dat niet overkomen! Je gaat liever een straatje om als je een hamer ziet liggen!" „Weet je wat?" bezwoer ik de ge vaarlijk wordende situatie, „ik moet even een paar visjes bij Keulemans gaan brengen. Die is timmerman op de werf, daar krijg ik wel een hamer van. Dan breng ik hem tegelijk bij je aan." We gingen samen de deur uit en bui ten vertelde Daan mij voor welke onge wone karwei hij zo plotseling was ko men te staan. Die morgen had een van de beide duimen, waaraan de kapstok reeds ja ren ongestoord had gehangen, het be geven. Het euvel zou reeds verholpen zijn, indien hij in het bezit van een ha mer was geweest. De benodigde duim had hij zich reeds verschaft. De duim viel op de grond en boven op het trapje stond mijn vriend roeke loos te trappelen, terwijl hij kreunend een blijkbaar getroffen vinger in z'n an dere hand verborg. „Sla je op je vingers?" informeerde ik ten overvloede. Daan kwam foeterend van zijn hoge standplaats af en bekeek de nagel van zijn wijsvinger welke diverse kleuren begon te krijgen. Ik begon naarstig te zoeken naar de voortvluchtige duim. „Hij is krom," constateerde ik, zodra ik hem gevonden had. Dat was de eerste stagnatie, want hij had er slechts één meegebracht en dientengevolge was hij genoodzaakt nog maals naar de winkel te gaan. Tussentijds hield ik me onledig met het geven van een gespecificeerde ver klaring aan zijn vrouw die de situatie in eigen persoon kwam opnemen. „Wat een rommel!' was haar eerste reactie, zodra ze de gang in stapte. „Ja. maar dat komt doordat de muur zo bijzonder hard is," betoogde ik. „Daan heeft cr al een duim op krom geslagen." Dat van zijn vinger bespaarde ik haar voorzichtigheidshalve. Even later kwam Daan weer opdagen. ,,'k Heb er nu maar twee meege bracht," zei hij. „Je kunt nooit weten voor welke verrassingen we nog komen te staan." „Wil ik het eens proberen?" stelde ik voor. „Wel ja, ga je gang!" Geleerd door de pijnlijke ervaring van m'n vriend, deed ik het voorzichtig aan, doch ik slaagde evenmin. Toen zag ik wat de oorzaak van onze tegenslag was. De afgebroken punt van de oude duim zat nog in de muur en 'n 3^ariveitje op KORT VERHAAL VAN A. J. DEN OUDEN IN een beste stemming en derhalve •n vrolijk wijsje fluitend, fietste ik op een Zaterdagmiddag huiswaarts. Die week zal er weer op en over de geleverde prestaties kon m'n baas te vreden zijn. Of hij dat ook werkelijk was, zou wel nimmer aan de openbaar heid worden prijsgegeven. Wat dat be treft was hij zo gesloten als een bus. Niet dat hij kwaad was. Neen, dat zou ik niet graag durven beweren, maar een beetje waardering voor ons gesjouw van deze week had hij wel eens kunnen laten blijken. De boekhouder en de jongste bedien de bleken 's Maandags beiden ziek te zijn. M'n collega, Daan de Groot, had de taak van eerstgenoemde op zijn ma gere schouders gekregen en ik die van onze jongste. 't Had me, eerlijk gezegd, eerst wel wat gegriefd. Aanvankelijk waren mijn ogen bege rig in de richting van de onbezette stoel gegaan, zodra het bericht van ces boekhouders ziekte tot ons was doorge drongen. Maar het was anders uitge pakt. Daan had zich, op hoog bevel, daar geïnstalleerd en tegen mij had de baas, ongenaakbaar als altijd, gezegd: „Frits is ook ziek; wilt u de post gaan halen?" Moet je een jarenlange, ongerepte loopbaan hebben en thuis een heel rij tje keurig ingelijste diploma's en dan de ,joop"-baan van een jongste bedien de opgedragen krijgen. Twee keer per dag naar het postkantoor benevens di verse enerverende karweitjes als: siga retten halen voor de baas. fabrieksba zen ophalen voor een onderhoud ten kantore, enzovoorts. Overigens vermocht deze precaire si tuatie geen invloed uit te oefenen op de collegiale verstandhouding tussen Daan en mij. Wij hadden vele jaren naast elkaar gezeten op de schoolban ken en daarna op hetzelfde kantoor. Sinds we in dezelfde straat een woning gevonden hadden, fietsten we ook iedere avond na de volbrachte dagtaak samen huiswaarts. Alleen deze week had daarop een uit zondering gemaakt. Doordat Daan tijde lijk een sport hoger op de ladder was gekomen, ging hij ook wat later huis waarts dan ik. Dat was de enige voor sprong die ik had overgehouden. Doch Maandag zou de boekhouder weer aanwezig en het oude evenwicht hersteld zijn. Nu lag er een heerlijke, vrije Zater dagmiddag voor mij. Een middag, die ik geheel kon wijden aan mijn gelief koosde bezigheid in vrije uren: de ver zorging van mijn aquarium Zodra ik thuis kwam en mijn vrouw had begroet, spoedde ik mij naar dit pronkstuk in onze huiskamer en over tuigde me van de welstand der vissen en planten. Ik zou er heel wat werk aan hebben deze middag. De ruiten moesten schoon gemaakt en de planten geordend wor: den. terwijl ik ook nog enkele vissen bij een kennis moest gaan brengen, in ruil voor een paar zeldzame exemplaren, die hij me al lang tevoren had beloofd. Maar zo ver zou het niet komen voor lopig, want nauwelijks was ik met de voorbereidende werkzaamheden begon nen toen er gebeld werd. Het was m'n collega. Daan. „Kom er in kevel," zei ik. „of moet ik soms postzegels voor je halen?" Hij grinnikte en gaf me een vriende lijk bedoelde, doch pijnlijk gevoelde op stopper. „Nee. ik kom alleen maar vragen of

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - kranten | 1953 | | pagina 2