ELSEVIER DE MOEDIGE VROUWEN VAN ZEELAND Wij verloren een vriend Zwitsaletten EEKBLAD door Ina van der Beugel Mevr.De Casembroot: terug naar de kleren Mevr. Kakebeeke: hub voor de mannen NIEUWE MODE IN ITALIË EN FRANKRIJK- MR F. PAUWELS: JAPIE'S LAATSTE KRAAK Zaterdag 14 Februari 1953 25 MIDDELBURG, Zondag Terwijl dit wordt geschreven luiden het is Zondag 8 Februari de kerkklokken, die oproepen tot ge denken van de watersnood. Men heeft de vlaggen halfstok gehangen. Op een foto in de krant, die naast het schrijf papier ligt, staat Nieuwe Tonge, de hui zen met hun benedenramen ver in het water. Zij zijn als versteende mensen zij staan daar maar tot hun knieën in het water, wat zullen zij oneindig koud zijn en verkleumd. Het is de vraag of zij ooit het invreten van zoveel natte koude te boven zullen komen. Als dit stuk in de krant komt, zal men in Nederland weer haast een volle week verder zijn met het herstel. De berichten over kritieke toestanden, hopeloze reddings pogingen en nieuws over tientallen, honderdtallen, nee haast anderhalf maal duizend doden zal hebben plaats gemaakt voor meldingen van even zovele pogingen tot herwinnen van wat verloren ging. Als dit stuk in de krant komt, zal het haast weer tijd zijn voor een nieuwe spring vloed. Wij, in het eilandengebied, zijn bang geworden voor de springvloed. Wij worden wakker van de wind en velen in het tot nu toe gespaarde land hebben wat meubels, wat huisraad naar de bovenverdieping ge bracht. Het zal heel lang duren, voor men in het zee- en rivierengebied van Neder land weer rustig slapen zal in de storm. Het zal heel lang duren voor men de zee weer zal kunnen zien als de zilte zuivere watervlakte aan wier speelse franje de kleuters zich vermaken met emmertjes en schep. door een taxi laat brengen naar het centrum waar men gekregen kleren repareert en naziet. De buurvrouwen, die elkaar nimmer een goed woord gaven en die nu als innige zusters elkaar aflossen bij huiswerk en hulpverlening. Het is allemaal goed. Ieder een treedt even buiten zichzelf, omdat het water buiten zijn oevers trad. Maar het is allemaal onbeschrijfelijk droef. Wij zullen vanavond de vlaggen inhalen. Wij zullen morgen andermaal vlijtig en dankbaar de ongekende gulheid van onze medemensen aanvaarden. Wij zullen over een week naast de berichten van dijkherstel en het droogpompen van polders weer lezen dat Mamie Eisenhower een pauwblauw diner japonnetje heeft besteld, dat Frankrijk Noorwegen 63 geworden is en dat men nog steeds niet weet of men de roulette zal Wij hebben de zee nu zo anders ge zien. Het was, alsof men jarenlang een eerzaam oud man bezocht bij wie men rede zocht en raad. En dan op een onverwacht moment ziet men die wijze grijsaard met een woeste lach, met schuim op de mond en men realiseert zich in een vlaag van wilde angst, dat deze vertrouwde figuur een lustmoorde naar is geweest. Hoe vaak hebben wij allen niet langs de zee gelopen, diep snuivend de zuivere lucht, rust vindend in het trage rhythme van de golfslag. Wat er ook gebeurde er was altijd de zee en als men 's avonds niet in kon dommelen, dacht men aan de golven; kleine kabbelende golven en men zonk tot rust gekomen in slaap. Dat vertrouwen, die overgave is nu voor goed bij ons weggespoeld. Behalve diege nen, die beroofd werden van hen, die zij liefhadden, behalve de velen, die hun dier baar land, hun woningen en vee zagen ondergaan, hebben alle mensen in het zee- en rivierengebied hun vertrouwen verloren in dat element, dat hun toch door geboorte en afkomst het allernaast stond. Ik ben geboren uit zonnegloren en een zucht van de ziedende zee." Wij zullen dat nooit meer stralend herlezen. Wij heb ben de zee horen zuchten als een monster voor het zijn prooi verscheurt. In de kust streken trippelen nu duizenden kleine men sen. Zij brengen kleren en geld en honder den goede gebaren. Zij zijn bereid bleke wangen te krijgen en rood gerande ogen van slaapgebrek door hun ijverig helpen. Zij worden niet schichtig. Zij gaan niet trekken. Zij blijven op hun kleine posten waar het leven hen heeft neergezet. Zij brengen een paar meubeltjes en wat huis raad naar de bovenverdieping en dan gaan zij weer hun dagelijkse gang, naar de hulp posten waar nog veel te organiseren-is. verbieden of niet. Dat is natuurlijk heel normaal. Het leven gaat verder. Wij heb ben er ook nooit een boterham minder om gegeten als wij lazen, dat in China weer een enorme overstroming had plaats ge vonden. Wij gaan ons ook beslist weer druk maken als onze werkster te lang aan de koffie zit. Het leed blijft slechts voor diegenen, die hun kind zagen verdrinken of hun moeder. De leegte blijft voor hen, die nooit meer aan die oude meubeltjes konden komen waar zij toen zij trouwden - zo gelukkig mee waren. De verarming blijft voor de velen, die hun land andermaal zagen verzilten en hun vee, dat stoere sterke vee, zagen vergaan in een. woeste bulderende waterstroom. In hun harten blijft de vlag halfstok, ook als die over enkele jaren aan hun huizen om vele redenen weer ten volle zal uitwapperen. Maar wij allen, die wonen bij de zee en aan de oevers van de rivieren, wij allen hebben een vriend verloren. Een vriend, die zuiver was en wijs en gestadig temidden van het tumult van het leven. Die vriend heeft zich tegen ons gekeerd en het zal heel lang duren voor wij de zilte klaarte en de koesterende kabbe ling van zijn wezen weer zonder terug houding kunnen aanvaarden. En dat is'droef Men verliest in dit leven geen vriend, zonder dat dit een litteken geeft aan het hart. aterdagmiddag had de <x>mmissaris der aanvragen voldaan was. „De mensen stuur- D; bekende toneeltjes uit noodtij den spelen zich afHet armelijk vrouw tje, dat uit een bladderig beursje honderd gulden geeft. De oude dame, die na een waardige woordenstroom over haar huisarts te" hebben uitgegoten zich Koningin in Zeeland, jhr mr A. F. C. 'de Casembroot, het nieuwe stadhuis van Kortgene feestelijk geopend en des avonds zou hij met mevrouw een toneel voorstelling in Hulst bijwonen. De overtocht van Noord-Beveland terug naar huis duurde met de hoge waterstand en de felle wind anderhalf uur en de commissaris liet me vrouw weten dat zij maar alleen vooruit moest gaan naar Hulst. Toen men later de terugreis wilde aanvaarden, leek het raad zamer over land te gaan in plaats van bij Breskens over te varen. „Om drie uur 's nachts waren we thuis", zegt mevrouw De Casembrootgeb. baronesse Van der Feltz, „en zoals later bleek waren we net voor het water uit geredenvlak achter ons liep de Antwerpse tunnel vol, juist waren we de Krekerakdam gepasseerd of het water kwam daar opzetten en nauwelijks waren we de Sloedam voorbij of de dijken begaven het daar." Amper terug in Middelburg kwam er een telefoon van burgemeester Kolff uit Vlis- singen dat zij daar water hadden. Toch leek het toen nog niet nodig dat de commissaris overkwam, maar vanaf dat ogenblik stond de telefoon niet meer stilde ene gemeente vóór, de andere na meldde dijkdoorbraken en vollopende poldershet nieuwe stadhuis van Kortgene werd met de grond gelijk ge maakt. De ambtswoning in de Abdij was de centrale plaats waar alle rampspoeden samen kwamen en zich bundelden tot één grote catastrophe, die de hele provincie leek te omvatten. Van stonde af aan was de ambts woning ook het hart van de provincie, waar ieder die in nood zat hulp mocht verwach- Thuis bij de telefoon Om 6 uur Zondagmorgen had de eerste conferentie plaats met de griffier van de Staten, de secretaris van de Griffie en de hoofdingenieur van de Waterstaat. Toen het li,cht werd, gingen de heren er op uit, maar mevrouw bleef thuis om de telefoon waar te nemen. „Ik had niemand om dat van me over te nemen, maar per telefoon kon ik de vice-presidente van de Federatie van Vrou welijke Vrijwillige Hulpverlening waar schuwen om de dames tot actie op te roe pen." Deze federatie verleden jaar opgericht met mevrouw De Casembroot als presidente van het Provinciaal Centrum was gedeel telijk volledig georganiseerd, gedeeltelijk nog niet, doch men ging aan de slag onmid dellijk en op volle toeren. Er kwam een grote inzameling van kleren en levensmiddelen, die in het stadhuis werden opgeslagen, later overgebracht naar de Trouwkerk in de Abdij. Zondagmiddag om 4 uur kreeg me vrouw De Casembroot de handen vrij om zich met het werk buitenshuis bezig te houden, dat zij naar ons door anderen werd verzekerd sedertdien alleen maar heeft verlaten terwille van andere ambts plichten. Het goed bleef toestromen, eerst van het eiland, al gauw ook vanuit de ge spaarde gebieden. Het Rode Kruis dirigeerde waar alles heen moest tot ten slotte aan alle den hun zendingen naar Middelburg als de hoofdstad van de provincie, maar waar wij op het moment uitsluitend over Vlissingen en Breskens te bereiken zijn, hadden wij een zeer gebrekkige afvoer. Evacué's zijn er hier ook niet veel, ook al omdat we zonder water zitten en de weinigen die er zijn, hebben onderdak gevonden bij familie of kennissen, waar zij ook gevoed en gekleed worden. Gelukkig wordt het goed thans, nu de geïnundeerde gebieden geëvacueerd zijn, regelrecht -naar de evacuatieplaatsen ge zonden en daar gedistribueerd. Uiteraard waren zulke logisohe fouten in de eerste spontane drang om te willen helpen, onver mijdelijk." Mevrouw De Casembroot spreekt er over met een vergevende glimlach zü ziet er moe uit. Wij hadden reeds gehoord dat als 's avonds om 10 uur de andere dames het welletjes vinden en naar huis gaan, de eerste vrouw van de provincie nog een tijd doorwerkt, met lijsten en getallen, plannen makend en rekenend. „Zondagmiddag om 12 uur" zo ver telt mevrouw De Casembroot verder over die rampspoedige eerste dag, „was tussen de Koningin en prinses Wilhelmina per telefoon besproken dat de Prinses 's Maandags naar Zeeland zou komen. Om 7 uur zou zij ver trekken en om 9 uur Antwerpen bereiken. Of de tunnel daar dan al droog zou zijn was op dat ogenblik nog een open vraag, maar na middernacht kwam het bericht door dat de tunnel vanaf half 9 de volgende morgen te berijden zou zijn. De hele dag duurde de rondrit en eerst om kwart over zes kwam men aan op de ambtswoning, waar de Prinses bleef overnachten. Prinses Wilhel mina was toen wel zeer vermoeid en zei „Gaat u uw gang maar, u hebt het druk genoeg en ik houd mezelf wel bezig." De volgende dag bezocht de Prinses, weer ver gezeld door de commissaris, met een politie- bootje Noord-Beveland, Zierikzee en Stave- nisse op Tholen. „Mijn man vertelde toen hij thuis kwam dat iedereen in Zierikzee. mannen zó goed als vrouwen, in tranen was, toen de Prinses daar kwam. Wij zijn haar voor dit bezoek erg dankbaar." Mevrouw De Casembroot staart even, in gedachten verdiept, voor zich uit en wijst op een kaart van de geïnundeerde gebieden de gevaarlijkste punten aan. Dan zegt mevrouw De Casembroot „Even rustig zitten doet me wel goed, maar nu moet ik weer terug naar mijn kleren." Buiten valt er een fijne sneeuw en er is geen zuchtje wind. Een groter tegenstelling is nauwelijks denkbaar dan tussen de vrede van deze rustige stad en het geweld dat hier vlak bij zo veel vernielde. ARIETTE SCHIPPERS JDe vrouw: haar werk haar kleding Van Middelburg uit was Goes per bus, met een omweg door de Nieuwe Pol der om de Sloedam te vermijden, gemakkelijk bereikbaar en van daar bleek er naar Ierseke ook een uursdienst te lopen. Verder werd het naar Rilland-Bath een tocht op eigen risico. „Wat wilt u in Rilland doen?", vroeg de burgemeester van Ierseke vorsend en een beetje streng, „er woont daar geen mens meer, de beide dorpen zijn totaal geëvacu eerd en alles staat er blank." Maar wij badden gehoord dat er aan de rand van de gespaarde Bathpolder een dappere vrouw woont, die haar huis heeft opengesteld voor wie er redde en aan de dijk werkt en hen verzorgt en die vrouw, mevrouw H. Kake beekeInckel, wilden we bereiken. Over het gezicht van de burgemeester trekt op het horen van de naam een lach, die veel verklaart. „Gaat u naar mijnheer Kake beeke, de directeur van de Bathpolder? Dan zal ik zien wat ik voor u doen kan." Er komt een wethouder binnen, er worden een paar woorden gewisseld en binnen twee tellen zit ik in een dure Belgische auto, later verwis seld voor een militaire jeep, langs de bin nendijk op weg in de richting van Krabben- dijke. Op de uiterste grens van de Bathpolder, alleen gescheiden van de ondergelopen Reigersbergerpolder door een binnendijk, ligt een groot, ouderwets huis, dat van ir W. Kakebeeke, directeur van de N.V. Land bouw Mij de Bathpolders en dijkgraaf van het waterschap, het enige huis van Rilland- Bath dat droog bleef en nog bewoond is. Thans is er ook de gemeentesecretarie ge vestigd na de vermissing van de burge meester is de heer Kakebeeke waarnemend burgemeester met de bijbehorende ambtenaren, allen intern. In de kost en slapen ..een geredde uit Brouwershaven.. „Soms weet ik zelf niet meer precies wie ik allemaal in huis heb", zegt mevrouw Kakebeeke, lang en donker in een skibroek met trui, „maar dat geeft ook niet, zo lang' de mensen maar weten dat zij hier terecht kunnen. De mannen aan de dijk werken rus tiger als zij weten dat hun vrouwen en kinderen veilig ergens anders zijn, maar hun huisjes zijn weg, ze moeten onderdak hebben en dus zijn zij hier in de kost en om te slapen. Maar laten we naar de zitkamer gaan, de „concentratiekamer" noemen we dat, daar gaan mijn man en ik zitten als we even rustig de tijd voor iets moeten hebben." Er komt telkens iemand iets vragen, eten voor achterblijvers op een hofstede of kleren voor een vrouw, die toch maar besloten heeft te evacueren. „Zij willen bij de man blijven, maar dat is niet verstandig", verklaart mevrouw Kakebeeke „het gaat ons voornamelijk om de mannen, van wie het behoud van de dijken afhangt. De I vrouwen zitten binnen bij de warme kachel, j maar de mannen werken bij nacht en ontij, eerst in storm en regen, nu in sneeuw en j vorst en voor hen moet er goed gezorgd worden. Het hardste is als je 's avonds zelf I binnen zit, lekker in de warmte en de nacht ploeg moet de kou weer in. Dan probeer ik altijd om ze iets extra's mee te geveneen reep chocolade, een appel, kleinigheden na tuurlijk, maar misschien net genoeg om ze het duwtje te geven, dat ze nodig hebben." Zoals zrj in gewone doen moedert over haar vier kleine jongens, zo moedert zij nu over die grote kerels, dijkwerkers en sol daten, het polderbestuur en de veldwachters, die er op uit moeten om een ronde te maken door het verlaten dodendorp. Zij tobt er over dat de klereninzameling veel meer vrouwen- en kindergoed heeft op geleverd dan mansgoed. „Dat is allemaal best in de evacuatiecentra, maar hier zijn bijna geen vrouwen meer en wat doe ik met bontjassen, deux-pièces en pumps als ik zit te springen om waterlaarzen, wollen wanten, bivakmutsen, truien en dikke dassen? Laatst was hier een mijnheer aan de deur, die ik helemaal niet kende, maar dat gebeurt tegenwoordig zo dikwijls, dat ik me daar over al niet meer verbaas en die vroeg waar hij me mee helpen kon. Natuurlijk zei ik „mansgoed". De volgende dag stopt er een bestelauto van een bloemenmagazijn uit Den Haag. Ik dacht „wat moet ik nu met bloemetjes", doch ziet de deur aan de achterkant gaat open en daar komt allemaal mansgoed uit, stapels en stapels." Zondag begon mevrouw Kakebeeke al met het opnemen van daklozen, de ene dijk na de andere sijpelde door en de mensen moesten met bootjes opgehaald worden. „Mijn hoed af voor de commandotroepen en de stoottroepen. Wat die gedaan hebben is met geen pen te beschrijven. De militairen en onze dijkwerkers als we die niet gehad hadden dan zaten wij bier ook niet meer." Maar, denken wij er in stilte bij, als die mannen mevrouw Kakebeeke niet hadden, zouden zij misschien niet zó kunnen werken. „Doet dit leven u niet denken aan de oorlog, met onderduikers en het bestrijden van de gemeenschappelijke vijand?" Me vrouw Kakebeeke lacht even en schudt dan van neen. „Neen, toch niet. Er is nu een grote verbroedering tussen de mensen in het dienen van eenzelfde positief doel. Als je in de oorlog een mens over de dijk zag aan komen, kon het een vijand zijn en moest er alarm gemaakt worden, nu is wie er ook aankomt altijd een vriend, die komt om te helpen." Weer komt er iemand iets vragen, nu over drinkwater uit vrees voor typhus moet alle drinkwater, ook het leidingwater, eerst gekookt worden. Heel wat extra-werk in een huis, waar dagelijks veertig mensen eten en thee en koffie krijgen, de toevallige aanloop niet meegerekend. En door de grote vermoeidheid heeft iedereen extra veel dorst. Bij het afscheid zegt deze doortastende vrouw „Als de mensen in Holland vragen of zij iets kunnen doen, laat ze dan breien. Iedere trui, ieder paar sokken of wanten is welkom, maar allemaal grote maten en van de dikste wol, die er te krijgen is." Een armzwaai en zij is verdwenen in de open deur, weer terug aan het wellfarework voor de mannen van wie het behoud van de polder afhangt. Geen zelfbeklag Zij klagen niet. Dat is wat het meeste treft. In al deze nameloze ellende is er niet één die zijn smart uit in zelfbeklag. Velen zijn verslagen en staren maar dof voor zich uit, maar de meesten zijn nu al weer vol plannen. Klagen deed dat vrouwtje uit Schouwen niet, alleen zei zij dat zij 's nachts steeds weer droomt dat zij nog in het water ligt met haar kleine jongen in de armen. „Dan word ik met een gil wakker, maar ik weet dat het nu maar een droom is." Zij heeft een gekregen mantel aan. die veel te krap ishet is niet erg, zegt zij. Zij had er verschillende gepast, maar het waren alle maal kleine maten. En dat oude moedertje van 76, die met haar ziekelijke dochter van vijftig tot de oksels in het water stond van 's morgens half vijf tot 's zniddags half drie, vechtend tegen de woeste golven, die haar huisje binnenstormden, was enkel dankbaar toen zij na uren en uren weer een beetje warmte voelde. Dankbaar En wij? Wij, die ons beklagen als de werkster ons een dag in de steek laat, die mopperen als de krant te laat be zorgd wordt. Wij, die boze brieven aan de gemeente schrijven als we op een spitsuur niet met de tram mee kunnen A. Sch. (Advertentie) KOU, GRIEP, KOORTS zijn snel en afdoend te bestrijden met:

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - kranten | 1953 | | pagina 9