De bizondere ernst der gewone dingen VRIJMAKING en HUISBEZOEK UIT DE SCHRIFT En Hij zeide deze gelijkenis: Een zeker man had eenen vijgeboom, geplant in zijnen wijngaard; en hij kwam en zocht vracht daarop, en vond ze niet. En hij zeide tot den wijngaardenier: Zie ik kom nu drie jaren zoekende naar vrucht op dezen vijgeboom, en vind ze niet; houw hem uit: waartoe beslaat hij ook onnuttelijk de aarde? En hij antwoordende, zeide tot hem: Heere, laat hem ook nog dit jaar, tot dat ik om hem gegraven en mest gelegd zal hebben: en indien hij vrucht zal voortbrengen, laat hem staan; maar indien niet, zoo zult gij hem namaals uithouwen. Lucas 13 69. De gewone dingen zijn het waarvan onze tekst spreekt. Want de eigenaar komt al voor het derde jaar. En als iets drie jaar heeft geduurd, kan men kwalijk nog van buitengewone dingen spreken. Maar deze woorden krijgen wel een bizonder relief, wanneer we even letten op het moment, waarop Je zus deze gelijkenis sprak. Er was een schokkend ding gebeurd. Jezus had tot de scharen gesproken van de teekenen der tijden, en hen vermaand daarop acht te geven. Op dat oogen- bïik waren er ook enkelen onder Zijn gehoor, die Hem het bericht kwamen brengen van een ontzettende ramp in Jeruzalem. Pilatus had enkele Galileërs, die in den tempel hun offer kwamen brengen, tijdens deze heilige handeling laten dooden. Met ontzetting had men geconstateerd, dat hun bloed zich met dat van hun offers had vermengd. En dit was de tweede ramp in vrij korten tijd. Want nog maar even t daarvoor vielen er achttien dooden te betreuren bij een ongeluk in Siloam. Deze beide bizondere gebeurtenissen hadden de men- schen toch even erg doen schrikken. Evenwel, al te lang had de schrik ook weer niet geduurd. Men had zijn theologie, waarmee men deze tragische gebeurte nissen wist te „verklaren": de Heere had een duide lijk blijk gegeven van Zijn grooten toorn; daaruit mocht men toch afleiden, dat de slachtoffers in heel erge mate tegen Hem hadden gezondigd. Daarmee had men zijn God gerechtvaardigd: die menschen had den het verdiend; daarmee had men ook zichzelf ge rechtvaardigd: ik dank U, dat ik niet ben zooals die -achttien bij Siloam en die ongelukkige Galileërs. De roepstem Gods in deze feiten heeft de schare niet meer verstaan. Daarom moet Jezus met alle klem tot hen spreken van den ernst dezer bizondere dingen, opdat ze zich bekeeren: indien ge u niet bekeert, wacht u hetzelfde lot. Tegen dezen achtergrond krijgt de gelijkenis van den onvruchtbaren vijgeboom een heel scherp relief. De Heere heeft nu drie jaar lang bizondere zorg be steed aan Zijn wijngaard, aan den vijgeboom Israël. Johannes de Dooper heeft gepredikt en gedoopt. Na hem is Jezus gekomen om den armen het Evangelie te prediken, en Hij heeft die prediking bekrachtigd door vele wonderen. De Heere mag nu vrucht ver wachten. In de heele periode tusschen Maleachi en Johannes had God Zijn wijngaard haast onbewerkt laten liggen. Maar als Johannes komt, dan spaart Hij moeite noch kosten, om den wijngaard vrucht te doen dragen. En als Johannes wegvalt, is Jezus al bezig met een nog intensiever bewerking. God zoekt tevergeefs vracht! En daarom wil Hij den vijgeboom uitroeien. Want dit is de ontzaglijke ernst der gewone dingen. Het optreden van Johannes en Jezus heeft even grote belangstelling getrokken, maar al spoedig is het en thousiasme weer geluwd. Na een poos vinden ze het ai weer gewoon, dat Johannes doopt. En bij Jezus duurt het iets langer. Gaarne plaatsen we op verzoek onderstaande medita tie van wijlen Prof. B. Holwerda uit „Pro Ecclesia" van 14 Sept. 1940, toen enkele maanden daarvóór de Duit sers ons land bezetten. Van bizondere betekenis is dit artikel ook voor het verstaan van de huidige nationale ramp: terecht wijst Prof. H. er op, dat de bizondere din gen hun ernst ontlenen aan de gewone, en dat God ons doet schrikken voor oorlogs- (of water-) geweld, opdat we zouden luisteren naar het Evangelie. P. D. wijl ik een man van onreine lippen ben, en ik woon in het midden eens volks, dat onrein van lippen is. Toen werd hij ontzondigd. Als Gods majesteit ons brengt tot belijdenis van eigen onwaarachtigheid, dan blijkt die geduchte God tevens de Redder. Onze overtredingen die verzoenen niet wij; dat doet de zwaarbeledigde en diepgekrenkte God Zelf. Onze hulp is in de Naam des Heren, die grote won deren doet. P. D. Toch valt het op den duur ook bij Hem niet mee; en straks wandelen velen van Zijn discipelen niet meer met Hem. Dat heeft nu drie jaren geduurd. Er werd gepreekt heel gewoon. Maar daarom des te ernstiger.- Want gewone dingen zijn veel ernstiger dan bizondere. Dat bloedbad in den tempel had een paniek veroor zaakt; en het ongeval bij Siloam had hen diep ge schokt: achttien dooden! Maar dat Jezus predikt? Och, gisteren deed Hij in een andere plaats precies hetzelfde; en morgen is Hij weer ergens elders. Ze raken er al aan gewoon. Heeft Hij pas een duivel uit geworpen? Maar de hoeveelste zou het al zijn? De bizondere dingen doen hen tenminste nog even schrikken; doch de gewone accepteeren ze zonder meer. Maar wat is nu het feit van den grootsten ernst? De Joden, zeggen: 18 dooden bij Siloam en zooveel in den tempel. Maar God zegt: Drie jaar lang is u het evangelie gepredikt. Ik heb niet 3 jaren lang u dagelijks laten schrikken door bizondere rampen. Maar 3 jaren lang heb Ik u dagelijks zoeken te bewe gen tot geloof en tot de gehoorzaamheid van het ver bond. Waarom gaat Israël tenslotte verloren? Omdat het de bizondere dingen niet juist taxeerde? Neen; maar omdat het die bizondere dingen noodig had; daar men aan de gewone prediking geen geloof gaf. Israël gaat verloren niet omdat het den „schrik des Heeren" maar flauw bemerkte in dat tempeldrama, maar om dat het den „schrik des Heeren" heelemaal niet hoor de in de driejarige prediking. Dat bloedbad en dat ongeluk met dien toren, ze zouden in andere omstandigheden zijn geweest on- gevallen-zonder-meer. Als die feiten tien jaren eerder waren gekomen, ze zouden even tragisch zijn geweest voor de familieleden der slachtoffers; maar Jezus had ze nooit kunnen maken tot stof voor de preek. Doch nu komen ze, als Johannes en Jezus drie jaar lang tevergeefs hebben gewerkt. Nu worden die ongevallen opeens alarmsignalen van God, vol van helsche drei ging. De bizondere dingen ontleenen hun ernst aan de gewone. We zijn allen ontroerd over het oorlogsleed; we zijn allen geschrokken van deze voor ons bizondere gebeur tenissen. Maar hoevelen van ons weten het nog, dat deze dingen hun eigenlijken, diepsten ernst ontleenen aan de evangelie-prediking van vele jaren? We beleven ernstige tijden, zeggen de menschen. Inderdaad, maar de laatste Zondag was ernstiger door de gewone preek dan de data, die in den laatsten tijd voor ons'een heel donkere kleur hebben gekregen. O ja, het is hier niet enkel gericht. Ik lees hier ook van het gebed van Christus: Heere, laat hem ook nog dit jaar. Dat beteekent evenwel niet, dat de ernst geringer wordt. Integendeel. Onze kerkdiensten gaan gewoon door. Nu wordt het dus gevaarlijk. God heeft ons doen schrikken van het oorlogsgeweld, opdat we zouden luisteren naar het Evangelie. De bizondere dingen komen dagelijks verder van ons af te staan. De gewone dingen gaan door. Het leven wordt dus dagelijks ernstiger. Het is ernstig omdat de zaligmakende genade Gods in Jezus Christus verschenen is, en omdat de prediking daar van gewoon voortgaat onder ons. KERKELIJK LEVEN Onder ons wordt nogal eens geaccentueerd, dat we de betekenis van de Vrijmaking, van de Reformatie hebben te laten zien in onze eenvoudige levenswandel naar het Woord des Heren. Niemand zal er bezwaar tegen hebben, dat de dingen zo worden gezegd. Het is inderdaad juist- We moeten vroom zijn. Maar vroom zijn is lust en liefde hebben tot de geboden des Heren en dan in heel ons leven. Niet daar, waar wij er voor gevoelen, maar overal. Niet maar in ons gezin en in ons persoonlijk bestaan. Maar overal hebben we naar de inzettingen des Heren te wandelen: als ik naar de stembus ga; als ik op de kiesvereniging zit; als ik heb te overwegen naar welke school ik mijn kinderen zal zenden; als ik overweeg, van welke soci ale organisatie ik lid kan worden, of als ik onder de ogen zie de vraag, of ik van een bepaalde organisatie lid kan blijven. Het is jammer, dat men er soms maar een paar dingen uitpikt. Dat men aandringt op vroom heid des levens en soms de schijn wekt (is het wel altijd alleen schijn) dat men bedoelt: ach, al dat ijve ren voor de zaak des Heren, dat is toch eigenlijk het mindere. Dat is niet eerst van betekenis en waarde. Alzo moest het onder ons niet zijn. Of men zegt, dat onder hen, die zo strijden, er zijn, die hun strijd niet versieren met een vrome levenswandel. Dat zal wel zo zijn. Aan die vrome levenswandel ontbreekt het ook wel eens bij hen, die zo tegen bijv. G.P.V. en C.N.V. zijn, of die niet voelen voor 'n school „met den bijbel". Een school met de bijbel is toch een school, waar onze kinderen onderwezen worden in de voorzeide leer. Als we dat gebrek aan vroomheid constateren, moe ten we op bekering aandringen, maar we moeten goed vasthouden, dat een bepaald gemis aan vroom heid nog niet de juistheid van woorden en strijd on derstboven werpt. Die zullen we aan het Woord heb ben te toetsen. Ik denk aan Paulus, die zich ook ver blijden kon als het Evangelie onder een deksel werd gepreekt. Na deze wat lange inleiding wil ik op een bepaald verschijnsel wijzen en daaruit enige consequenties trekken voor de practijk van het ambtelijk leven. Men krijgt wel eens de indruk vandaag, dat onder ons het ambt „aller gelovigen" wel eens wat overspannen wordt in verband met de betekenis en de plaats van de bijzondere ambten, die de Here in Zijn kerk heeft gesteld. We hebben de Vrijmaking gehad. Er waren verschillende plaatsen, waar de ambtsdragers ontrouw werden. Zo was het ook ten tijde van de uitstorting van de Heilige Geest. De ambtsdragers waren ontrouw geworden. Hogepriester en overpriesters waren on trouw. Ze doodden de Christus der Schriften. Het volk, 't vrome volk moest die leiders loslaten, maar Christus zorgde er dan toch maar voor, dat er dadelijk nieuwe ambtsdragers waren in de apostelen. De kerk werd niet zonder ambten gelaten. Dat is vandaag weer zo. Vele ambtsdragers waren ontrouw. De kerkleden moesten staan voor waarheid en recht in de kerk des Heren. Ze moesten breken met hen, die zich hadden betoond blinde leidslieden van het volk te zijn. Dat hebben ze terecht gedaan. De verblinding is doorge gaan. Rotterdam is honderdmaal erger dan Utrecht in de dagen der behandeling van de zaak candidaat Schilder. Men liegt er maar op los, zonder blikken of blozen. Prof. Veenhof heeft tot mijn grote vreugde het ongeveer zo gezegd in een artikel in „De Refor matie" Hij gebruikte het woord immoreel. Hij zal ook wel brieven krijgen over liefdeloosheid. Maar men zal niet ingaan op zijn argumenten. Men zal de door hem genoemde feiten onweersproken laten. We moesten niet buigen voor zulke leidslieden. We moesten ons vrijmaken. Maar, als het goed is, jaag den we toch onmiddellijk naar de instelling van de ambten. God heeft de ambten in de gemeente gesteld. Ze moeten er zijn- Zijn we ons dat wel altijd goed bewust, en nu bedoel ik die vraag in heel eenvoudige zin? Behandelen we de ambtsdragers, zoals de Here dat wil? Is een afgezant van de koningin ons niet meerdan een ambassadeur van Jezus Christus. *ïk denk nu met name aan het huisbezoek. Ik wil in een paar artikelen maar enkele heel een voudige dingen zeggen. Ik geloof, dat het noodzakelijk is, want je kunt er niet altijd zeker meer van zijn, dat men ook onder ons de plaats van de ambtsdra gers zuiver ziet. Daar ontbreekt nogal eens wat aan. Ik denk aan de practijk van het huisbezoek. Dat is één van de werkzaamheden van de ambtelijke dienst. Men zit wel eens wat met dat huisbezoek. Men wil er eigenlijk niet altijd aan. Men zoekt allerlei uitvluch ten. En de ouderlingen moeten vooral niet te veel vragen: wat verbeelden ze zich: denk je, dat ik voor een paar vreemde mensen mijn hart op tafel ga leggen? En nu wil ik maar eens heel simpel wijzen op een paar woorden uit de Schrift: Weid de kudde Gods, die onder u is, hebbende opzicht daarover- O, ik weet het wel, dat er dan woorden volgen hoe dat moet, maar dat staat er toch ook. De ouderlingen moeten opzicht houden. We staan onder het opzicht van de ouderlingen. Zo staat het er toch? Als we dat zo lezen behoort het tot een vrome levenswandel, dat we ons GEWILLIG onder hun opzicht begeven. We behoeven nog niet helemaal op eigen benen te staan: dat is voor de hemel weggelegd. Hier zijn er nog, die opzicht over ons houden. Zijt uw voorgangeren gehoorzaam en zijt hun onderdanig, want zij waken voor uwe zielen, als die rekenschap geven zullen. Wil len we nog wel aan zulke woorden: gehoorzaamheid, onderdanigheid Zulke dingen hebben iets te zeggen tot ambtsdra gers en gemeenteleden beide. Ik wil nu eens niet eerst wijzen hierop, hoe het huisbezoek moet worden ge daan. Maar hier gaat het mij om: de ouderlingen zul len komen in hun ambt. Ze zitten niet, als ze op be zoek komen als broeder onder de broederen. Ze zijn gezonden. Ze hebben een bepaalde opdracht te ver vullen- Ze komen in een bepaalde opdracht. Dat moe ten ze zich bewust zijn. Daarmee mogen ze niet spe len. Ze moeten eisen een bejegening, die met hun positie in ovefeenstemming is. Neen, niet om het be lang van hun persoon. Maar, wat je je als persoon kunt laten welgevallen, mag je vaak als ouderling niet nemen. Wat wil hun persoon zeggen? Maar, als een gezant van de koningin ergens komt, dan mag die gezant zich niet laten beledigen; doet hij dat wel, dan schendt hij de eer van zijn vorstin en die vorstin zal hem dat zeer kwalijk nemen. Wat geeft het, of degene, tot wie hij gezonden wordt zijn naam weet en iets weet van zijn eigen omstandighedenze hebben daar niets mee te maken: een klinkende naam maakt zijn positie niet hoog en voornaam. Dit is .het: de koningin heeft hem als haar gezant verkoren. In die 154

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - kranten | 1953 | | pagina 2