Kindje van Geel pakte auto, maar bedoelde paard TENSLOTTE: DE KINDEREN SPELEN TTET KAN WEL ZIJN. En wat de mensen benauwt, die mij dat allemaal vertellen, benauwt ook mij. Want ik weet immers, dat zij niets weten. Ik weet, dat zij zich, ondanks alle verhalen, die er verte, d zijn door de radio, in de kranten, op de televisie, in de trein en in de bus, dat zij ondanks al die verhalen nog lang niet weten, wat er is gebeurd en dat benauwt mij. Niemand hoeft alles te weten, natuurlijk niet, maar sommigen zouden meer moeten weten, dan hun nu bekend is. Niet genoteerd in rapporten TVIEMAND hier weet bijvoorbeeld iets van de kinderen Geel uit Zonnemaire. Zonnemaire is een dorp op Schouwen-Duiveland. Daar was het water even hoog als in de andere dorpen van Schouwen-Duiveland en dat wil zeggen, dat er veel nare din gen zijn gebeurd, die eerste dagen. Misschien was nog wel het naarste van alles, dat de mensen er langer moesten wachten op evacuatie, omdat men vergeten had de waarne mingen van vliegtuigen te verwerken in rapporten. Toen de he- licoptères elders al bezig waren, dachten ze op Schouwen-Duiveland nog niet eens aan die mogelijk heid zijn laatste verjaarsgeschenk en hij was er erg van gaan houden in die paar dagen. Het meisje van Geel nam haar pop mee, en de kleertjes, die moeder had gemaakt. Zeg nu niet, dat vader Geel geen wijs man was. Hij had die kinderen natuurlijk ook grote mensen-dingen kunnen geven om te dragen, maar hij deed dat niet. Daarom was hij juist wel erg wijs. Hij wilde zijn kinderen iets eigens laten houden, wat niemand ze zou kunnen afnemen, zodat zij straks, waar ze ook zouden komen, iets zouden hebben van vroeger, waarvoor ze konden zorgen. Het ging dus tenslotte wel goed besloten het paardje te gaan ha len. Ze kwam mij met een ern stig gezichtje vragen, of ik haar met de auto niet even naar huis wilde rijden. Ach, dit is maar een eenvoudig verhaal en er is niets dramatisch in te vinden, maar het is even erg voor kinderen om een pop te verliezen of een wit houten paardje niet te heb ben als het voor grote mensen is om het eigen, zelfgebouwde stuk leven, dat achtergelaten moest worden, te zien verdrinken in de wild geworden zee. Oma zó FR WAREN IN OSSENDRECHT veel kinderen. Sommigen waren hun ouders kwijt, maar zij wisten, dat zij ze later wel weer terug zou den vinden. Tegen een van de mu ren zat een meisje van een jaar of twaalf met een kind op schoot, haar zusje. Ze keek met grote, vermoeide en wat verdrietige ogen de wereld in. Hun ouders waren weg. Er was iemand gekomen, die ver- Autopop r)E KINDEREN VAN GEEL ston- den met hun ouders op het hoog ste punt van het dorp. Ze zijn daar Woensdag weggehaald mét een duck, door twee Amerikanen en twee Duit sers en omdat ze zoveel tijd hadden voor ze werden opgepikt, konden ze betrekkelijk rustig overwegen, wat ze zouden meenemen. Vader Geel had het aan moeder en de kinderen goed gezegd: het zou misschien wel lang duren voor ze terugkwamen en men kon nooit we ten, nietwaar, misschien kwamen er vreemden, die nieuwsgierig zouden zijn of nog erger. Daarom deden ze het beste die dingen mee te nemen, die ze beslist niet wilden missen. De kinderen van Geel vonden het allemaal erg onbegrijpelijk. Ze had den moeite in te zien. dat een waters nood iets anders is dan een vreemd spel en ze begrepen niet erg goed, wat dat allemaal betekende. Maar toen vader had uitgelegd, dat zij ook iets moesten meenemen, gingen ze op zoek. Het jongetje, dat net vijf was geworden, nam zijn blikken auto mee. Daar zaten al wat deuken in, want het was niet zo'n erge beste auto en hij had er al zes dagen mee gespeeld. Die auto was Kinderen beseffen zelf niet hele maal, wat er precies is gebeurd. Ze moeten bezig gehouden worden en ze doen spelletjes. Dat is leuk, spelletjes doen met andere kinde ren onder leiding van grote men sen, die een heleboel liedjes ken nen. (Eigen foto) met de familie Geel. Ze werden op gehaald door Amerikanen en Duit sers, die erg vriendelijk deden en moeder Geel met een fors gebaar over de rand van de duck tilden. Vader kon er zelf nog wel opklimmen. Een van de Amerikanen had zelfs zuurt jes voor de kinderen. Verdriet TK ZAG ZE LATER in de kazerne te Ossendrecht terug. Ten was dat kleine meisje van Geel nog niet over haar verdriet heen. Ze wilde terug naar Zonnemaire. Niet omdat ze heimwee had, maar om haar broer tje. Het jongetje had al een tijdje gehuild. Eerst dachten ze, dat hij bang was van al die vreemde mensen en van de zenuwachtige stemming, die hier en daar in Ossendrecht heer ste. Soms barstte daar een vrouw zo maar in tranen uit en een ander moest haar dan troosten. Maar na een poosje vonden ze uit, dat dat kind helemaal niet bang was. Hij had alleen maar verdriet. Want hij had onderweg in de duck al be dacht, dat hij iets verkeerds had meegenomen. Hij hield wel veel van zijn autootje, maar hij hield eigenlijk nog meer van zijn paardje: een wit houten beest op wieletjes met een stukje touw om zijn nek. Dat had hij zijn zusje toevertrouwd, toen die hem troosten wilde. Hij wou zo graag zijn paardje hebben. Dat stond thuis bij zijn bed. Dat zei hij tenminste tegen zijn zusje, en geen van hen beiden dacht er aan, dat het nu wel anders zou zijn. Het paardje zou wel ergens ronddrijven. Tegen de zolder van de slaapkamer misschien. Of buiten ergens in de straten van Zonnemaire. Daar dreven wel meer dingen rond. Dat meisje van Geel begreep pre cies, wat er aan schortte. Het paardje moest komen, dan was vopr haar broertje die waterramp niet zo erg meer. En omdat vader en moeder moe waren en haar broertje on mogelijk zover gaan kon, had zij teld had, dat hij ze wel had gezien; ze zaten in een bus, die hen bij de landingsplaats had opgenomen. De moeder had nog naar de kinderen ge roepen, maar de bus was zo snel weg gereden, dat zij ze niet meer had kunnen meenemen. Niemand wist, waar die bus heengereden was, Het zou Bergen op Zoom kunnen zijn, of Rotterdam of Den Bosch of Breda. Ossendrecht was het in ieder geval niet. En daar zaten die twee kinderen zonder ouders, zielig en eenzaam te gen de muur van de barak. Ze wisten niet goed, wat ze nu moesten doen. Ze hadden het hele verhaal verteld aan de man. die de administratie bij hield. Die vertelde mij op wat kla gende toon, dat hij er ook maar raar mee in de maag zat. Zulk soort puzz les vond hij vervelend. Hij kon niet goed wijs worden uit wat het oudste meisje vertelde, want die verhalen vond hij onduidelijk. Zij wist bijvoor beeld de meisjesnaam van haar moe der niet en hij had erg lang werk ge had om dat voor zijn administratie hoogst belangrijke gegeven los te krijgen. Het zou hem zeker niet gelukt zijn, als er niet een handige Zeeuwse boe renvrouw in de buurt geweest was, die het in enkele seconden voor el kaar gekregen had. „Weet je niet hoe je oma heet?" O zeker, dat wist ze wel. Ze had twee oma's. De ene, die van vader, heette zus en de andere, die van moeder heette zo. En daarmee was het probleem in een keer opgelost. De namen stonden nu op de lijsten en de kinderen konden weer gaan zitten. Samen tegen de muur van de barak. Zij hadden geen speelgoed mee kunnen nemen, omdat het water hen verrast had in de nacht. Het kleine kind speelde wat afwe zig met een vlecht van het zusje, en samen waren zij geduldig. Ik weet niet hoeveel dagen het geduurd heeft, maar het leek mij, dat iedere minuut, dat die beide kinderen moesten wach- Samen zitten ze te wachten op de dingen, die zullen komen. Ze weten niet waar hun ouders zijn. Iemand, die de kinderen kende, ver telde dat hij hun ouders in een bus had gezien, maar hij wist niet, waar die bus gebleven was. In ieder geval niet in het evacuatie-centrum, waar de beide kinderen terechtgekomen waren. Het is natuurlijk niet zo vreselijk, dat twee kinderen een dag of wat hun ouders kwijt zijn. Ze leven immers nog. Er is helemaal niets ver- schrikkelijks gebeurd. Straks zullen ze elkaar weer zien en dan is alle leed geleden. Maar kijk eens naar de ogen van dat oudste meisje en zie de weerloosheid, die daaruit spreekt. De kinderen van Zeeland hebben zoveel meegemaakt, dat kinderen bespaard moet blij ven. En kijk eens naar dat kleine kindje, dat maar een beetje speelt met de vlecht van zusje. Wat anders is er nog te spelen overgebleven? ten op hun moeder, uren te lang duurde. Daar was dat kindje in een reis mand. Niemand wist wie het was, hoe het heette, bij wie het hoorde en van waar het kwam. Het was daar zomaar in Ossendrecht, om dat iemand, die de reismand in Zeeland aan de kant van de weg had zien staan, het kind had mee genomen in de bus. Ze vertelden, dat het kindje geen ouders meer had, maar het kan heel best zijn, dat de ouders naar het kindje zochten, op datzelfde ogenblik. Het lag volkomen tevreden met zijn tenen te spelen en het wist van geen watersnood. Y EEL MEER KINDEREN in Ossen drecht hadden plezier. In een van de barakken speelden ze met een zus ter. Ze zongen liedjes, die kinderen uit drie provinciën: Zeeland, Zuid- Holland en Noord-Brabant en ze had den overmoedige pret. Wie had dat ooit gedacht, dat op het wijsje „Tus sen Keulen en Parijs" al die kinderen andere woorden zongen. In Stavenisse hadden ze voor dat liedje een andere tekst dan in Halste ren en de kinderen van Stavenisse wed ijverden met de kinderen van Halste ren, wie de eigen wooi'den wel het mooiste en luidste en snelste kon zin- 'gen. Daar moest je wel bij lachen en je moest er wel bij dansen en met elkaar rij-spelletjes spelen in een kring, hand in hand. Eigenlijk was het wel gezellig, dat al die kinderen nu zomaar bij elkaar wa ren, in die grote barakken van Ossen drecht. Ze vonden het zelf een uiterst genoegelijke logeerpartij. Er waren bij die kinderen, die het spelletje speelden van Keulen en Parijs drie, die hun ouders hadden verloren. De grote mensen in de buurt hadden met elkaar afgesproken, dat ze die drie wat zouden verwennen. Of eigenlijk hadden ze het niet eens afgesproken. Ze deden het in onderling begrip en met een blik van verstandhouding naar elkaar. De drie kinderen speelden lustig mee en vergaten in hun opwinding hun va der en moeder eventjes. Eventjes maar. want later kwam de onzekerheid weer terug. Ze hebben toen gehuild en ieder een deed meewarig en toen moesten ze nog harder huilen, want alleen moe- der kon die tranen doen ophouden en moeder was er niet. Waarom was moe der er niet? Man met P'JP I~)E ZEEUWSE KINDEREN zijn deze weken plotseling veel ouder ge worden. Niet misschien de kleuters, die de portee van de hele zaak niet begre pen hebben, maar wel de jongens, die nog nauwelijks van school waren. De ene jongen bijvoorbeeld, met de laarzen over de schouder. Hij begreep heel goed, dat er een ramp gebeurd was. Hij had van zijn grootvader vaak genoeg verhalen gehoord uit vroegere tijden over dijkdoorbraken en water vloeden en nu was het dan zo ver, dat hijzelf zoiets had meegemaakt. Hij was met zijn gedachten al hele maal in de wederopbouw verzeild ge raakt. Hij had er een vrij nauwkeurige voorstelling van hoe dat zou gaan. „Ziet U, eerst moeten de dijken ge dicht worden. Dat zullen we straks proberen met zandzakken, maar dat is natuurlijk alleen maar voor de eerste dagen. Er moet geen zand in, er moet zware klei in en er moeten zinkmatten gelegd worden van riet en van griend- hout. Die zinkstukken zullen we ver zwaren met bazaltblokken en op da bed zullen we de dijk bouwen. Als de dijken dicht zijn, gaan we pompen en als het land droog is, zullen we de huizen weer opbouwen en als de huizen staan, zullen we weer gewoon gaan werken". Het klonk nogal eenvoudig, die uit eenzetting. De jongen, die mischien net dertien was, keek nadenkend en trok aan zijn pijpje. Stel je voor, dat iemand daar iets van zou zeggen. Natuurlijk rookte hij een pijp. Hij was van jongen in drie dagen man geworden en de ellende van zijn eiland drukte ook op z ij n schouders. Hij was ge groeid in zijn verantwoordelijk- heidsgvoel van man en hij wist de taak, die kerels als hij er een was, nu hadden. Hij stond te popelen om te vertrek ken. Hij wilde er bij zijn. als ze be gonnen. „Ik ben ook een eilander, ziet U, en die passen het beste op de eilan den". Zo'n zin klinkt wel begrijpelijk uit de mond van een oude boer. Dit jongetje was hard op weg die oude boer te worden. Stevig op zijn benen, stevig in zijn wereld, laarzen om de nek en een pijp in de mond. Hij verried alleen eventjes zijn jeugd, toen hij geëergerd deed over twee meisjes, ook van een jaar of der tien, die langs hem heen wervelden en hem bijna omstootten, „Gekke mei den", bromde hij, met alle verachting, die zijn ontwaakte volwassenheid kon opbrengen voor zoiets lichtzinnigs ais spelende meisjes van zijn eigen leeftijd. Er klonk een ondertoon in van: „ach, ach, die stakkers, ze begrijpen er hele maal niets van". Die jongen met de pijp is dijkenbouwer in de dop. Hij zal nu wel ergens bezig zijn. Op Schouwen of op Tholen. Spelletje I-) E LAATSTE DAG, waarop in da kazernementen van Ossendrecht nog evacué's waren. De volgende dag zouden er de Amerikaanse soldaten ge huisvest worden, die de dijken kwamen dichten. (Vervolg op pag. 4 Zie deze twee, die wél meedoen maar die nog niet helemaal ver geten zijn, dat zij bang waren. Laat ze het zo spoedig mogelijk vergeten. Laten wij met elkaar er voor zorgen, dat hun huizen weer opgebouivd ivorden en dat hun leven zich herstelt. Dan kunnen ze misschien straks nog gelukkige mensen zijn. (Eigen foto) Baterdag 14 Februari 1953 FRIESE KOERIER (Eigen foto) (Van onze speciale verslaggever) T"\E MENSEN ZEGGEN: je moet er mee ophouden. We hebben er genoeg van. We weten nu wel, dat er mensen zijn verdronken; dat er huizen weggespoeld zijn en dat er kleren moeten komen. Houd op met al die verhalen, zegt een vrouw, want ik kan er 's nachts niet van slapen. Schrijf er niet meer over, zegt een man, want mijn kinderen worden er bang van. We hebben toch alles gedaan, wat we konden? We hebben geofferd, toen men bij ons kwam om te vragen om geld en goederen. Wij kun nen niet meer doen dan we deden. Wij zijn nu murw.

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - kranten | 1953 | | pagina 2