Vier rijen dikarm in arm als menselijke zandzakken kt/ „Houen bij riep elke de meester roller De reis van HUIBERTJE KRUISSPIN en KOOSJE HOOIWAGEN MATTHAEUS PASSION ONDER MENGELBERG NA VEERTIEN JAAR WEER TE HOREN HET WONDER VAN COLIJNSPLAAT HONDERDEN LEVENS GERED N.C.W.B. vergadert te Rotterdam HET CHINEESJE ,H* ZATERDAG 14 FEBRUARI 1953 TROUW t (Van onze speciale verslaggever) *~7E zijn er in Colijnsplaat achteraf een beetje verlegen mee. Niemand had er eigenlijk nog bij stilgestaan, dat ze die rampzalige nacht van Zaterdag op Zondag iets bijzonders hadden gedaan. Goed, zii hadden daar urenlang, mannetje aan mannetje in de meest letterlijke zin van het woord tegen de razende zee staan vechten. Zij hadden, ruim honderd mannen sterk, hun lichamen tegen de dijk geworpen als levende zand zakken en stutbalken en zich twee uur lang schrapgezet, elke keer wan neer de zee met daverend geweld tegen de dijk beukte en een doorbraak trachtte te forceren. Houen", riep de bovenmeester wanneer hij een wit schuimende roller sissend en kokend zag aanstormen. Dan plantten hij en de andere mannen van het voorste gelid hun rauwe schouders tegen de krakende vloedplanken en de anderen, rijen dik, drukten zich met bovenmenselijke kracht tegen elkanders lichamen. En zo hielden zij met hun eigen lichamen de dijk en daarmee het dorp Colijnsplaat op Noord-Beveland en de daarachter liggende rijke polders. daar van de haven naar de kerk loopt. Drie nieter water zou daar gestaan heb ben wanneer de zee de honderd vech tende mannen had kunnen overweldi gen en zich een weg gebaand had naar de polders. Zij hebben gehuiverd en niets gezegd. Maar toen 's avonds Iemand met schorre stem zei: „Nee, daar hebben wij weinig aan gedaan, dat is een wonder van God geweest", toen hebben de anderen stil voor zich heen het hoofd gebogen. „We hadden die Zaterdagmiddag het nieuwe raadhuis in Kortgene in ge bruik genomen", vertelde iemand ons in „Colijn". Wij zouden zijn naam kun nen noemen, maar wat heeft dat voor zin? Namen zijn die nacht aan de dijk ook niet belangrijk geweest. Zij ston den daar met hun zwetende, zwoegen de en toch verkilde lichamen als naamlozen tegen de vloedplanken. De hoofdonderwijzer en de polderwerker, de slager en de secretarieambtenaar, de dominee en de boerenknecht. Zonder naam, zonder rang of stand stonden zij daar en zo zullen zij in de trieste historie van de watersnood blijven voortleven als een lichtend symbool van onze strijd tegen het water in het algemeen en in die rampnacht in het bijzonder. „De Commissaris van de Koningin had al vertraging door het hoge water en toen hij met de boot van acht uur weer naar Zuid-Beveland terugvoer, was dat de laatste boot geweest. Het stormde al behoorlijk en je zag het water steeds hoger komen." Geen verrassing ZO kwam de stormvloed voor Co lijnsplaat niet als een verrassing. Die Zaterdagavond nog ging de dijk. wacht patrouilleren, de sluisjes in de polder werden neergelaten en toen de dijkgraaf omstreeks één uur op de dijk bij „Colijn" kwam waren de polder werkers al bezig om de coupure, die tien meter brede doorlaat in de dijk naar de haven, te sluiten met de vloed, planken. „Dat ging niet zo bar makkelijk. De planken waren sinds 1916 niet meer gebruikt en pasten moeilijk. Maar we kregen ze er in, aan beide kanten van de zware stenen steunbeer in het mid den. Toen de dijkgraaf kwam stond het water al over de kade, zowat tegen de planken." Neen, ze hadden zelfs de tijd niet gekregen in Colijnsplaat om het iets bijzonders te vinden. Want aan de Zuidzijde van het eiland, daar waar niemand het ergste gevaar geducht had, slaagde de zee wel in haar wrede bestorming. Ze hadden er die nacht in „Colijn" geen weet van, maar terwijl zij hun pijnlijke, vermoeide en half bevroren lichamen tegen de vloed, planken drukten in een vertwijfelde strijd om het dorp te behouden, ging er in het zusterdorp Kortgene grote angstschrei op. liet water sloeg door de dijken en overviel het slapen, de dorp en de doodstille polders. De kleine huizen aan de Torendijk werden van de aardbodem weggevaagd en de droeve balans telt nu 49 doden. „Kertjeen", zoals Kortgene op het eiland heet, is niet meer. Er staat 2300 hectare vruchtbaar polderland onder grauw, brak water en daarom heeft men in Colijnsplaat, dat dezelfde bur- gemeester heeft, eigenlijk nog geen tijd gehad om die vreselijke nacht te overdenken. Want de Noord-Bevelan ders zijn geslagen, maar zegt u vooral niet vérslagen. Precies zoals in die nacht daar aan de dijk willen zij van geen wijken en opgeven weten. Er wordt hard gewerkt om de dijken te versterken vóór de nieuwe springvloed, er worden kadavers geborgen en het droeve zoeken naar de doden is nog steeds niet gestaakt. Maar daarnaast worden er al weer plannen voor de toekomst gemaakt. In het kleine café aan de Voorstraat in „Colijn", waar het noodgemeentehuis gevestigd is, ko men 's avonds de burgemeester, de wet houders, de dokter, de predikanten en "andere notabelen bijeen en hoewel het verschrikkelijke verleden niet verzwe- gen wordt, is het toch vooral de toe komst, die de gesprekken beheerst. Prins ter plaatse IETS bijzonders, die nacht? Ja toch. Toen prins Bernhard landde met zijn helicopter op de drooggelopen kade in „Colijn" vroeg hij onmiddellijk naar die plek in de dijk, waar de man nen met hun lichamen en spieren als enige wapens de zee hadden geweerd. Zij hebben de Prins de plek getoond. Die tien meter brede coupure in de zeedijk, die normaal toegang tot de kleine haven geeft en die sinds 1916 niet meer met de vloedplanken afge sloten was geweest. De koninklijke be zoeker heeft daar enige ogenblikken zwijgend staan kijken in de ijskoude wind en toen hebben de mannen van Colijnsplaat iets van machtige trots in zich voelen opkomen. Zij volgden de blikken van de Prins en zagen nu pas hoe breed een gat van tien meter in een belaagde dijk wel is. En hoe akelig dun die vloedplanken wel waren, hoe armelijk het hoopje zandzakken, dat er in het heetst van de strijd nog tegenaan werd gesmeten. En toen hij zich om. éraaide hebben zij met hem meegeke- fcen de laag liggende Voorstraat in, die Weerloos lag de lage Voor straat achter de dijk van Co lijnsplaat. Wanneer de honderd mannen en de vloedplanken het hadden begeven, dan was er een grote bres voor het aanstormen de water ontstaan. Nu is die bres er ook recMs op de foto)doch de bevolking is paraat om bij het geringste alarm de opening her metisch af te sluiten. De bak stenen steunbeer in het midden, die van zijn fundament werd los geslagen. is thans met dikke ijzeren kabels aan palen ver ankerd. Er werden zakken zand gehaald bij de timmerman, want het geweld de zee nam met de minuut toe en steeds hoger steeg het verraderlijke water. Men onderschatte het gevaar niet, dat handjevol mannen, dat daar op de dijk de voorpostgevechten le verde die nacht. Zij wisten, dat met hoog water de massale aanval zou men en de burgemeester en wethouder werden gewaarschuwd. Niemand maak te zich veel zorgen om Kortgene, dat lag Zuidelijk en zou het niet zo zwaar te verduren krijgen als „Colijn". Even later klonk boven het bulderen van de orkaan het gelui van de kerk klok. Eerst wat beverig, maar steeds doordringender nam liet gebeier van de noodklok bezit van de slapende mensen. De visventer nam zijn omroe persbei en ging door het ineengedoken dorp. Ook hij riep de burger te wapen tegen het water. Zijn woorden ver waaiden in het geloei van de storm en de daverende klappen, waarmee de golven tegen de dijk beukten, maar die kleine bel in zijn hand en het lui den van de noodklok spraken overdui delijke taal. Toen de mannen omstreeks drie uur als bij instinct allen naar de dijk kwamen op hun klompen, pantof- fels, Zondagse schoenen en in water laarzen, was daar het titanengevecht al begonnen. „We hadden eerst niks in de gaten. Het huis van de gemeentebode liep onder water en wat mensen waren dat aan het leeghalen. Verder dachten we, dat de vloedplanken het wel zouden houden, er lagen wat zandzakken tegen aan en er waren houten en stalen stut balken onderweg. Toen riep een van de mannen, die bij de steunbeer ston den te kijken, plotseling, dat die het begaf. Dat was voor ons het alarm. De zware, bakstenen kolos was door de zee van zijn fundament geslagen en als hij omviel, zou de afsluiting verloren zijn." „Houen!" ER was geen andere keus. Zandzak ken waren er niet, stutbalken moesten nog komen. Maar daar waren veertig mensenlichamen, veertig stel spieren. Dan die er maar tegen aan! Zij verdeelden zich over de gehele breedte van de coupure. De sterksten namen de steunbeer voor hun rekening en het verschrikkelijke gevecht begon. Toen de anderen kwamen plantten zij zonder enig bevel hun schouders in de lichamen van de voorsten. Daar stond de lange bovenmeester. Hij keek boven het plankier uit en waarschuwde telkens wanneer een nieuwe roller aan kwam stormen. „Houen!". Dan krom den zich de ruggen van de honderd mannen, die nu vier rijen dik stonden. Met een klap, die boven het geraas van de storm uit hoorbaar was, smeet de zee een paar ton water met enorme snelheid en kracht tegen de planken. „Soms werden we een halve meter aohteruitgeduwd, maar het was alsof je van staal was. Je duwde net zo lang terug tot de planken, die kraakten of zij breken zouden, weer recht stonden. Je hapte adem, verzette je voeten, draaide je wat anders om een minder beurse plek in je lichaam te vinden en dan was het er weer." Twee helse uren vochten zij daar. Zonder een woord te zeggen. Het ijs. koude zeewater kwam tot een paar centimeter onder de hoogste vloed plank en het lukte de zee bijna om die laatste afscheiding tussen leven en dood uit de voegen te wringen. Maar de honderden mannen kregen de plank weer op haar plaats. Vermoeidheid en pijn voelden zij niet. Nu zijn hun schouders blauw paars. De handen van sommigen zijn opgezwollen van het zeewater en lig gen open. Maar die nacht merkten zij nauwelijks, dat het water keer op keer hun gezichten en lichamen striemde. Zij waren één geworden met de dijk, een levende, lijdende barricade. Nu is de lichamelijke pijn gekomen, maar die tellen zij nauwelijks. Want niet alleen kwam daar het leed van Kortgene, doöh ook langzaam maar ze ker de blijde wetenschap, dat zij niet alleen de dijk behielden, maar daarmee ook het leven van de duizenden eiland, bewoners in het dorp en de polders. „Nou besef je pas, dat we menselijker wijs alle honderd verdronken en mee gesleurd zouden zijn wanneer we het verloren hadden. Toen dacht je daar niet bewust aan. Je vocht maar, je spande je spieren en beet je tanden in je lippen. Dat duurde zo tot vijf uur. Toen waren het hoogste water en de ergste storm voorbij." Bovendien kregen de honderd man nen op het laatst, toen de uitputting nabij was, hulp van het 107 tori meten de beurtschip „Lead", dat in de haven had gelegen, maar als een baksteen op de kade werd gekwakt De tierende golven duwden het schip half voor de dijkcoupure en vanaf dat moment brak de „Lead" de hevigste kracht van het watergeweld. „Zeg nou maar 's, dat dat geen won der van de hemel is geweest", zeggen ze daar in het café. Want die mannen zelf weten het best hoe gering hun krachten waren in de strijd tegen die niets ontziende waterlawine. Zij ston den daar vier rijen dik, arm in arm, de lichamen tegen elkaar geperst. De spieren gloeiden van de voortdurende spanning. Eén onverzettelijke bonk menselijke wilskracht. En toch zo nie tig, zo gering onder de macht van zee en storm. Zij weten zelf het best hoe gemakkelijk zij -roggevaagd hadden kunnen worden. Hoé zij in één klap allen vermorzeld hadden kunnen wor den. OMSTREEKS vijf uur Zondagmorgen, toen een heel vaag schijnsel over het schuimende water de dageraad aankondigde, was het gedaan. Versuft wankelden de mannen, doorweekt en versteend, weg van de vloedplanken. Aarzelend, als wilden zij het zelf niet geloven. Maar het was zo. De honderd mannen hadden de dijk bij „Colijn" behouden en de jammerlijke angst, kreet van „Kertjeen" vond hier die ochtend geen echo. In verband met de door de waters nood ontstane moeilijke reisgelegen heid voor de afgevaardigden uit Zuid- Holland, heeft het bondsbestuur van de Nederlandse Christelijke Wandel sport Bond besloten de aanvankelijk vastgestelde plaats van samenkomst, Leerdam, te doen vervallen. De jaarlijkse algemene vergadering is thans bepaald op Zaterdag 21 Fe bruari a.s., des middags 3 uur, in de bovenzaal van de Irenekapel, Oude landstraat 75, te Rotterdam-Zuid. Te bereiken van de stations Rotterdam D.P., Beurs en Feijenoord met tram lijn 9, richting Lange Hilleweg, tot halte Sandelingestraat. iiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiDiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiii^ In China, heel ver over bergen en zee, daar woonde het jongetje Hang-Sjang-Poe-Wee. Hij at met twee stokjes, dat dóén ze daar zo, en als hij je groette zei hij niet „hallo", hij maakte een buiging, zo diep als hij kon, want dat is beleefd in het land van de zon. Het huis, waar hij woonde, was niet zoals hier van steen en van hout, 't was een huis van papier. Er waren geen stoelen, Hang-Sjang-Poe-Wee zat, wanneer hij zijn thee dronk, gewoon op een mat. Het lijkt me wel leuk een Chineesje te zijn, maar Hang-Sjang-Poe-Wee vond zijn schóól niet erg fijn Je hebt in een boek over China misschien Wel eens van die rare figuurtjes gezien? Dat is nu een alfabet in het Chinees. Bij ons hier in Holland heeft Jan, Piet of Kees de kunst van het lezen gauw onder de knie. Maar dat gaat in China niet zo een, twee, drie! JO KALMIJN—SPIERENBURG. lllllllllllilllllllllllllllllllllllllllllllllllllM imiiiiiDiiinii HÈ!"Wie zucht daar zo? 5}AJt In een donker hoekje van de vliering, net aan het eind van een dikke zolderbalk, rekt Huibertje Kruis spin ziich eens flink uit. Al die -tijd, dat het zo steenkoud was op de vliering, heeft hij in dat hoekje weggekropen gezeten, helemaal opgerold tot een klein, zwa'rt propje. Nu beweegt hij zijn pootjes één voor één om ze weer lenig te maken. De winter begint gelukkig al mooii op te schieten, denkt hij. Kom, ik ga eens kijken, of er soms al vliegjes of mugjes te voorschijn zijn gekomen Kalmpjes en nog een beetje stijf wandelt Huibertje Kruisspin langs de zolderbalk om de omgeving te ver kennen. Hij kijkt eens hier en hij kijkt eens daar. Rustig verzet hij zijn korte pootjes en zijn rond lijfje met het mooiiia gouden kruis schuift verder en verder. „Foei, foei!".... Wie zucht daar nu weer? Precies aan het andere eind van de zolderbalk is Koosje Hooiwagen wakker geworden. Ze heeft daar de koude winterdagen doorgebracht tussen twee planken. Nu richt ze zich op. Hoog staat ze op haar dunne poot jes, die nog een beetje beverig zijn. Kom, denkt ze, ik -moet nodig eens een beetje lichaams beweging nemen. Ik word zo suf van ihieit zitten in dit smalle spleetje tussen die twee planken. Ik geloof heus, dat het voor-jaar niet zo heel ver meer is. Daar trippelt ze al over de dikke balk. Sierlijk als een echt nufje tilt ze de ragfijne pootjes op. Haar dun en teer lijfje deint zachtjes op en neer als_ ze loopt. „Goeden morgen, juffrouw Koosje Hooiwagen.zegt iemand. „O eh goeden morgen, meneer Huibertje Kruisspin". Koosje Hooiwagen wordt er heus een beetje verlegen van, dat ze haar buurman zo opeens op die dikke zol derbalk ontmoet. Ze beweegt zenuw achtig al haar pootjes tegelijk. „Maakt u óók een morgenwandeling, juffrouw Hooiwagen?" „Neen ja dat is te zeggen, ik kijk meteen eens uit naar een ander verblijf.dat kiertje tussen die twee planken bevalt me op den duur niet. En eerdaags begint die vervelende schoonmaaktijd weer. Ik word al grie zelig als ik aan de ragebol van de werkvrouw dénk. Het lijkt wel of ik ga liften", lacht Koosje Hooiwagen Huibertje Kruisspin rekt zich eens flink uit. „Tja, juffrouw Koosje Hooiwagen, die schoonmaaktijd is niet prettig. Je bent nergens meer veilig. Ik voor mij heb nog meer afschuw van zeepsop dan van ragebollen. Maar gelukkig kan ik nogal vlug uit de weg komen. Ik spin eenvoudig een lange draad, als er ge vaar dreigt en laat me meteen vallen". „Die kunst versta ik helaas niet. Ik kan maar alleen héél hard weglopen op mijn lange benen, maar zo'n rage bol is nu hier, dan daar, ik weet nooit welke kant ik uit moet rennen „We moesten eigenlijk verhuizen naar een plaats, waar geen schoon maak wordt gehouden". „Bestaat er zo'n plekje?" „O ja, bijvoorbeeld op de zolder van het pakhuis aan de overkant. Daar komen nóóit ragebollen!" „Ik wens u een goede reds", zegt Koosje Hooiwagen treurig, „mag ik soms even passeren op de balk?" „Wacht eens even, juffrouw Koosje Hooiwagen, ik bledig u toch niet, als ik u vriendelijk vraag of u met mij mee wilt gaan naar die pakhuiszolder?" „Ik kan immers tóch geen draadjes spinnen". „Neen, maar luister eens, ik heb een plannetjeals ik nu eens een extra dikke, dubbele draad spin en u houdt u daar stevig aan vast. Zou u dan niet méé kunnen reizen?" „Kén dat? Kan dat héüs? O, ik zal me goed vasthouden en ik ben zo licht, ik weeg nog minder dan een pluisje, want ik heb pas een vermageringskuur gedaan". „Mooi, dat is dus afgesproken. We moesten eigenlijk metéén maar gaan. Er staat vandaag een flinke wind, ge loof ik. Laten we eens bij het zolder raampje gaan kijken". Het treft goed, dat het zolderraampje op een kier staat. Huibertje Kruisspin maakt nu een. mooie dikke draad. Tjonge, wat een. stevige draad is het, het lijkt wel een kabeltouw! Ze kunnen er met gemak allebei aan hangen. „Het lijkt wel of ik ga liften", lacht Koosje Hooiwagen. „Dat is toch ook zo? Nu opgepast, goed vasthouden, daar gaan wë, een, twee, drie.af!" De wind blaast het hele geval de lucht in. Koosje Hooiwagen klemt zich met al haar pootjes aan de draad vast Het schommelt een beetje, maar het gaat héérlijk! Huibertje Kruisspin stuurt regel recht op het raampje van het grote pakhuis aan. Dzjoep, daar zeilen ze ai netjes naar binnen. Het is gelukt! „Hier zijn we veilig", zegt Hui bertje Kruisspin plechtig. Hij kijkt meteen al rond naar een mooi hoekje om een web te maken. „Bent u nu niet erg blij, dat u bent meegegaan, juffrouw Koosje Hooiwa gen?" „O ja, en ik dank u duizend, düïzend keer". ONS BRIEVEN HOEKJE Aardige verhaaltjes en versjes ont ving ik van Willy van der Meer in Slagharen en van Trijntje Oving in Stadskanaal. Het is. jammer, dat we niet alle verhaaltjes en versjes een plaatsje kunnen geven in onze Kinderhoek. Maar ik heb ze met veel plezier ge lezen. Het verhaal van het prinsesje Eline is aardig verzonnen. En wat leuk zijn de versjes over het huis werk en de snoeken! Hartelijk gegroet door TANTE JO F. C. Dondersstraat 49 Utrecht 7 7 7 7 lil' 1 i één zaalmicrofoon tot stand kwam, le- (jeluiasbana van acht duizend meter verde dit experiment een viertal pla ten op, die een gemiddelde geluids- 1 11 1 i 1 '11 i kwaliteit hebben welke aan de hoogste bevatte historisch muziekdocument void«t. Belangrijker dan de ge- luidskwaliteit, die bij een speciale opname-uitvoering ongetwijfeld angst- De linkerhelft van de dijkcou pure bij Colijnsplaat heeft men thans weer geopend. De vloed planken liggen echter klaar om le worden aangebracht zodra het water gaat stijgen. De rechter helft is dicht en stevig gebarri cadeerd met zandzakken en stut balken. Achter de opening ligt het beurtschip „Lead" op de kade gesmeten. Zijn romp brak op het laatst van het gevecht de kraclvt van de golven. Een van de meeat opzienbarende discografische gebeurtenissen van de laatste tijd is de uitgave van de Matthaeus Passion-opname die Philips vast legde op vier langspeelplaten met een totale speelduur van ongeveer drie uur. Deze opname stelt de gramofoonbezitter nl. in staat de uitvoering van de Matthaeus Passion te horen zoals die in het Amsterdamse Concertgebouw op Palmzondog 1939 heeft geklonken onder leiding van Willem Mengelberg. Technisch was dit mogelijk omdat Philips Eindhoven nog in het bezit was van een vastlegging van deze uitvoe ring op een zg. Miller-band. Deze ge luidsband, met een totale lengte van acht km(!), werd in 1952 overgedra gen aan Philips Phonographische In dustrie te Baarn, die wilde proberen het geluid van deze band over te dra gen op langspeelplaten. Daarvoor was een „tussenopname" op magnetofoon- band noodzakelijk. Meter voor meter hebben de technici van Philips de gra fisch vastgelegde klanken van Bach's meesterwerk op de magnetische ge luidsband getransporteerd. Daarna kon de normale procedure, volgens welke het vervaardigen van gramofoonpla- ten verloopt, worden gevolgd. Dank zij de bekwaamheid waarmede deze geluids-technisohe precisie-arbeid werd verricht, dank zij ookde voor treffelijke kwaliteit van de oude Mil- Ler-opname, die nota bene met slechts valliger verzorgd, maar ook minder realistisch zou zijn, (men hoort hier o.a. de tikjes van Mengelberg's diri geerstok op de lessenaar en het kuchen van de toehoorders), is de documen taire waarde van deze platen. Traditie Want de jaarlijkse uitvoering in het Concertgebouw van de Matthaeus Pas sion onder Mengelberg was, hoe men over de stilistische kant van deze ver tolkingen ook mag denken, een van de schitterendste facetten van ons mu ziekleven in de eerste veertig jaar van deze eeuw. Een traditie van dertig jaar had deze Palmzondag-uitvoeringen, door de vol strekt persoonlijke opvatting van Men gelberg, tot een laatste grandioze uiting van de romantische Bach-inter- pretatie doen uitgroeien. Het enorme uitvoeringsapparaat, de felle dynami sche schakeringen, de radicale verkor ting van het tweede deel, kortom de overheersing van het klankzinnelijke gevoelselement in deze ingetogen li turgische muziek, het was allemaal in strijd met het langzamerhand veld winnende streven naar een historisch zuiverder Bach-interpretatie. Maar on danks alles gaf men zich gewonnen aan de gloed en de overtuiging van dit musiceren, dat onder de allesbe heersende leiding van een geniaal di rigent een volmaaktheid bereikte die na zijn heengaan nimmer werd ge ëvenaard. Bij het luisteren naar de thans ver sohenen gramofoonopnamen ondergaat men weer de betovering van deze vol maakte koorklank, van dit orkestspel. Men hoort de onovertroffen Evange listen-vertolking van Karl Erb, de in drukwekkende Christus-partij van Ra- velli, men hoort Jo Vincent, Ilona Du- rigo, Louis van Tu'lder en Herman Schey op het hoogtepunt van hun ar tistiek kunnen en men beseft, dat deze opname ook in dit opzicht een his torisch document is dat nog aan waar de zal winnen naarmate ons muziek leven, door het gemis aan waarlijk grote figuren, meer naar de middelma- ligheid zal afzakken. R. N. D. Tot mede-directeur van het staats drukkerij- en uitgeversbedrijf is be noemd de heer Th. H. Oltheten, tot dusver adjunct-directeur van dit be- dryf.

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - kranten | 1953 | | pagina 3