<2>
L
enri
unan
stichteR v&n het Roöe kRuis
HOOGTEPUNT - DIEPTEPUNT
VOLKSWIJK
ZONDAGSBLAD 14 FEBRUARI 1953
5
w
VAn QROte Rijköom veRVALLen tot BitteRe ARmoeöe
Zoek nog een lickte levensavond
DE oorlogsjaren sleepten zich
voort. Vreemd, als we terugzien
kunnen we ons nauwelijks indenken
dat we al weer heel langer vrij zijn
dan die hele bezettingstijd duurde.
Dat kwam omdat we destijds leef
den uit een verwachting en thans
dus klaarblijkelijk niet meer! Zo
tussen haakjes moet ik even op
merken dat dit een oordeel over
onze christelijke levenswijze bete
kent. Al die mensen, die maar jam
meren dat de tijd toch zo verschrik
kelijk gauw gaat alweer een
maand om verraden daarmede
dat ze slechts het heden kennen en
niet met een brandend verlangen
uitzien naar het Nieuwe Jeruzalem.
Als we dat werkelijk deden, zouden
we veeleer zeggen dat we maar zo
traag, zo traag opschieten. We zou
den onze dagen leren tellen, zoals
een kind de nachtjes telt voor zijn
verjaardag komt!
Uit de
TOEN ons land op 1 Februari weer
door een nationale ramp werd ge
troffen, werden aanstonds verschil
lende organisaties ingeschakeld voor
het reddingswerk en ook om het leed
zoveel mogelijk te verzachten. Onder
deze organisaties neemt het Neder
landse Rode Kruis een eerste plaats
in.
Zoals bekend is het Rode Kruis een
grote internationale organisatie, ge
sticht door Jean Henri Dunant, een
man, die het als zijn levenstaak be
schouwde de lijdende mensheid te
helpen. Voortgekomen uit een Calvi
nistische familie met een sterke per
soonlijke piëtistische inslag, werd hij
bij zijn arbeid gedreven door de lief
de van Christus.
Dunant werd in 1828 te Genève ge
boren uit aanzienlijke ouders, die een
niet onbelangrijk vermogen bezaten.
Zo kwam het, dat de jonge Henri
zich te volle kon geven aan werken
van barmhartigheid en ook aan de
evangelisatiearbeid, het houden van
Zondagsscholen enz.
De gedachte om bij de Christenen
er op aan te dringen, dat hun geloof
zich in daden zou uiten, greep hem
aan. Hij wilde een internationale in
terkerkelijke organisatie stichten, en
richtte daartoe brieven aan bekende
adressen in Zwiserland en Frankrijk.
In deze brieven sprak hij de geadres
seerden aan als „Broeders in Chris
tus, welke evenals hij Christus als
hun verlosser liefhebben."
Als in 1853 het bekende boek van
mevrouw Becher Stowe, „De neger
hut van oom Tom" verschijnt en de
wereld doet opschrikken door de daar
in beschreven onmenselijke behande
ling der negerslaven in N. Ameri
ka, wordt ook de gevoelige ziel van
Dunant hierdoor zeer getroffen, en
hij rust niet vóór hij de schrijfster,
als zij in Genève heeft gesproken,
zijn bewondering voor haar moedig
optreden heeft getoond.
OOK Dunant zou tot grote daden
geroepen worden, maar eerst
moest hij een leerschool doormaken.
Op aandringen van zijn vader begaf
hij zich in het zakenleven en trad in
dienst bij een bekende bankinstelling.
Hij maakte zich verdienstelijk en
werd door deze onderneming uitge
zonden naar Algiers. Hij deed daar
goede zaken, en kreeg lust voor ei
gen rekening iets op touw te zetten.
Fantast als hij was, droomde hij van
een grote onderneming met aande
len van enige millioenen en hij lei
der en directeur. Grond kopen, deze
met graan bebouwen, eigen molens
kopen dat was het ideaal, dat hij
zich gesteld had.
Hij vroeg aan de Franse regering
concessie voor een groot terrein van
500 ha.; stichtte een maatschappij
en wist zijn familie en kennissen, ver
leid door zijn schone fantasiëën, het
geld hiervoor uit de zak te kloppen.
De onderhandelingen met de Fran
ce regering schoten echter maar niet
op. Men paaide Dunant met beloften
In verschillende landen bedient men
zich van vliegtuigen om zo spoedig
mogelijk medische hulp te kunnen
verstrekken. Hier ziet men een
Engelse vrouwelijke hospitaalsoldaat,
die zelfs voorzien is van een
parachute. -
en werkte hem ondertussen tegen.
Teneinde raad besloot Dunant zich
persoonlijk tot keizer Napoleon III te
wenden.
De oorlog tussen Oostenrijk en Frank-
krijk was toen in volle gang en om
de keizer te kunnen spreken moest
Dunant hem opzoeken in zijn hoofd
kwartier. Toen hij in Italië arriveer
de, was juist de slag bij Solférino,
een plaatsje bij het Gardameer, ten
einde en 40.000 gewonden waren op
het slagveld achtergebleven.
Zaterdag 25 Juni 1862 kwam Dunant
hier aan en toen de zon opging aan
schouwde hij een toneel vol ontzet
ting. De gewonden kermden van pijn
en smachtten van dorst, doch de
veldlazaretten konden slechts weinig
hulp bieden.
Deze ellende kon Dunant niet wer
keloos aanzien. In het wit gekleed
ging hij geheel alleen hulp bieden.
Zijn voorbeeld werkte aanstekelijk-
Hij wist anderen te inspireren, zocht
hulp op en mobiliseerde de bevolking
der omliggende dorpen. Hij wist het
na drie dagen van onafgebroken werk,
bijna zonder nachtrust, eindelijk zo
ver te brengen dat er een burgerlijke
hulpverlening was tot stand gebracht
welke de steun had der militaire auto
riteiten.
THUIS gekomen begon Dunant een
brochure te schrijven, die hij de
titel gaf „Un souvenir de Solférino."
Op eigen kosten liet hij van dit ge
schrift 1600 exemplaren drukken en
zond die aan regerende vorsten en
vooraanstaande personen in Zwitser
land, Frankrijk en Duitsland. De
reactie op dit boekje was enorm.
Spoedig volgde dan ook een tweede
en derde druk.
De keizer van Frankrijk, de konin
gin van Pruisen, Wurtemberg en
Beieren betuigden hun instemming
met de door Dunant naar voren ge
brachte idee: over te gaan tot het
stichten van een internationale orga
nisatie, welke zich zou belasten met
hulpverlening aan de gewonden.
Wel was hiermee Dunant's doel nog
niet bereikt, doch hij werkte onver
moeid voort. Congressen en conferen
ties werden gehouden, Dunant be
zocht verschillende Europese vorsten,
waarvoor hij door invloedrijke vrien
den introducties verkreeg. Zo baande
hij de weg voor een in 1863 te Genè
ve gehouden conventie, waarop 18
Europese landen met 38 afgevaardig
den vertegenwoordigd waren. Van het
comité, dat dit congres voorbereidde
was hij de bezielende secretaris.
Op 22 Augustus 1864 werd besloten
door de deelnemende regeringen over
te gaan tot een organisatie, welke
haar zetel in Genève kreeg en in
elk land een afdeling onder konink
lijke bescherming. Als onderschei
dingsteken werd aangenomen op voor
stel van de Nederlandse mevrouw
Basting,: een witte band waarop een
rood kruis.
Zo beleefde Dunant de dag waarop
zijn ideaal: het stichten van een in
ternationale organisatie voor hulp
verlening, was bereikt.
Doch nu ging zijn leven snel bergaf
waarts. Financiële fantasiën, welke
een groot fortuin verslonden, vervreem
den hem geheel van zijn vroegere
vrienden, die het niet beneden zich
achtten hem met laster te achtervol
gen.
Steeds verder gleed hij af en leef
de ten slotte in de bitterste armoede.
De man, die nog niet lang geleden
toegang had tot de vorstelijke palei
zen, moest nu op een zolderkamertje
zijn dagen slijten, de kost verdienend
met copieerwerk. De man, die op zijn
reizen gebruik kon maken van de
duurste hotels, moest nu de nacht
doorbrengen tussen daklozen, op de
Jean Henri Dunant.
harde banken der spoorwegstations.
Toen hij reeds op de rand van het
graf stond, werd hij „ontdekt" door
een Zwitserse journalist, die de wereld
op de hoogte bracht van het treuri
ge bestaan van deze man, die al zijn
kracht en energie had gegeven aan
het heil der mensheid.
Rijke vriende bezorgden hem een
jaargeld, zodat hij zijn laatste jaren
onbezorgd kon leven in het Zwitser
se stadje Heiden. In 1901 beleefde hij
een moment van grote vreugde. Toen
werd hem de Nobelprijs voor de vre
de toegekend. Nog eenmaal kwam hij
in het volle licht te staan en ontving
van alle kanten telegrammen en ge
lukwensen.
Op 30 October 1910 kwam voor
hem het einde. De kaars, die eens
zulk een helder licht verspreidde,
was opgebrand.
Henri Dunant was een christen van
de daad. Zichzelf noemde hij een,.Sa
maritaan." In zijn donkerste uren
greep hij naar zijn bijbel en putte
daaruit troost en kracht.
De organisatie, door hem in het
leven geroepen, bewees de lijdende
mensheid onschatbare diensten.
Ook in ons land bij nationale ram
pen.
En ook weer bij de vreselijke wa
tersnood, die Nederland trof op de
eerste dag van Februari 1953.
De oorlogsjaren sleepten zich
voort. Overal, waar maar goede
vaderlanders hijgden naar de dag
vol van rood, wit en blauw met de
zwier van Oranje daarboven! Maar
bij de Klaasjens lag dat anders.
Eerst omdat er elke dag méér dan
genoeg te beleven viel, althans voor
vader en de kinderen. Later omdat
de zaken scheef dreigden te lopen,
als het toch eens waar zou worden
wat iedereen voortdurend vertelde:
derend onheil ook en de telkens
sterk schommelende prijzen van de
zwarte markt brachten hem dan
toch tenminste aan het verstand,
dat zijn kapitalen weinig houvast
boden. Neem nu alleen die duizend
jes, die plotseling ingetrokken wer
den! Dat geeft je een schok als je
er negen van bezit waarvan je er
met de grootste moeite nog net twee
weet weg te werken, zij het dan ook
tegen een fractie van de oorspron
kelijke waarde. Zoiets zégt je toch
iets en het maakt je niet geruster.
Misschien it het eenzelfde inner
lijke onzekerheid geweest, die
Klaasjens' oudste dochter in de
armen van een motor-W A-man
dreef. Misschien uxu het trouwens
bij haar meer een uniformencom
plex uit de eerste oorlogsmaanden
toen haar Duitsertje kwam, zag,
overwon en voorgoed verdween om
ergens bij Stalingrad te vallen. Of
een laatste poging om deze goede
dat de geallieerden vast een invasietijd te verdedigen tegen de propa-
zouden ondernemen en dat de dagen
van de vijand dan afgelopen zouden
zijn. Want Klaasjens vreesde wat
ieder ander hoopte: het einde van
de oorlog. Nu was hij heer en ko
ning; nu beschikte hij over geld en
macht daarachter gaapte slechts
een lege afgrond. Ik zeg niet dat hij
zich van deze dingen duidelijk be
wust was. Nog daargelaten dat hij
veel te vaak al te zeer onder de
invloed van al te slechte alcoholi
sche dranken was, Klaasjens had al
van jongs af aan veel te zeer louter
lichamelijk geleefd om zich nog
ergens duidelijke voorstellingen van
te vormen. Maar een dier voelt na-
gandistische samenzwering van ka
pitalisme en jodendom. Opnieuw
heb ik geen zekerheid en de dingen
liggen niet zo eenvoudig dat ik haar
rekenschap kan vragen. Wanneer
ik dat thans nog doen zou, zou ze
me waarschijnlijk enkel maar be
vreemd. aankijken en bovendien me
verschrikkelijk raar vinden dat ik
nu nog kom zeuren over een vorige
man van haar, die allang vergeten
is. Maar in eik geval: eind 1943 is
ze met die felle knaap getrouwd
en zo is ze kameraadske geworden
van een groep mannen en vrouwen,
waarvan de cameradie niet zo bar
groot zou blijken te zijn. Bij de
bruiloft heeft het niemand aan iets
ontbroken. De bruid was in het
wit als een vorstin en de bruidegom
hing de branie uit in zijn donkere
uniform. Zijn vrienden vormden een
erehaag en een kringleider hield
een toespraak, waarbij de aanlei
ding van het feest zoek raakte onder
krijgsleuzen en nationaal-socialisti-
sche stokpaardjes. Het leek meer
op de viering van een overwinning
dan op een huwelijkstoast; te tries
ter naarmate men bedacht dat de
zegevierende Duitse legers klap op
klap moesten incasseren. Nochtans
vierde men royaal feest met alcohol
en sigaretten, met vlees en taarten,
want een zwart handelaar weet van
uithalen als zijn dochter eindelijk
een reële man aan de haak slaat.
Een bacchanaal waarbij alle hoornen
des overvloeds uitgestort werden!
Een opper-festijn, dat zeer te den
ken gaf.
Eén der aanwezigen moet na af
loop hardop hebben gedacht ten
overstaan van instanties, die de
zwarte handel geen goed hart toe
droegen. Wie dat deed, vertelt de
historie niet. Het kan de kring
leider geweest zijn. Of de bruids
jonker. Of een kameraad voor
noemd. Of de bruidegom zelf. Maar
een feit is het dat twee dagen later
Vader naar een strafkamp werd
vervoerd en dat er twee volle
vrachtauto's met levensmiddelen en
textiel uit zijn woning en die van
'n paar compagnons werden wegge
haald. Van je vrienden moet je het
maar hebben! Het huisje werd er
compleet leeg van: Vader weg; de
oudste dochter met haar baby even
eens, zij het dan ook met andere
bestemming in de schoonouderlijke
woning; de voorraden weg. Restte
het tweetal, nu weer vreemd-kale
kamers met een verbeten vrouw;
een dochter, die hard en fel gewor
den was en drie jongens. Zonder
bonnen, zonder geld, zonder kolen,
zonder licht, zonder vrienden, zon
der God.
WIJKPREDIKANT.