De overstromingsramp uit waterstaatkundig oogpunt bekeken Ir C. BIEMOND 14 FEBRUARI 1953 DE GROENE AMSTERDAMMER 7 vervolg van pag. 1 toestand toevallig samengaat met grote rivierafvoeren komen zeer hoge stan den langs de rivierdijken voor. Dan ligt heel Westelijk Nederland onder de ban van het water en kan een dijkbreuk enorme overstromingen veroorzaken. Wat gebeurde er op 1 Februari? DE getijwerking is het gevolg van de eigen en de onderlinge beweging van zon, aarde en maan. Hoofdzakelijk door de invloed van dit laatste hemellichaam is de Atlantische Oceaan aan de twee maal daagse eb- en vloedbeweging onderworpen. De opstuwing van de vloedmassa tegen de Britse eilanden veroorzaakt een versterkte werking daarvan in het Kanaal en langs de Schotse kust. Hierdoor is het peilver- schil tussen eb en vloed in ons land het grootst langs de Zeeuwse kust, het kleinst ter hoogte van Den Helder en weer groter bij Delfzijl. De peilen van het te verwachten astronomische getij zijn nauwkeurig voor alle kustplaatsen te berekenen naar hoogte ligging en naar tijdstip; zij worden jaar lijks van tevoren gepubliceerd in de Getij tafels, uitgegeven door het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Deze getijverschillen zijn niet constant. Enkele dagen na volle maan en na nieuwe maan zrjn zij het grootst, maar de uitwer king van deze bijzondere zon-aarde-maan- constellaties is door bijkomstige invloeden verschillend. Deze bijzondere getijen wor den „springtij" genoemd. De normale vloedoploop ten opzichte van de gemiddelde zeestand is voor: Vlissingen 1,86 m Hoek van Holland 0,79 IJmuiden 0,80 Het daar bovenop komende extra verschil by springty kan ten hoogste bedragen voor: Vlissingen 0,72 m Hoek van Holland 0,39 IJmuiden 0,36 Het springty van 31 Januari1 Februari bedroeg echter slechts voor: Vlissingen 0,19 m Hoek van Holland 0,09 IJmuiden 0,13 Het voorafgaande en het volgende springty bedragen voor: 18 Jan. 16 Febr. Vlissingen 0,56 m 0,63 m van Holland 0,37 0,35 IJmuiden 0,33 0,33 Hieruit volgt, dat de overstromingsramp niet aan het springtij kan worden toege schreven. ER is een ander verschgnsel, dat op de waterpeilen vooral langs de kust een veel grotere invloed kan hebben; dat is de stormvloed. Wanneer een aanhoudende orkaanwind uit westeiyke richtingen op onze kust valt, blijft de waterspiegel van de Noordzee niet horizontaal; de wind oefent een voort stuwende en naar de kust gerichte werking op het watervlak uit. Hierdoor ontstaan in de zee pellverschlllen, die een langs de bodem gaande en zeewaarts gerichte tegen- stroming te voorschijn roepen. Bij diepe zeeën is voor deze tegenstroming een zo groot profiel beschikbaar, dat de „opwaai ing" gering biyft. Maar de Noordzee is een ondiepe zee en nog ondieper is zy tegen onze kust aan. De opwaaiing kan hier zeer groot worden; een lage barometerstand werkt dat bovendien nog in de hand. Voor de-omstandigheden van onze Noordzeekust kan bg een aanhoudende windsnelheid van 100 km per uur uit W.N.W.- en N.W.- richting, bij een barometerstand van 74 cm, een opivaaiing van omstreeks 2.70 m wor den berekend. De kranten en de radio hebben ons ge sproken van windstoten van 130 en 150 km per uur; het is niet de kracht van de stoot die telt, maar de aanhoudende gemiddelde kracht; het lijkt niet onmogelijk dat deze meer dan 100 km per uur heeft bedragen. De wind woei uit het Zuidwesten en ruimde via West naar Noordwest. De Zuidwester blaast de Noordzee vol, vanuit het Kanaal en de Noordwester waait het water dan tegen onze en de Engelse kust op. Wanneer nu het tydstip van de hoogste vloed, gecombineerd met springtij, juist samenvalt met deze byzonderé meteorolo gische omstandigheden, precies op het ogenblik dat deze hun hevigste uitwerking hebben, dan komen de allerhoogste pee standen aan de kust voor; deze heten de stormvloedhoogten. Het is duidelqk, dat wg hier te maken hebben met de zeer kleine kans dat al deze omstandigheden samenvallen. Deze kleine kans kan ook nog samenvallen met de zeldzaam voorkomende allehoogste af voeren van de bovenrivieren, de Rijn en de Maas. Dan wordt zoals reeds gezegd niet alleen de afvoer van die opperwateren ernstig bemoeilgkt, maar ook de benedenrivieren zijn reeds uit dien hoofde gezwollen. Die combinatie die uiterst zeldzaam is heeft zich niet voor gedaan, want de Rgn had een lage afvoer. De kansrekening is eeuwenlang het domein geweest van de empirische waar neming. Bij elke rivier en bg elke kust vindt men de merkstenen van de „hoogst bekende" stand met een jaartal uit het vaak verre verleden. Tegenwoordig heeft de waarschijnlgkheidsrekening het histo rische gegeven vervangen door de wiskun dige berekening van de kans die er in de toekomst is op overschi-yding van de zeer, zeer hoge standen. Dgken worden tegen woordig berekend op de kans op overslag gedurende één getij of één etmaal in de 300 jaar, in de 1000 jaar of in een nog langere termijn. Men begrgpt dat men dan te doen krijgt met de uitzonderiyk zeld zame combinaties van alle allerongun stigste omstandigheden op één en hetzelfde ogenblik. Die berekeningen kunnen worden uitgevoerd omdat het statistische waar nemingsmateriaal moet voldoen aan be paalde vex-banden tussen de frequentie en de afwgking. WAT zegt ons nu de statistiek van de waterstanden Deze worden regel matig gepubliceerd door de Rgkswater- staat voor talloze waamemingspunten langs de kust en langs de rivieren. Boven dien verschenen bijzondere .Stormvloedver slagen, terwijl ook Staatscommissies, die afzonderlgke vraagstukken onderzochten, vaak zeer oude historische gegevens be werkten en publiceerden. Wg geven hieronder de hoogst bekende standen voor enkele kustplaatsen over de laatste 80 jaar: IJmuiden 3,24 m N.A.P. (1912) Hoek van Holland 3,28 (1894) Rotterdam 3,31 (1916) Vlissingen 3,92 (1906) Breskens 4,15,, (1906) Wg hebben nu uit de pers standen ver nomen van: IJmuiden 3,80 m -f- N.A.F Hoek van Holland 3,80 Breskens 4,50 Deze laatste cyfers zijn niet officieel; wij hebben ze niet kunnen controlèren. Men ziet echter onmiddellgk dat deze ongeveer een halve meter hoger liggen, dan de hoogst geregistreerde sinds 1875. Gaan wy nu na hoe dat mogelgk is, dan vinden wij het volgende resultaat: IJmuiden: gemiddeld zeepeïl 0.01 m N.A.P. normale vloed 0.80 m springvloed l-2-'53 0.13 m opwaaLing 2.70 m hoogste stand 3.62 m -f- N.A.P. waarneming 3.80 m Hoek van Holland: gemiddeld zeepeil 0.09 m N.A.P. normale vloed 0.79 m springvloed l-2-'53 0.09 m opwaaiing 2.70 m hoogste stand 3.67 m N.A.P. waarneming 3.80 m Wij moeten uit deze opstelling afleiden dat hoogst waarschgnlijk een uitzonderlijk hoge stormvloed de oorzaak is geweest. De zeedijken moeten veel hoger reiken dan de hoogste te verwachten stormvloe den, want behalve de vloed, springty en op waaiing hebben zij nog een vierde effect te verduren: de golf oploop. De wind veroorzaakt op het wateropper vlak een golfbeweging; bg het bereiken van de kust slaat een golf tegen de kust verdediging op, als grondzee, golfoploop of klapgolf, al naar mate de vorm die het verdedigingswerk heeft. Tegen onze flauw hellende dijkstaluds is het gewoonlijk de golfoploop. Die kan geremd worden door paalwerken of Uitstekende steenblokken, maar de golfkracht is groot, vooral als er diep water voor de dgk staat en dat is bg stormvloed het geval. Een golfoploop kan een hoogte bereiken van 3 meter of meer. Als de golf over de dgkskruin heen slaat tast zij het onbeklede binnenbeloop aan, vernielt de kleibekledin^;, spoelt de zand- kern weg en verzadigt het dijklichaam met water, waardoor zijn innerlgke kracht ook wordt aangetast. Dan volgen de dgkbreu- ken vaak door ondermgning van de kruin, die instortingen tot gevolg heeft. Het zeer grote aantal (wellicht 100 of meer) der dijkbreuken is voorshands alleen te verklaren uit de uitzonderlijk hoge stormvloedhoogtén en de zeer sterke golf- oplopen, dus voornamelijk uit de wind. Het verdient intussen vermelding dat de in 1950 door de Rijkswaterstaat aangelegde dam aan de zeezijde van:de Brielsche Maas berekend werd op een stormvloedhoogte van 4,40 m -f N.A.P. en een golfoploop van 3 m. Die dijk heeft het gehouden, even als de Afsluitdijk (7,25 m +N.A.P.), de Hondsbossche Zeewering (7,70 m -f- N.A.P.) en de Westkappelse zeedgk (9 m N.A.P.). Wat zal er nu dadelijk moeten gebeuren? DE dgken zgn geperforeerd en hét kost bare land onzer vruchtbaarste provin cies ligt open voor de zee. De zee rgst en daalt met onverbiddellijke regelmaat twee maal per etmaal. De polders zgn groot en met elke vloed lopen zg vol en met elke eb lopen zg leeg. Daar zijn geweldige massa's water mee gemoeid. Neem een polder van 500 ha, die met vloed en een beetje westelijke wind tot één meter boven maaiveld onder water komt te staan. Met eb staat hg droog, dat wil zeggen dat door de dijkbreuk 500 X 10.000 m3 water is weg gestroomd, dat met de volgende vloed weer terugkomt. Dat instromen vindt plaats ge durende 4 uur van de hoogste vloed en door een gat dat nu misschien 50 m breed is. Dat betekent een stroomsnelheid in het gat van 6 m per seconde. Dat is de kracht van een bergbeek die stenen meesleurt! Het gevolg is dat dat gat met elke vloed en met elke eb wijder en dieper wordt, totdat het 10 of 20 m diep kan zgn ge worden en al het zand dat uit dat diepe gat wordt meegesleurd deponeert het vloed water op de kostelijke akkers. Bovendien trekken er diepe geulen in het land, zonder dat iets daartegen bestand is. Het land vangt in normale tgd het regenwater op, dat in de stofwisselings processen van de plant verdampt en voor de rest wordt afgevoerd. In de bodem van deze door zout water omringde polders heerst daardoor een zoetwaterregime, dat de landbouw mogelijk maakt. Nu echter is het land dagelijks over stroomd van zout water dat in de bodem dringt en de structuur daarvan voor de plantengroei bederft. Met alle macht, met alle kracht, met de gezamenlijke inspanning van het gehele volk moeten daarom de dijkbreuken dicht. Geen dag onnodig uitstel kan dit werk ver dragen. Onberekenbare schade boven de reeds aangerichte aan een overstroomde oppervlakte van wellicht 200.000 ha beste grond of een nationaal vermogen van wel licht 1 milliard gulden, wordt nu aange richt. Elke dag wordt die schade hoger. Het oud-vaderlands waterstaatsrecht legt alle lasten van waterkering op aan de eigenaren der achterliggende gronden. Dat zgn dus in dit geval de reeds beroofden, de verdwaalde ontheemden, de zonen van de drenkelingen, die geen huis, geen stal en geert vee meer bezitten. Heel Nederland heeft vanaf het eerste sein der ramp gevoeld dat deze agressie door ons samen moest worden bestreden, door Friezen en Limburgers en Urkei-s evengoed als door de beroofde Provincies zelf, ja, eerder nog door de anderen. Hier gelde voor het gehele volk: samen uit, samen thuis. Het karwei zal zwaar en bitter zgn, want het moet worden uitge voerd in de barre wintermaanden die nog voor de boeg staan, maar het moet. Daarna afsluiting van de zeegaten OP de kaart is aangegeven een denk beeld dat in 1951 gelanceerd en sindsdien herhaaldelijk gepubliceerd de gemoederen thans bezighoudt. Zou het mogelijk zyn de zeegaten eens en vooral te dichten? Twee wereldhavens vinden door die zee gaten toegang, Rotterdam en Antwex-pen, en daarom zijn de Nieuwe Waterweg en de WesterSehelde opengehouden. Gedicht zouden dan echter worden: Haringvliet, Grevelingen Brouwerslxavensche Gat), Oosterschelde en de Zandkreek tussen Wal cheren en Noord-Beveland. De uitvoering van dit plan zou een tweeledig gevolg heb ben: het water van de zeegaten zou ver zoeten (en de eilanden hebben zoet water nodig) en de dijken langs de zeegaten zou den slaperdijken worden (en minder kost baar in onderhoud zijn). Onwillekeurig gaan de gedachten nu uit naar een dergelijke toestand, die althans een aantal der dijkbreuken misschien zou hebben voorkomen. Maar hiermee wox-dt een vraagstuk aan gesneden van zo geweldige omvang en met zulk onoplosbaar schgnende moeilijkheden, dat aan uitvoering zo ooit zeker voox- lopig niet kan worden gedacht. Wij moeten daarmee zeker wachten tot dat eerst de consequenties in grote lijnen duidelijker vaststaan en zodoende althans een beslissing kan worden genomen in de vraag of het plan nadere overweging ver dient. Wg mogen niet vergeten dat hiermee worden aangetast de primaix-e grondslagen van een in eeuwen met veel moeite en geld tot stand gebrachte stabiele waterstaat kundige toestand van Nederland; men raakt daaraan niet ongestraft zonder alle mogelgke gevolgen te hebben ovex-wogen. Over die gevolgen geven wg slechts enkele beschouwingen, waaruit wy hopen aan te tonen hoe diep deze vraagstukken 2iyn. F de eerste plaats valt het dadelgk op dat er enige gelijkenis bestaat met het zoetwaterreservoir dat dooj het verkleinde IJsselmeer zal worden gevormd nadat de zuidelijke inpoldex-ingen voltooid zyn. De oppervlakten zgn verschillend: IJsselmeer rond 1200 km2 Afgesloten zeegaten800 In het IJsselmeer stroomt de Geldersche IJssel af en bovendien lozen de omringende landen daarop. De afgesloten zeegaten, voox-al het Ha ringvliet, zijn thans onze voornaamste afvoex*weg voor het water van Rijn en Maas. Hierdoor vloeit ongeveer de helft af van het water van de Rgn en al het water van de Maas en van de omliggende gronden. Deze aanvoer kan als maximum gesteld worden op ongeveer viermaal de maximumaanvoer naar het IJsselmeer. Deze incongruentie heeft twee gevolgen; er zijn zeer omvangrijke uitwateringsslui zen nodig in die nieuwe afsluitdijken langs de kust en bovendien zxillen de afgesloten zeegaten in veel stei-kex-e mate dan het ver kleinde IJsselmeer aan peilvariatie bloot staan. Bij gestremde lozing door de Afsluitdgk zal het verkleinde IJsselmeer volgens bere kening 1 a 1% meter kuixnen rijzen; het reservoir van de zeegaten zou tot een veel hoger peil kunnen oplopen. Hoeveel is niet te zeggen, maar waarschgnlgk zal dat voor de dijken van de eilanden weinig verschil uitmaken met de thans bestaande toestand, waarbij vergeleken de getgwerking geheel en de opwaaiing voor een groot deel zullen wegvallen maar de golfoploop weinig min der zal zgn. De zeer omvanrijke uitwateringssluizen zullen uitermate kostbaar in aanleg blgken te zgn. Maar ook de bouw van de afsluitdammen zal enorme uitgaven vorderen; hun totale lengte is ongeveer geiyk aan de Afsluitdgk, die voor de oorlog 120 millioen kostte, in begrepen de uitwaterings- en schutsluizen. De zeegaten zgn echter veel dieper dan de Zuiderzee ter plaatse van de Afsluitdijk was en ook de getijwerking is hier veel hevigei-, zoals wg hierboven reeds hebben vermeld. Eén en ander brengt ons ertoe om de orde van grootte der kosten van de afsluit dammen, inbegrepen die van de uitwate ringssluizen te stellen op een globaal be drag van 1 milliard gulden tegen de tegen woordige prijzen. Uit die werken zullen echter nog andere werken moeten voortvloeien, want er zgn twee problemen die tegelijk moeten worden beheerst: de verdediging tegen de zee en de afvoer van de hoge opperwateren der rivie ren. Elke belemmering in de zeegaten op gericht, bemoeilgkt de afvoer van de grote rivieren en dit slaat dus terug op alle waterstaatswerken langs de beneden- en langs de bovenrivieren. Hiermee zullen op nieuw zeer aanzieniyke bedragen gemoeid blgken te zijn. De zoetwateraanvoer vooral naar de Zuidhollandse eilanden vormt op zichzelf, door het opdringen van de zee, een vraag stuk van belang. Maar dit ia niet voldoende groot om daar zulke enorme bedragen voor uit te trekken. Er kunnen andere middelen worden aangewend om hierin te voorzien. Daarnaast zal de vraag aan de orde komen of verhoging en versterking van de dijken op de eilanden na het hei-stel in over weging moet komen. Ook die vraag is niet eenvoudig te beantwoorden want zg handelt over aanvullende werken langs rond 600 km dijk. Daartegenover staat dan de vraag naar de kans dat de omstandigheden van 1 Februari 1953 zich zullen herhalen. En daai-voor dienen deze omstandigheden evenals voorheen na afloop van stormvloe- den op de meest nauwkeurige wyze te worden onderzocht. PBOVMCULE PLAN0L061SCHE 0IEW8T VQQB 2EEX.AW) SCHflat 1 100000 Op bovenstaande kaart zijn aangegeven: de plekken waar de dijken in Zeeland zijn bezweken, benevens de gebieden die werden overstroomd. De kaart daarnaast laat zien, hoe, eventueel naast het reeds bestaande zoetwater-reservoir van het IJselmeer, door afsluiting van de riviermonden met behoud natuurlijk van uit- gangen voor Rotterdam en Antwerpen) een tweede op de kaart met lichter raster aangeduide zoetwater-reservoir zou kunnen worden geschapen.

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - kranten | 1953 | | pagina 4