JONGE VRIEND
4
„DE STRIJDENDE KERK", 9e Jaargang, No. 188, 14 Februari 1953
maar dan dat volk in zijn eenheid en ge
zamenlijkheid. Dit is zonder twijfel de
principiële visie, die het Nieuwe Testa
ment, in aansluiting aan wat het Oude
Testament van het volk Gods zegt, ons
op de gemeente, de kerk van Jezus Chris
tus geeft.
Beziet men nu in dit licht de verhouding
van de kerk als geheel en van de plaatse
lijke openbaring daarvan, dan zal men o.i.
ook in organisatorisch opzicht moeilijk
kunnen stellen, dat de meerdere vergade
ringen hun gezag aan de mindere ont
lenen. Want hoezeer men ook gelijk heeft
als men zegt, dat de Schrift ons geen voor
schriften geeft over de wijze, waarop de
gemeente als het ene volk Gods en het ene
lichaam van Christus zich organisatorisch
en institutair in de wereld moet open
baren, dit betekent geenszins, dat wanneer
zij dat nochtans doet en doen moet en
daarover zijn in deze discussie allen het
roerend met elkander eens zij slechts
een van de plaatselijke kerken afgeleid
gezag zou hebben en dus in de grond der
zaak slechts een weerspiegeling is van
wat de oer-vorm der kerk zou zijn: de
plaatselijke. Wie het zó stelt, is zeker met
de Schriftuurlijke gedachte van de kerk
in strijd. Wanneer Christus aan zijn kerk
op aarde bevoegdheid geeft in Zijn naam
te spreken en te handelen dat toch is
de macht der kerk dan kan dit niet
betekenen, dat dit in eerste instantie
slechts de plaatselijke kerk zou betreffen
en in afgeleide zin pas de kerk als het ge
hele volk Gods. Er is in het hele Nieuwe
Testament, voorzover ik zie, niets dat
daarop wijst. Eerder is het tegendeel het
geval. Wanneer het Evangelie zijn loop
begint, wanneer de kerk gefundeerd en
gebouwd wordt, dan is de autoriteit, die
Christus daarvoor geeft in Zijn apostelen,
een autoriteit voor de gehéle gemeente.
Er is slechts één fundament, er is één
woord voor heel de kerk. En wanneer
straks verschil van mening is over de
vraag of de kinderen ook besneden dienen
te worden, dan kan men niet zeggen, dat
de verschillende plaatselijke kerken uit
het Joden- en heidendom dat in gemeen
schappelijke vergadering beslissen, maar
dan wordt de beslissing daarover te Jeru
zalem door de apostelen met medewerking
van de ouderlingen genomen en aan de
gemeente eenvoudig meegedeeld: „Het
heeft de H. Geest en ons goed gedacht".
JCn nu kan men stellig niet zeggen: de
apostelen hebben hun autoriteit overge
dragen aan de meerdere vergaderingen,
evenmin als men kan zeggen dat zij die
hebben overgedragen aan de mindere.
Wij ontvangen zoals gezegd voor de
wijze waarop de kerk zich als het ene en
gehele Godsvolk, ook in organisatorische
vorm, heeft te openbaren geen bindende
voorschriften. Maar uit het bovenstaande
volgt o.i. wél met onmiskenbare duide
lijkheid, dat de meerdere vergaderingen,
hoezeer in ons kerkelijk bestel ook door
de mindere gekozen, voor haar gezag niet
van deze afhankelijk zijn, evenmin als een
ambtsdrager in de plaatselijke kerk zijn
gezag ontleent aan de gelovigen, die hem
gekozen hebben. Veelmeer zal men moeten
inzien, dat de kerk, waar zij zich in haar
grotere eenheid openbaart, het Lichaam
van Christus en het volk Gods in een
vollere en rijkere zin vertegenwoordigt
dan in de mindere vergadering mogelijk
is. Zonder dus het beginsel van de zelf
standigheid der plaatselijke kerk als echte
en volledige openbaring van het lichaam
van Christus ook maar in het minst aan
te tasten, zal men de autoriteit van de
meerdere vergadering als van 'n vollere en
rijkere openbaring van ditzelfde lichaam
niet voor een hogere, maar voor een
vollere en rijkere moeten houden; een
autoriteit, die zij als kerk en niet
slechts als verzameling van kerken
aan Christus zelf ontleent. Dat hiermede
de onderlinge verhouding niet in alle delen
geregeld is, is duidelijk en het is ook niet
de bedoeling van dit artikel daarop in te
gaan. Wel blijkt uit het bovenstaande
echter, dat, gelijk in zo menig opzicht het
geval is, men alleen dan over de concrete
en practische kerkvragen zich een goed
oordeel kan vormen, wanneer men deze
tegen de grote achtergrond van wat de
Schrift ons in het algemeen over de kerk
leert, tracht te bezien.
HERMAN RIDDERBOS.
VOOR SPANJE.
Voor onze broeders in nood in Spanje
ontvingen wij van Mej. J. B. te A. f5;
J. v. B. te M. f2.25; W. P. J. te G. f10;
D. H. te L. fl; Mej. P. T. te B. f2.35;
Hr L. M. te B. f2.35; Mej. C. F. te A.
f2.50; C. H. te O. f 10; St. v. d. Z. te A.
f2; L. „S.K." te W. f2.
Voor deze giften zijn wij zeer dank
baar. Wie volgt? Ons gironummer is:
305962.
U vermeldt er bij: Voor Spanje.
G. T.
Gebedsmoeilijkheden III.
Beste Vriend,
De laatste weken hebben je vragen
over het gebed wel zeer actueel gemaakt.
Wij zijn door de nood tot God uitgedreven
en wij hebben uit de diepte van de ellen
de tot de levende God geroepen. En wij
waren nog wel buiten de rampenzöne.
Het laat zich niet beschrijven, hoe de
mensen die de dood om zich heen zagen
kolken, die hun krachten voelden weg
vloeien en naar de ondergang werden ge
trokken, tot God hebben geschreeuwd om
redding. Er is geroepen uit de laatste
stellingen, waarin het menselijk bestaan
was gedreven.
Wat kwam er terecht van de gebeds
verhoring? Hoe meer de gebeden op de
Zondag van de ramp tot God werden uit
gezonden, hoe feller het geweld der golven
werd. Terwijl het gebed zich vermenig
vuldigde, groeide het aantal slachtoffers.
Is het wonder dat met jou zich velen
gingen afvragen: wat geeft bidden feite
lijk? God zegt ergens: eer zij roepen zal
Ik antwoorden, maar het was net alsof
dit woord foutief geschreven was en je
moest lezen: niettegenstaande zij roepen,
zal Ik toch niet antwoorden, spreekt de
Here!
In dit ellendige gevoel van je eigen
onmacht, ben je gaan redeneren, en hoe
meer je nadacht, hoe meer de onzin van
het gebed op je aankwam. Je kreeg de
BRIEF AAN EEN
gedachte, dat bidden eigenlijk een leeg
gebaar is, dat zo helemaal geen uitwer
king heeft. God weet alles, God ziet alles,
Hij zag de ramp gebeuren, Hij wist de
nood, Hij kende de machteloosheid dei-
dijken tegen dit geweld. Waarom dan nog
te bidden? Even vloog de gedachte van
Nietzsche naar je toe, die zei, dat bidden
feitelijk een heidense bedoening is; je
kunt alleen bidden wanneer je als heiden
gelooft, dat de godheid niet alles weet en
niet alles kan, dan heeft het zin hem je
nood te vertellen en hem te vragen om
hulp. Maar dwaas is het om vanuit het
christelijk geloof, waarin de mens erkent
dat God alwetend en almachtig is, tot God
te gaan om Hem je zorgen en pijn te
vertellen en om verzachting te bidden.
In deze dagen heb je misschien gedacht
of het „Onze Vader" niet beter tot één
bede beperkt had kunnen blijven: Uw wil
geschiede; o God, laat ons Uw weg en
Uw werk aanvaarden. Dan spreken wij
nog maar niet over Multatuli's oordeel
over het gebed, dat het volstrekte onzin
is, omdat God de blinde natuurkracht is,
die werkt als een machinaal gedreven
schaar in een blikfabriek; de kaken van
de schaar happen maar door, als er niets
tussen valt, hapt de schaar lucht, als er
blik tussen komt, hapt de schaar blik,
als Uw kind er per ongeluk tussen valt,
kunt U bidden en smeken tot die schaar,
maar de kaken slaan door dit kind heen.
Deze gedachte van Multatuli is niet bij
je opgekomen, maar wel iets anders: wat
is het bidden in feite een onzakelijk en
zielig ding, zo volkomen overbodig. God
wéét alles.' Ja, Gods plannen gaan door...
het was Gods plan immers, dat dit alles
zou gebeuren. God laat zich door dat
kleine gebed immers toch niet uit de een
maal voorgenomen weg duwen. Wat baat
het bidden, wanneer Gods Raad vastligt
en Hij Zijn plannen uitwerkt. Je meent,
dat je dit de laatste weken hebt opge
merkt; immers: wij baden, maar de
razernij van de orkaan bleef woeden. Het
was of de wind je ijle woorden deed ver
waaien in de oneindige ruimte.
Ja, ik begrijp dit alles. Wij zijn tegen
over de majesteit van de storm pardon
van God komen te staan; wij zijn neer
gedrukt als zeer kleine peuters, en toen
dachten wij: wat zullen wij nog in dit
geweld? Toen wilden wij als een vermoei
de vogel de strijd tegen de storm op
geven en onze vleugels samenvouwen,
klein en moe.
Dit alles is zeer begrijpelijk, maar ook
zo gevaarlijk. Wanneer wij ons geloof
laten bepalen door de omstandigheden,
krijgt ons geloof een ongelooflijke duw.
Geloven is tegen de storm in tornen,
tegen de duisternis in vechten met een