„WAT GIJ DOET IS GOED..."
Zierikzee ging
ter kerke
Thuiskomst
Om ons heen
Hoe zullen wij bedanken?
Zaterdag 14 Februari 1953
ELSEVIERS WEEKBLAD
11
Toen de gemeente Gezang 300 aan
hief, behoefde het orgel niet trek
kend voor de melodie uit te gaan,
en de stemmen rekten zich niet uit tot
een brede psalmodiërende galm. Het
Gezang klonk als een fors strijdlied
„Wat de toekomst brengen moge,
mij geleidt des Heren hand
moedig sla ik dus de ogen
naar het onbekende land.
Leer mij volgen zonder vragen
Vader, wat gij doet is goed!
Leer mij slechts het heden dragen
met een rustig kalme moed!"
En het was, of de stemmen nog vastbe
slotener de slotregels zongen
„Waar de weg mij brengen moge,
aan des Vaders trouwe hand
loop ik met gesloten ogen
naar het onbekende land."
Allen stonden kaarsrecht, het hoofd op-
Sheven, en in de ogen waren geen trainen.
et zwaarbezochte volk van Schouwen-
Duiiveland scheen zijn ver-schrikkelijke er
varingen van de laatste week te sublimeren
in dit Gezang, dat met alle onderworpenheid
aan Gods ondoorgrondelijk raadsbesluit de
menselijke fierheid hoog houdt. In deze
samenzang aan het slot van de kerkdienst
klonk de vroomheid door, waarvan vier
keer in die andere strijdzang, het Wilhel
mus, wordt
„Die vroom begheert te leven, bidt Godt
nacht ende dagh, dat hij mij craght wil
gheven, dat ick u helpen magh Als een
vroom Christenman Dat ick doch vroom
magh blijven Als vrome Christen
leven."
Dat was de vroomheid, die strijdbaar is,
zoals in het GeuzenliedBerg op Zoom,
hout u vroom!
De geweldige kerk van Zierikzee, in de
schaduw van de nóg stoerder toren,
had zich tot de uiterste hoeken gevuld
met mensen, die de hartsbehoefte voelden
om op dit bange uur bijeen te zijn ter bid
stond. Weinige minuten van die kerk af
staat het water reeds, drijven de verdronken
dieren, liggen de lijken der omgekomenen
zachtjes te deinen op de golven, welke aan
de oude stad lekken. Zierikzee, ten dele nog
droge bult,op de rand van verzwolgen grond,
is een toevluchtsoord geworden van een
eiland, dat als door een atoombom getrof
fen werd. Bij de kerkmuur staan bonkige
Zeeuwse raspaarden, blaten de geredde
•chapen. Er zwoegen mensen met pover
huisraad op karretjes, op weg naar de ha
ven, waar de schuit ligt, die hen „naar het
onbekende land" zal voeren. Er heerst de
drukte van een marktdag in Zierikzee, en
wie niet tot aan de rand van de droogte
loopt, Van zich niet voorstellen, dat de wa-
têrtiel heel het stadje heeft ingesloten. Zie
rikzee moet worden verlaten, want zijn lot
hangt nog slechts van één dijk af. Die eva
cuatie hangt Ms een doem om de stompe
geweldenaar van een toren, die een monu
ment van onverzettelijkheid is. Onder deze
loodzware omstandigheden ging Zierikzee
ter kerke.
Allen waren daar, de dagloner, de burge
meester, de grondwerker, de Commissaris
der Koningin.
„Ik wilde hier de dienst bijwonen", zei de
heer de Casembroot. „In Zierikzee, want
dat is zo oer-Zeeuws, en het ligt hier zo be
dreigd".
Twee predikanten betraden de kansel,
ds M. v. d. Klis en ds J. P. van Roon,
twee grondig verschillende figuren. De
eerste was een Amsterdamse bakkersgezel,
die te midden van het rumoer van het Am-
iteliveld het Woord verkondigde en krach
tens artikel 8 der Synode „op grond van zijn
singuliere gaven tot het predikambt werd be
roepen". Een stoere gestalte in de preekstoel,
tóén toga, géén bef. In het gebed smeekt hij
Gods genade af. „Want wat hebben wij te
zeggen tot het kind, dat zijn ouders zag ver
drinken?" En hij preekt over de tiende
p«alm, ver» veertien
„Gij ziet het immers, want Gij aan
schouwt de moeite en het verdriet, opdat
men het in uwe hand geveop U verlaat
zich de arme, Gij ziit geweest een helper
van den wees".
Men merkt, dat deze man gewend was,
zich tot eenvoudigen van geest op de markt
te richten. Zijn prediking is direct, bondig,
duidelijk. Verleden Zondag zegt dominé
kon de dienst niet doorgaan, want toen
legden wij ons Zondagspak af, en werden
arbeider. Het waren niet alleen natuur
krachten, die ons daartoe noopten. God in
den hemel heeft gesproken en de elementen
sidderden. God had geen bommetje nodig
om de dijken te breken, gelijk de mens in
1944. Ga ik redeneren, dan loop ik vast. Ik
wil geloven, dat God het beste met ons voor
had. Hij ziet en aanschouwt. Hij wacht, wat
ge nu zult doen. Zeg slechts„Heer, hier
ben ik". Toen menselijke hulp te laat kwam,
voelden wij ons verlaten, en was er slechts
één plekje voor ons God.
Deze predikant is ook een practisoh man.
Als hij de collecte aanbeveelt zegt hij
„Ik durf van u haast geen offer vragen,
maar offeren behoort bij een kerkdienst.
En bedenk als de getroffenen zelf offeren,
dan doen de mensen er aan de overkant
nog wat bij!"
...„Uw wateren ziln over ons heengegaanF
Ds Van Roon preekt over Lucas 2128
„Als nu deze dingen beginnen te geschie
den, zoo ziet omhoog en heft uwe hoofden
opwaarts, omdat uwe verlossing nabij is."
Het is een nog jonge predikheer, deze ds
Van Roon. Hij preekt „mooi", met veel ge
baren en eniig theatraal temperament. De
watersnood wil hij inschuiven in de tekenen
der tijden, waarvan in het Evangelie van
Lucas wordt gerept, als voorboden van het
komende Koninkrijk Gods dagen, dat niet
één steen op de andere zal worden gelaten,
oorlogen en beroerten, hongersnood en pes
tilentiën, benauwdheid onder de volkeren,
als de zee en watergolven groot geluid zul
len geven
En de andere tekenendoorgaande on
kerkelijkheid en verguizing van de Sabbath-
dag. Wij hebben te veel vertrouwd op de
dijken en te weinig op God. Gij hebt nog
niet gedaan, wat gij schuldig zijt. Deze nood
leert ons te bidden en te buigen. Het zal op
aarde niet steeds beter worden, het enige
licht komt van het Koninkrijk Gods
Het is wel een somber sermoen.
Bij de luisteraars zag ik geen uiterlijke
bewogenheid. Dit is een volk, dat door de
natuur, zijn harde geschiedenis en zijn ge
loof tot beheersing van zijn aandoeningen is
gekomen. Ook toen vóór de aanvang van de
dienst wethouder De Boer van de kansel op
vrijwillige evacuatie aandrong, hoorde men
hem met stMen gezicht aan en dacht er
het zijne van. Maar het zingen werd sommi
gen te machtig. Ik zag een man met het
kind op schoot, plotseling stokken in psalm
77:
„Zou God zijn geria vergeten,
Nooit meer van ontferming weten,
heeft Hij Zijn barmhartigheên
door Zijn gramschap afgesneên?"
De arme kerel kón niet verder en zat te
staren naar de hoge zoldering van het kerk
gebouw, stom en ongelukkig. En de predi
katies droegen er niet toe bij, de mens op
te heffen uit zijn ellende.
Tenzijtenzij dit geharde volk juist
deze harde taal behoeft. Ik weet het niet.
Voor mij was het een openbaring om de
toon te beluisteren van de slotzang, die als
gesmeed staal klonk, en waaraan gedepri
meerdheid vreemd was.
Maar persoonlijk ging er meer bewogen
heid door mij heen, toen ik in het
kombof van het schip „Atlanta" luis
terde naar de toespraak van de Koningin,
die een getuigenis leverde van wel zeer
„singuliere gaven." Hei was zoveel milder
en moederlijker, en kwam toch uit een een
der Godsvertrouwen voort.
„God doet thans een beroep op onze
geestelijke veerkracht, en op ons ver
trouwen in Hem."
Die veerkracht leeft in de harten van de
Schouwen-Duivelanders. Zonder die ver
beten vechtdrift zou reeds menig man zijn
bezweken. Er wordt ieder uur gezwoegd
boven menselijk vermogen.
En zij kijken vooruit! Naar de eerst
komende springvloed, die met de hemel
wete hóe kwaad weer kan samenvallen.
Het glas wijst op storm! Er is reeds een
kunstmatig strand tegen de noorderdijk
opgespoten, en alles gedaan aan de ver
sterking van deze laatste dam. Zierikzee
mag geen tweede Reimerswaal worden.
De Sabbath werd geheiligd door noeste
arbeid. Slechts onderbroken door de
korte bezinning op de eeuwigheids-
waarden in die oude, hoge kerk van
Zierikzee.
PIET BAKKER
Eén van het gezin van zeven
was verloren gewaand. Nee,
Henk kon 't niet hebben ge
haald, dat stond vast. Ze waren nu
in Amsterdam geëvacueerd, met
z'n zessen. Henk hadden ze afge
schreven. Moeder was er wel stil
van.
Toen werd er Zondagmorgen
gebeld. De gastheer deed open.
Henk!
„Zal ik je ouders voorbereiden?"
vroeg de Amsterdammer, bevreesd
voor de schok.
Henk keek hem onbegrijpend aan
en-liep het huis binnen.
„Hoy", zei de vader.
Toen waren ze weer met hun
zevenen.
Beseft in deze dagen terdege, welk een
voorrecht het gewone comfort uitmaakt.
Denkt even in diepe bezinning terug aan
de hongerwinter, toen wij ons van alles
berooid waanden, en laat het tot u door
dringen, dat deze erbarmelijke omstan
digheden eigenlijk nog een behaaglijk
heid waren, vergeleken bij de rampzalig
heid van de watersnoodslachtoffers.
Als uw huis droog is en verwarmd, dan is
dit een geluk.
Als ge uw leveranciers kunt opbellen voor
het doen van bestel
lingen, die u thuis
bezorgd worden, dan
zijt ge geneigd om
dit als recht te be
schouwen. Maar bij
het zien van die door
het water verdreve
nen, weet ge, dat het een voorrecht is.
Ons licht brandt. Een simpel manuaal en
de duisternis is verdwenen. Vergelijk dit
met de toestand van hen, die een
donkere zolderkamer moesten delen met
een loeiende koe.
Er komt helder water uit uw kraan. Weet
ge, dat een watersnood altijd gebrek aan
water oplevert?
Wie griep heeft, blijft te bed en wordt ver
zorgd. In de noodgebieden werden
patiënten met longontsteking uit het
zolderraam getild en buiten de cabine
van een helicopter in een draagbaar
Beseft u d'rt
terdege!
Als ons een zwaar verlies in deze dagen
getroffen heeft, dan is een dierbare ge
storvene een menswaardige begrafenis
beschoren, en hiervan gaat een zekere
troost uit voor de achterblijvenden. Maar
er zijn nog honderden verongelukten in
de geteisterde streken, die ergens tegen
een nog niet bereikte dijk liggen. Hun
familieleden, verdreven in den vreemde,,
is dit soulaas niet geschonken.
Stelt u klaar voor ogen, dat het een groot
fortuin is, nu er op ons, wier leven niet
uit de voegen werd geslagen, een beroep
gedaan kan worden. Zo ooit, dan is het
nu beter te geven dan te ontvangen.
Wijst niet kriegel de collectant terug,
omdat ge reeds tien keer hebt geofferd.
Offert ook de elfde maal. En laat ons
dit als een gunst van het lot beschou
wen.
Laten wij betalen voor ons geluk. Door
steeds weer te offeren.
BRIC-A-BRAC
Zoals vele anderen gingen ook wij
op die beruchte Zaterdagavond
naar bed. De kleine kreeg nog
een flesie. Ingrid werd nog eens
lekker ondergestopt, we draaiden de
lichten uit engingen slapen,
slapen in je eigen bed, onder je eigen
dekens, onder je eigen dak.
Zeven uur later zaten wij op de
vliering, op kastplanken, in nacht
kleding, gevlucht voor het water en
wachttenwachtten zonder eten
en drinken tot Dinsdag 6 nur. toen
voelden we weer grond onder onze
voeten. We kwamen aan in Brielle,
onvoldoende gekleed, koud. ver
kleumd
Apatisch lieten we ons leidden, een
school in, kregen stoelen bij de kachel,
een wieg voor de baby, warm drin
ken, droge klerenwe werden
geholpen. Ja, we werden geholpen.
Nooit hebben wij beseft, wat het zeg
gen wil geholpen te worden als je
niets meer hebt. Op dat moment
kwam de reactie, 'n dicht gesnoerde
keel, tranen die niet weggeslikt» kon
den worden, we huilden.
Wat heeft u ons
goed gedaan, name
loos gaf u, offerde u
voor ons. Ik wilde
dat ik de man kon
bedanken die een
pak afstond, de
vrouw die mijn
vrouw van kleding
voorzag, het kleine
meisje dat haar jurk
jes en manteltje af
stond, met in ieder
zakje een chocolade
reep. De moeder die
de door haarzelf ge
breide babykleertjes
afstond.
Dank, dank.
Dank aan de hel
den, aan de jongen,
die met een touw om
zijn middel tot zijn
hals in het water, de
roeiboot leidde door
de ruïnes in de stra
ten, de boot mocht
niet lek stoten
Dank aan de marineman, die als
onze verlosser uit Amsterdam was
gekomen.
Dank aan de militairen en hulp
colonnes die hun leven waagden om
het onze te redden.
Vooral dank aan Hare Majesteit
onze Koningin, onze geliefde Prinses
Wilhelmina, en onze Prins Bernhard,
hun medeleven heeft ons oneindig
veel goed gedaan.
U, lezer heeft van de ellende ge
hoord en erover gelezen, wij hebben
ondervonden de liefde die in ons volk
leeft voor de naaste. Hoe zullen wij,
getroffenen uit Zuid-Holland, Zee
land en Noord-Brabant u bedanken.
We kunnen slechts stamelen. Maar
wij zullen de kracht verzamelen om
'e tonen dat wij niet met de handen
over elkaar zullen blijven zitten. Neen.
wij zullen ook zejf aanpakken, om in
deze arbeid troost te vinden voor het
geleden verlies. Beschouw dit als onze
dank, de dank van alle getroffenen,
waarvan wü God zij dank nog niet de
zwaarst getroffenen zijn.
G. LOOGMAN