Bemesting van de groente
en bloementuin
Uitslag Proef
Bladrollerbestrijding 1952
Slecht gebruik van goede cultuurgrond
Boomgaard verjongen of
verlies lijden
14 Februari 1953
BOER EN TUINDER
Pag. 5
In samenwerking met het Instituut voor Plantenzïektenkundig Onderzoek
werd er in de afgelopen zomer op een daarvoor geschikt perceel een uit
voerige bestrïjdingsproef, gericht tegen de eerste generatie van de Capua
Reticulana (Adoxophyes orana) uitgevoerd. Aangezien de bladrolleraantasting
de laatste jaren steeds ernstiger vormen begon aan te nemen, verdient het
aanbeveling om de levenswijze van dit insect goed te leren kennen. Met
medewerking van Drs. D. J. de Jong, die studie van dit insect maakte, is men
er thans in geslaagd om een goedkope en afdoende bestrijding van de blad
rollers toe te passen.
Om zeker te zijn dat er op het proefobject een sterke aantasting kon
worden verwacht, werd in de voorgaande winter een perceel uitgekozen
waar een groot aantal rupsjes in de spinseltjes op de takken der bomen de
winterslaap hielden. Dat dit aantal groot genoeg was bleek wel uit een telling,
waarbij men op achtjarige struiken soms 300 rupsjes kon vinden. Het doel
van de proef was, het juiste tijdstip van bestrijding vast te stellen en na te
gaan met welk middel de beste resultaten konden worden bereikt.
De proef bestond uit 4 objecten in 3
hei"halingen, op een rij bomen. Ieder
object bestond uit 3 bomen.
Object 1. Bespuiting 1 x met D-D.T.
Object 2. Bespuiting 1 x met Para-
thion. Object 3. Bespuiting 2 x met
Parathion. -
Object 4. Onbehandeld.
Vaststelling der spuittijdstippen.
Voor het vaststellen van het bespui-
tingstijdstip werden regelmatig waar
nemingen ter plaatse en op andere per
celen verricht. Deze waarnemingen wa
ren speciaal op het verschijnen van de
eerste motjes gericht. Om dit werk te
vergemakkelijken werd hiervoor een de
pot met volwassen rupsen en poppen
aangelegd. Door regelmatig de gazen
kooitjes te bekijken .kon men de vlucht
van de motjes controleren. Later bleek
dat de motjes in de kooitjes graag
haar eitjes op kartonpapier afzetten,
waardoor de eiafzetting ook zeer goed
te controleren was.
Op 13 Mei verschenen de eerste mot
jes. waarna op 24 Mei het eerste ei-
spiegel gevonden werd. 3 Juni daarop
volgende werden de eerste rupsjes waar
genomen. Daar de weersomstandigheden
de laatste weken van de maand Mei
niet bepaald gunstig waren voor de ei-
afzetting, werden de meeste eitjes ein
de Mei begin Juni afgezet. Óndanks
het feit dat de meeste eitjes nog moes
ten uitkomen, werd op 6 Juni de eerste
bespuiting uitgevoerd. Enige uren na
deze bespuiting kwam er een hevige
regenbui, zodat men kon verwachten
dat de sproeistof welke maar nauwe
lijks was opgedroogd was afgeregend.
Om na te gaan of dit het geval was,
werd de bespuiting niet na de regenbui
herhaald.
Op 23 Juni werd op de objecten, wel
ke een tweemalige bespuiting nodig had
den, de 2e parathionbespuiting uitge
voerd. Deze bespuiting viel in de perio
de waarin practisch alle eitjes waren
uitgekomen.
Bij een controle in de maand Juli
bleek, dat sommige en vooral de onbe
handelde bomen sterk door rupsen van
bladrollers waren aangetast. Tellingen
zijn hierop niet ver-richt aangezien het in
de bedoeling lag, de vruchten tijdens
de oogst te controleren. Wel werd de
mate van scheutaantasting volgens de
volgende schade tot uitdrukking ge
bracht.
Zeer sterk, Sterk, Matig en Geen.
Op de objecten behandeld met D.D.T.
(pasta) werd geen aantasting waarge
nomen. De eenmaal met parathion be
handelde bomen waren sterk aangetast.
Een tweemalige bespuiting met para
thion gaf een matige aantasting. In de
onbehandelde objecten was de scheut-
aantasting' zo erg, dat practisch geen
enkele jonge scheut vrij was van rup
sen. Logischerwijs komen dus ver
wachten dat de aantasting op. de vruch
ten, een zelfde beeld zou geven. Reeds
einde Juli was waar te nemen, dat dit
niet het geval zou zijn.
Door de gunstige weersomstandigheden
bleef er een sterke scheutgroei bestaan,
en de rupsen hadden er geen behoefte
aan van de ene plaats naar de andere
te kruipen. Bij deze verplaatsing wor
den dan meestal ook de vruchten aan
getast. Tevens waren de rupsen in de
afgelopen zomer eerder volwassen dan
andere jaren het geval was. Een twee
de generatie kon dus ook vroeger wor
den verwacht. Opvallgnd groot was ook
het aantal rupsen dat werd geparasi
teerd. Op sommige bedrijven kon men
7590 pet. geparasiteerde rupsen aan
treffen.
Op 17 September werden de vruchten
(Orange Pippin) geoogst en tevens op
aantasting gecontroleerd.
De uitslag hiervan was als volgt.
Aantal
Aantal beschadigde
vruchten vruchten
Behandeld met
D.D.T.
Object I 1401 0
n1000 0
IH1138 1
Onbehandeld:
Object I 1228 45
II 981 7
III 1172 8
1 x Parathion:
Object I - 850 2
II 1857 18
Dl 1326 4
2 x Parathion:
Object I 1389 3
II 1700 3
IH 969 1
In tegenstelling met voorgaande ja
ren blijkt dus duidelijk, dat slechts een
gering percentage van de rupsen de
vruchten hebben aangetast. Dit kan
men ook op de veilingen waarnemen.
Slechts een gering aantal vruchten werd
door bladrollers beschadigd. Wat de
scheutaantasting betreft, is het goed ge
weest, dat deze is gecontroleerd. Hier
uit blijkt dat een éénmalige parathion
bespuiting beslist onvoldoende is. De
eenmalige D.D.T. bespuiting bleek een
voldoende lange nawerking te hebben om
zelfs de laat uitgekomen rupsjes nog te
doden. Ondanks de vele regen kort na
de bespuiting bleef de uitwerking van
D.D.T. zeer goed. Men zij echter ge
waarschuwd, dat een D.D.T. bespuiting
tegen bladrollers nadelige gevolgen kan
hebben in verband 'met de spintaantas
ting. De met D.D.T. behandelde objec
ten waren zeer sterk door spint aange
tast. Echter ook de onbehandelde bomen
waren wat spintaantasting betreft niet
van de D.D.T.-bomen te onderscheiden.
De eenmalige parathionbespuiting gaf
een matige aantasting van spint. De
bomen welke een tweemalige parathion
bespuiting kregen waren vrij van spint.
W. J. Meuwsen.
Gunstige werking van stalmest
Wil men van zijn groente- en bloementuin volledig profijt hebben, dan dient
gezorgd te worden voor een goede bemesting. Wanneer wij dë eisen, die de ver
schillende gewassen stellenmet elkaar vergelijken, dan zien we dat deze nogal
uiteenlopen. Het zal niet steeds mogelijk zijn in alle opzichten aan al die eisen
te voldoenVaak moet men de gulden middenweg bewandelen.
Wanneer wij ons eerst beperken tot
de groentetuin, en ons afvragen welke
bemesting wij dit jaar voor onze groen
ten zullen toepassen, dan spreken de
resultaten, die wij in de voorgaande ja
ren hebben behaald, een woordje mee,
Waren deze resultaten goed. dan zal er
geen reden zijn om in het toen gevolg
de bemestingsschema wijzigingen aan te
brengen. Doch vaak is het anders. Er
waren enkele of meerdere gewassen, die
teleurstellende resultaten opleverden. De
bemesting kan hier de oorzaak zijn ge
weest, niet alleen omdat er een tekort
aan een of andere meststof is geweest,
maar vaak komt het ook voor dat er
teveel is gegeven.
Grondonderzoek wijst uit. dat er voor
al in particuliere moestuinen vaak zeer
hoge fosfaatcijfers worden gevonden, cij
fers die wijzen op een jarenlange be
mesting met te grote hoeveelheden fos-
forzuur. Ook stikstof kan voor vlinder
bloemige gewassen spoedig in te' grote
hoeveelheden worden aangewend en de
gevolgen kunnen zijn een minder goede
of zelfs slechte oogst.
Geen verse stalmest.
Over het algemeen zijn, vooral op de
lichtere gronden, onze groentegewassen
dankbaar voor een bemesting met stal
mest. Maar dan geen stalmest, die re
gelrecht uit de stal komt, maar goed
verteerde, korte mest. Bij gebruik van
De gang van zaken in de fruitteelt tie laatste jaren en
in het bijzonder het afgelopen seizoen, heeft bij velen
tot de conclusie geleid, dat mogelijk nog voor goede fruit-
bedrïjven een lonende exploitatie mag worden verwacht,
maar dat dit voor verouderde boomgaarden per' se niet
meer het geval zal zijn.
Dit laatste ligt ook wel voor de hand. Een fabriek
moet haar machinepark vrij snel afschrijven en regelmatig
vernieuwen en vervangen door modern materiaal; anders
gaat de zaak op de fles. Zo moet ook een boomgaard met
verouderde bomen verjongd worden, of de eigenaar
lijdt verlies.
Duizenden ha. cultuur
grond leveren geen winst op,
omdat er versleten bomen op
staan. Dat is jammer, want
de grond is een waardevol
bezit, kan dat althans zijn.
Men kan er een bestaan op
vinden, wanneer die grond
goed wordt gebruikt.
Maar dan moet men niet
uitgaan van de gedachte, dat
een fruitboom steeds en on
der alle omstandigheden een
flinke waarde vertegenwoor
digt. Dat gaat alleen op voor
niet te oude bomen van
goede rassen. Een aftandse
Bellefleur heeft alleen waar
de voor brandhout en dit
levert amper de kosten van
het rooien op!
Ten onrechte mag voor
grond met waardeloze vrucht
bomen extra pacht worden
gevraagd. Goed bouwland is
meer waard! De pachtka-
mers hebben o.i. de taak
hiermede rekening te hou
den. Vooral het rooien van
„boerenboomgaarden" wordt
hierdoor tegengehouden. De
pachter moet vaak alles tegen
zijn zin handhaven, omdat
dan de eigenaar meer pacht
mag vragen. Zo wordt onze
kostbare cultuurgrond mis
bruikt. Kan dat tot weder
zijds genoegen niet anders
worden geregeld?
Er ligt winst voor het
grijpen.
Men dient te overwegen op
welke manier er meer winst
kan worden behaald. Op
goede grond mag men niet
met een verlies tevreden
zijn. Het nemen van een
(rooi)beslissing is wel moei
lijk, maar valt toch wel weer
mee als men de opbrengst-
HET IS EEN ZWAAR BESLUIT. Maar ivai voor
grote mogelijkheden biedt thans weer het bedrijf.
cijfers van divex'se teelten
eens met die van een oude
boomgaard vergelijkt. Bij
overleg met de voorlichtings
dienst of met collega's, die
eerder dit besluit namen, zal
men vernemen, dat xxiemand
er ooit spijt van had, hoog
stens betreurt men het, dat
er niet enkele jaren eerder
werd gex-ooid.
Oude boomgaardgrond is
meestal rijk aan voedings
stoffen, omdat men in de
fruitteelt in de regel zwaar
der bemest dan in de land
bouw. Voor bepaalde gewas
sen kan de grond zelfs te
vx-uchtbaar zijn granen
gaan soms vlug legeren,
bi-uine bonen rijpen te laat.
Speciaal aax'dappels, bieten,
erwteix, mais e.d. gedij exx
echter opvallend goed.
Meestal beter dan op door
snee „gewone" landbouw
grond.
Degene, die van een kleine
oppexvlakte moet leven
tevens de wei*ktuigen, kennis
en ervai'ing mist om met
succes te „boeren", zal het
liever zoeken in de teelt van
arbeidsintensieve gewassen,
zoals grove tuinbouw, klein
fruit, aardbeien e.d.
Door rooien van versleten
boomgaarden en bomen van
verouderde rassen kunnen
duizenden ha. goede cultuur
grond, die thans vrijwel
niets opbrengen, weer winst
gevend worden gemaakt.
verse stalmest kx-ijgt men zeker moei
lijkheden bij de teelt van wortelen, uien,
kroten, enz. De beste stalmest voor de
vollegronds-groentetee.lt is rundermest;
varkensmest van goed gevoede dieren
kan echter ook goed zijn.
De hoeveelheid die we geven hangt
van verschillende omstandigheden af. Is
de grond van nature arm of rijk. is da
structuur goed, of laat die te wensen,
over, enz Per are zal een hoeveelheid
van 15 kruiwagens als een goede gift
kunnen worden gerekend.
Stalmest oefent een gunstige wer
king uit op de structuur en het bac
terieleven van de grond: hét is een
veelzijdige meststof, doch alle voe
dingsstoffen zijn er niet steeds in vol
doende mate in aanwezig. Een aan
vullende bemesting met 4 a 5 kg pa
tentkali pef are is zeer aan te beve
len.
Jammer genoeg is de goede stalmest
schaars, maar er zijn gelukkig -meer
mogelijkheden om de structuur en het
bacterieleven van de grond op peil te
houden of te verbeteren.
Maakt men gebruik van kunstmest,
dan kan men samengestelde meststof
fen of enkelvoudige meststoffen gebrui
ken. Van een samengestelde of zg. vol
ledige meststof, die 17 pet stikstof, 15
pet fosforzuur en 18 pet kali bevat, kan
men in normale gevallen een hoeveel
heid van 8 a 10 kg per are geven. Ga-
bruikt men enkelvoudige meststoffen,
dan kan men de volgende hoeveelheden
als een richtlijn beschouwen: 5 kg kalk-
meel en 8 kg patentkali, ailes per are.
De kalkammonsalpeter en de thomas
slakken dienen vroegtijdig te worden
aangewend. Gewassen als sluitkool, spi
nazie. sla. enz. die meer stikstof vra
gen. geven wij een overbemesting tij
dens de groei met een snelwerkende
stikstofmeststof b.v. Chilisalpeter.
Met gewassen als bonen, erwten en
witlof moet men voorzichtig zijn wat be
treft de stikstof; krijgen ze te veel dan
is een weelderige groei doch een min
der goede of slechte bloei het gevolg.
Van een goede opbrengst kan dan al
niet veel meer komen.
Een punt dat bij de bemesting niet
uit het oog mag worden verloren, is
de kalktoestand van de grond. Is de
kalktoestand veel te laag, dan willen
vlinderbloemige gewassen niet meer
groeien, maar zo erg is het meestal
niet. Grondonderzoek wijst u in de
ze de juiste weg.
Over het algemeen is het voor de
zandgronden aan te bevelen van tijd
tot ti.id kleine hoeveelheden kalk aan te
wenden. Men kan b.v. 4 a 5 kg koolzure
magnesiumkalk strooien als de grond
droog is en daarna licht onderwerken.
Bloementuin niet vergeten.
Nu nog iets over de bemesting van
de bloementuin. Dit is iets dat maar al
te vaak vergeten wordt; wil men een
mooi gazon, goed bloeiende heesters, ge
zonde coniferen en prachtige boordbed-
den hebben, dan is ook daarvoor bemes
ting nodig
Ook hier zijn stalmestgiften op hun
plaats, ieder jaar is echter niet nodig
en de hoeveelheden kunnen ook kleiner
zijn dan die. welke wij voor de groen-
tetuin gebruiken. In de jaren dat men
geen stalmest aanwendt, kan men het
best gebruik maken van een samenge
stelde meststof, b.v. 12-15-18 in een hoe
veelheid van 8 kg per are. Deze hoeveel
heid kan aangehouden voor de boord-
bedden. De sierheesters en het gazon
kunnen met wat minder toe,
TH. E. J. M. GEELEN.