Nationaal Rampenfonds
onder hoogspanning
Honderden geredden werden onvermoeide redders
J
10
ELSEV1ERS WEEKBLAD
Zaterdag 14 Februari 1953
medische studenten Gischler (Leiden), De Raad Utrechten Marlnus (Leiden) zijn
ingedeeld bij de lij kenbergings-groep....
„MIJN MAN WEET WAT STORM BETEKENT"
Administratie werkt geheel belangeloos
Het kleine kantoor van het „Groene
Kruis" aan de Statenlaan in Den
Haag, dat tot voor kort door een klein
onopvallend naambordje herinnerde aan een
paar liefdadigheidsorganisaties, is plotseling
één der belangrijkste bureaux van de gigan
tische hulpverlening voor de Nationale
Ramp geworden.
Voor het rustige huis staat nu een bord
met het opschrift Nationaal Rampenfonds".
Binnen ratelen de schrijf- en telmachines,
telefoons rinkelen vrijwel onafgebroken van
de vroege morgen tot de late avond. Toch
is het er geen "heksenketel, zoals men zou
verwachten. In een kleine kamer, in alle
haast ingericht voor de dagelijkse leiding
van het Fonds, zit luitenant-generaal b.d.
Alons, een kalme man die zelfs temidden
van het telefoongerinkel nog wel even tijd
kan vinden om mij te ontvangen.
„Vijf minuten", zegt hij„U wilt
natuurlijk weten hoé het gaat?
Overweldigend!
De gelden komen bij duizenden, neen bij
tienduizenden guldens binnen. En al die
enorme bedragen moeten natuurlijk geboekt
worden opdat 's avonds verteld kan worden
hoe groot het totaal bedrag aan inkomsten
is.
Maar U begrijpt, dat we een bepaald
tijdstip op een dag moeten nemen om de
oogst van de laatste 24 uur vast te stellen.
Dat moment is 's middags te vier uur. Het
totaal bedrag dat 's avonds per radio aan
het Nederlandse volk wordt medegedeeld is
op dat ogenblik vanzelfsprekend veel hoger.
De gehele administratie voor de binnen
komende gelden wordt gevoerd door slechts
elf mensen. Maar wat meer zal zeggen,
zij werken allen volkomen belangeloos. Nie
mand krijgt een cent salaris.
Alle stortingen die op de verschillende
banken worden gedaan, komen bij De Ne-
derlandsche Bank terecht die het geld
natuurlijk aan ons overhevelt.
Maar gaat U maar beneden kijken. Daar
zijn de zwoegers die dagelijks die geweldige
stroom van gelden welke uit Nederland en
uit alle delen der wereld binnenkomen,
administratief verwerken.
,,'t Is stevig aanpakken om gelijke tred te
houden met de steeds groter wordende
stroom van duizenden en duizenden giften",
vertelt mij de heer Isselmann. „Maar het
zijn allemaal vakmensen van de rijksaccoun
tantsdienst en van de accountantsdienst van
het ministerie van Economische Zaken die
de administratie voeren en er dus ook nauw
lettend op toezien, dat er geen fouten wor
den gemaakt. We hebben deze administratie
zo eenvoudig en overzichtelijk mogelijk ge
houden opdat met een gering aantal mensen
een maximum aan werk kon worden ver
richt. Daarom hebben wij ook eenvoudige
rubrieken gemaakt waaronder de binnen
komende gelden worden geboekt. Gelden
van Particulieren Bedrijven Overheids
instanties Colleoten scholen Pers en Radio
enz.
Het is ontroerend te bemerken hoe geheel
ons volk, geheel ons bedrijfsleven, ja dui
zenden en nog eens duizenden mensen in
binnen- en buitenland meedoen aan deze
overweldigende inzameling. Het penningske
van de arme weduwe is ons even welkom als
de duizenden, ja tonnen geld die ons door
grote concerns worden geschonken. Wij zijn
er even verheugd over als over het geld dat
een student ons schonk en die erbij ver
telde dat dit het geld was dat hij eigenlijk
bestemd had voor zijn promotiefeest. Dan
dat kleine bedrag van die Duitse student
die zich nog verontschuldigde omdat hij
helaas niet meer kon sturen dan vijf Mark.
Ik denk vooral aan de spaarpotten van
vele Nederlandse kleuters die hier in die
eerste dagen werden omgekeerd, aan die
oude vissersvrouw uit Scheveningen die ons
in een enveloppe met een briefje erbij, vier
bankbiljetten van 25 kwam brengen. In
het briefje dat niet ondertekend was, schreef
zij„Mijn man weet wat storm op zee
betekent"
Het zijn die kleine bedragen die zo diep
kunnen ontroeren. Elf gulden en vierender
tig centen van een werkloze die ons 21
vacantiebonnen schonk, moet voor deze
man een bijzonder groot offer zijn.
Verscheidene gezanten zijn hier persoon
lijk gelden komen brengen. Behalve geld
biedt men ons ook materialen aan schrijf
papier, tel- en schrijfmachines, enveloppen,
ja zelfs gehele bureau-inventarissen. 'Een
dame uit Wassenaar die ons reeds tweedui
zend gulden had gestuurd, kwam de volgen
de dag nog even honderd gulden brengen.
„Dat bedrag moest er ook maar bij", vónd
zij.
Hoe overdonderend de totaalcijfers ook
zijn. hoe aangrijpend ook die bijna onge
lofelijke offerbereidheid van geheel ons volk
en van duizenden mensen uit het buiten
land, we zijn er nog lang niet. Na de eerste
honderd millioen zullen we eens wat dieper
ademhalen.
Nu werken we nog maar steeds koorts
achtig voort in het vertrouwen dat die in
drukwekkende stroom van giften voorlopig
niet zal gaan luwen."
M. RECKMAN
Zaterdagmorgen
Zierikzee is één werkplaats. Het gonst
er van de flinke mannen en vrou
wen. Het gros is nauwelijks uit de
kleren geweest. Een dommeltje hier, een
dutje daar. De gezichten zijn zo ver
moeid als het maar kan. Mannen, die
nog nooit van het existentialisme hebben
gehoord, dragen nu een smoezelig ring
baardje.
Het lijkt wel <yf het allemaal iets met
oorlog heeft te maken. Men hoort Frans,
Duits, Engels en Amerikaans praten door
soldaten, marinemensen en helicopter-
jongens. Op de gevaarlijke straathoeken
staan behelmde mannen het verkeer te
regelen. En overal is het Rodé Kruis. Om
tien uur vanavond gaat de avondklok in.
Dan mag de gewone mens niet meer op
straat komen. Tot zeven uur morgen
ochtend niet.
Za terdagm iddag
Overal staan beesten. Bij de Grote Kerk
Vinden wij er wel vijftig, hoofdzakelijk
Zeeuwse paarden, enorme knollen, sterk als
paarden. Op het Havenplein brak een koe
los, een jongetje kon het beest niet langer
houden. Als een dolle ging het dier er van
door. Vlak langs ons heen. Zij zullen haar
verderop wel hebben opgevangen. Het
jongetje huilde. Een half uur later ging er
een paard als de bliksem van door. Een
kléin paard. Er werd luid geroepen, dat men
moest oppassen. De beesten zijn allemaal
en helemaal van streek. Zij hebben tot hun
nek in het water gestaan. Op hun lichamen
kan men precies zien tot hoe hoog. Het
hinniken en loeien klinkt hier anders dan
in de groene weide.Dit heeft nog iets met
de doodsnood te maken. De beesten zijn
schichtig en nog tureluurs van alle ellende.
Vanmiddag zagen wij een pracht van een
lévensgroot paard plotseling in elkaar zak
ken. Er was direct overal bloed. Als je dit
een week hebt meegemaakt, ben je ver
moedelijk zo bard als een bikkel.
Murk mag blijven. Murk is kapper aan
het Havenplein. Hij is een goed vakman en
zijn zaak mag er gerust zijn. Dames en
heren kunnen er terecht. Br is ook een
kunsthandel bij. Men kan er souvenirs
krijgen. De Amerikaanse jongens zijn er al
geweest. Eén kocht er voor vier dollar.
„Herinnering aan Zierikzee". „Kijk, hief
heb ik nog tegen de watersnood gevochten",
zegt G. I. Joe misschien later tegen zijn
familie. Murks vrouw leidt de dames-kap
salon. Of beter is leidde. De damesafdeling
ligt namelijk een verdieping lager dan die
van de heren en daar heeft het woedende
water eèn heerlijk spel kunnen spelen. „Om
kwart voor drie ging de sirene", vertelt
Murk. „Eerst dachten wij, dat er brand was,
maar dat is bij drié maal. Nu loeide het
geluid vijf maal over onze gemeente. Wij
waren zo présent. Voorbijgangers vertelden
ons, dat hét 't water was. En daar kwam 't
oök al met volle teugen. Met teilen en
emmers hebben wij nog geprobeerd de boel
tegen te houden, maar dat konden wij niet
langer dan een half uur volhouden. Toen
hebben wij het waiter maar het water ge
laten.-Kijk, zo hoog heeft het gestaan. Tot
midden in deze hangende spiegel. Mijn
duiven in de hoge til zijn er goed afge
komen. Vier kippen hebben wij later dood
in het hok gevonden. De Zondag daarna
waren wij door Nederland vergeten. Wij
waren van God en alleman verlaten. Maan
dag kwam er voor 't eerst een vliegtuig over.
Ik heb er nog naar staan zwaaien met een
zaklantaarn. Men noemt Schouwen en Dui
vel and wd eens het vergeten eiland. Nu
was dat echt zo, de eerste dertig of veertig
uur. Wat mij betreft mag het meteen vast
land worden. Maar dat zal nog wel even
duren. Ik ben niet verzekerd tegen water
schade. Duizenden hier zijn niet verzekerd
tegen waterschade. Voor iets wat eens in
de millioen jaar voorkomt hoef je je, lijkt
me zo, niet te verzekeren. Als ik had moeten
evacueren, was ik ondergedoken. Bij wijze
van spreken dan altijd. Maar nu mag ik
blijven. „Murk je mag blijven", vertelden
ze me. „Wij hebben kappers nodig." Maar
twee kappers, meneer, op dè misschien vijf
honderd mannen die hier zullen blijven, dat
is veel te weinig. U ziet nu wat een aanloop
ik heb. Als ik even in de gaten heb, dat ze
't niet kunnen betalen, scheef ik ze voor
niks. Soldaten bijvoorbeeld. Wij zijn er om
elkaar te helpen en zij hebben ons weer ge
holpen. Het leven zal wel weer gauw ge
woon worden. Wij hebben de laatste dagen
alweer, gepermanent,- gewatergolfd en ge
verfd. Het leven gaat door en dat doet ft
ook."
De heer IV. Cashoek is commies van
de registratie en successie en dus rijksamb
tenaar. Nu zit hij in een klein cafeetje bij de
haven en is de vraagbaak van hen, die
moeten evacueren. De heer Cashoek heeft
de leiding van de bescheping. Hij is geboren
en getogen in Zierikzee.
.„Die Zaterdagavond zitten wij nog ge
zellig te praten. Het was stormachtig weer,
maar dat mag hier nooit hinderen. Voor aWe
zekerheid waren wij wel bezig met de vloed
planken gereed te maken. Dat is gewoonlijk
een plank van een dertig, veertig centimeter,
die precies in het onderste deel van de deur
past. Die plank wordt dan aangesmeerd met
kléi. Voor de mensen, die bij de haven
wonen, is het gebruik van vloedplanken
niets bijzonders. Ieder jaar komt 't voor.
Toen de sirene zovele malèn loeide, daoht
ik wed, dat er iets mét de dijk gebeurd was.
Wij wilden thuis het kleed schoonhouden.
Het is een mooi kleed. Plotseling zagen wij
het water tegen het raam staan. Wij hébben
het gelukkig buiten kunnen houden.
De volgende morgen dus Zondag
wist ik eindelijk wat er precies gebeurd was.
Het water was toen voldoende gezakt en
ik kon op straat gaan kijken. Woensdag zijn
wij met de evaouatie begonnen. Tekort aan
voedsel hebben wij niet gehad. Duizenden
broden zijn er te veèl gedropt. Vele rubber
boten kwamen op de daken terecht. Tóch
hebben wij veel plezier van deze dingen ge
had. De volgende week is het een eind ge
beurd.
Wij hebben vier mensen man, vrouw
en twee kleine kinderen, van wie er nog
een aan de fles was van Noord-Gouwe
gehaald van een kleine hofstede omdat het
daar wel eens heel gevaarlijk kon worden.
De volgende dag was het viertal verdwenen.
Clandestien teruggegaan. Een paar dagen
daarna was het er levensgevaarlijk gewor
den. De man is met de kinderen nog net
weg kunnen komen. Öp het laatste nippertje
heeft men de vrouw met een helicopter
kunnen redden. Alhoewel de man een sterke
vent was die gerust had kunnen helpen,
hebben wij hem op de boot naar Rotterdam
gezet. Voor straf. Veel mensen wensen niet
te evacueren. Vooral de oudjes niet. Zij
verrekken het gewoon. En dwang moet er
niet gebruikt worden. Dait zou echt niet
goed zijn.
De hulp is fantastisch .geweest. Wij
hebben veel te veel kleren gekregen. Zierik
zee telt 7200 inwoners. Er zijn er al een
goeie 3000 weg."
evAcvATie.
....drinkwater-voorziening...
Zaterdagavond
Dit hadden wij toch echt niet gedacht. Er
is hier nog een hotel waar wij gewoon kun
nen slapen. Dat wil zeggen er is een bed en
er zijn een paar dekens. Water komt er niet
uit de kraan. De gelagkamer is goed ver
warmd. Er is nog een brandewijntje tegen
de kou. Er is een stukje vlees met een boter
ham. In een hoek staan allemaal vogel
kooien. E>e beestjes zingen of er niets aan
de hand is. Kanaries, rijstvogeltjes en één
heel dure. Wel zestig gulden, zegt de baas,
die over een paar dagen ook gaat evacueren.
Het electrische liohit brandt weer. Dat was
vrij gauw voor elkaar. De kleine logeer
kamer is vlak onder het dak. Buiten vriest
het dat. het kraakt. In de kamer ook. Over
nachten in Zierikzee. „Wij moeten het van
Het „Luctor et Emergo" is door hon
derden dappere kerels honderd
voudig in de praktijk gebracht. En
niet zelden door jongens die zelf nimmer
geloofden dat zij heldhaftig zouden kun
nen zijn, en die nu eerlijk durven beken
nen, dat zij ook tijdens dat reddingswerk
wel eens bang werden.
Daar is bijv. het verhaal van de 21-jarige
orgelbouwer Jan Keyzer uit Nieuwe Tonge
en diens broer Arie, die organist van de
Hervormde Kerk uit Middelharnis die
beiden voor het leven van tientallen ande
ren vochten. Jan redde zeker het leven van
vijftig mensen.
„Ik heb ze niet geteld", zegt Jan, wan
neer we hem ontdekken in een woning te
Hilversum, waar hij nu met zijn ouders,
zijn broer en zus bij kennissen is onder
gebracht. „We grepen maar waar we grij
pen konden, toen we eerst zelf uit die ver
schrikkelijke ellende waren gekomen. Toen
we in die ontzettende nacht van Zaterdag
op Zondag werden gewekt en in alle haast
wat kleren aanschoten, hadden we nauwe
lijks meer gelegenheid beneden te gaan
kijken wat er aan de hand was. De voor
deur kwam met een donderend geraas met
een vloedgolf van water naar binnen en het
was in een paar minuten gebeurd. Vader
probeerde nog wat kostbare muziekboeken
MET EEN,
KETEL en
PANEELRADIATOREN
i. 8, VAN HEUST EN ZONEN N.V. - CRUQUIUSKADE 6 - DEN HAAG
van m'n broer Arie te redden, maar toen
we hem van de ene kamer naar de andere
wilden brengen omdat hij gedeeltelijk in
valide is en dus niet zelf naar de trap kon
vluchten, stonden we plotseling allemaal
tot aan de borst in het water. We vlogen de
trap op naar de zolder maar nauwelijks
waren we boven of het water reikte reeds
tot aan de bovenste treden. Als ratten zaten
we in de val.
We probeerden bij onze buren te komen
en sloegen een gat in de zijwand van de
zolder. Dat lukte en zo zaten we met twee
families dicht bij elkaar. Eindelijk werden
we door hulp van buiten gered en per roei
boot naar een hoger gelegen gedeelte van
het dorp overgebracht
Maar er zaten toen nog zoveel mensen
in nood en die moesten toch ook gered
worden. Met ladders, planken en vaten,
die als drijvers dienst deden, maakten we
een stevig vlot waarmee een jongen uit
Middelharnis en ik erop uit trokken. Nooit
zal ik het hulpgeroep van al die in nood
verkerende mensen vergeten. Op het wan
kele vlot' konden we maar een paar mensen
tegelijk vervoeren zodat we telkens, wan
neer we er weer een paar naar het hogere
gedeelte hadden gebracht, terug moesten
voor de anderen.
De grootste moeite hadden we met een
broer en zus, zeker de twee diksten van het
dorp die we één voor één via het dakraam
op ons vlot moesten zien te krijgen. Het
ergste was nog dat zus van tachtig jaar eerst
niet meewilde en beslist bij haar brandkast
wilde blijven. Als die kleine kluis mee kon,
wilde zjj ook wel. Anders beslist niet. Nadat
ik haar duidelijk had gemaakt dat ze te
kiezen had, liet zij zich ten slotte van haar
bed sjorren. De sleutel van de brandkast
hield ze stevig in haar handen
Adrianus Visbeen van Nieuwe Tonge
(landarbeider) die we in het evacuatie
centrum in de Dierentuin te Den Haag
aantroffen, was nauwelijks meer in staat
het verhaal van zijn reddingen t» vertellen.
„Vader en ik sliepen beneden toen we
's nachts werden gewekt door mensen die
op onze deur bonsden en ons toeschreeuw
den probeer weg te komen, de polder
loopt onder! We probeerden het huis uit
te komen, maar toen we de deur open
deden golfde ons het water al tegemoet.
We zagen nog kans het huis van de smid
Bres te bereiken. Toen het lichter werd en
we met de grootste moeite erin slaagden
ons op een hoger gelegen gedeelte in veilig
heid te stellen, ben ik er direct weer op uit
gegaan met een in de haast gemaakt vlot,
het enige middel om bij gebrek aan een
roeiboot bij de mensen te kunnen komen.
En dat was doorgaans nog ontzettend
moeilijk. Om de mensen die in nood ver
keerden te helpen, moest ik vaak tot aan
m'n nek in het ijskoude water om dan via
schuurtjes en platjes de zolders te bereiken
om de slachtoffers te halen en naar be
neden te brengen op het vlot. Soms legde
ik vanaf het vlot een balk naar een zolder
raam om zó naar boven te klauteren."
M. RECKMAN
dCHTSCHUIT MAAB. PORPBCOIT
AM •&-
de toeristen hebben", zei de hotelhouder.
„Wij mogen blij zijn, dat wij een bed heb
ben."
Zondagmorgen
Het is spiegelglad buiten. Twintig paarden
lopen achter elkaar. Zij hebben de grootste
moeite op de been te blijven. Zij dansen en
glijden als kinderen over de witte stenen.
Hun adem komt in grote stoten uit hun
nerveuze neusgaten. Zij zweten en hebben
het moeilijk. De mannen hebben de grootste
moeite om hen in bedwang te houden. De
dieren zijn op weg naar een boot om naar
veiliger oorden vervoerd te worden. Mi»-
schien komen zij daar dan tot rust.
Na de kerkdienst is er in het Raadhui»
weer allerlei bedrijvigheid. Er wordt daar
Vrijwel oonüinu vergaderd. Br is eeq uit-
voerige telefoon-installatie in de. grote
kamer. Er wordt ernstig gesproken, en er
worden tientallen maatregelen in een half
uur genomen. Burgemeester Sphuiirbcque
Boeije staat even op om minister Witte dè
hand te drukken. Zijne Excellentie gaat er
onmiddellijk weer van door. Ben helicopter
staat op hem te wachten.
In de haven, tussen alle mogelijke
andere vaartuigen, ligt de Prince Charles.
Vroeger is de Prince Charles het jacht- van
Goering geweest. Captain Roddie Casement
zwaait daar de scepter. Hij heeft heel wat
Engelsen onder zijn commando. Van dit
jacht af dirigeert hij al zijn mannen.
„Met behulp van uw voortreffelijke liai
son-officieren", zegt hij bescheiden. „Uit
Nieuwerkerk heb ik zelf nog zieke dames
(sick ladies) gehaald. Ik ben in een heli
copter gaan zitten en heb mij overal laten
neerzetten. Tussen Nieuwerkerk en Ooster-
land hadden wij een airstrip. Een oude
vrouw van 83 jaar heb ik mee weten te
krijgen. Zij was enorm dik en het viel echt
niet mee met z'n drieën. Wij hebben ook ge
probeerd een boer mee te krijgen, maar die
wilde zijn twee paarden niet in de steek
laten. „Wilt u geen lift hebben.naar Zierik
zee?", vroeg ik hem. Maar hij verstond het-
blijkbaar niet. Wij blijven hier in ieder geval
tot na de zestiende Februari. De vloed zal
dan een veertig centimeter hoger zijn dam
de laatste keer. Blijft het weer kalm dam
gebeurt er natuurlijk niets."
Zondagmiddag
Wij konden nog net met een beurtvaarder
mee. Er was een sneeuwstorm. In het kleine
kombof zaten veertien evacué's, een heel
oude man, een paar jonge kerels, een paar
jonge moeders en vier voortdurend huilende
kinderen. Er was een man van het Rods
Kruis bij, die voor brood zorgde. Het kom
bof was twee bij twee meter. Er brandde
een kachel. Men kon er niet rechtop staan.
Br viel weinig licht binnen. Bij de stuurhut
was nog een kombof. Daar zaten ook men
sen. Op de zakken met meegenomen
goederen van de evacué's. Half drie waren
wij uit Zierikzee vertrokken.
Öm tegen negenen liepen wij bij de
Moerdijk in het Hollandsch Diep tegen de
grond. Niet ver van de Dordlsche Kil-Het
anker werd uitgegooid en het leek er op
of wij daar boven op elkaar in de'kou
zouden moeten blijven zitten. Maar op
eens waren wij los. Om half elf precie»
■waren wij in Dordrecht.
F. v. d. MOLÉN
^Ziekentransport per helicopterm