Oude traditie tot nieuwe kunst gegroeid Reuzen en dwergen in de sneeuw „Die Hohe Messe" van J. S. Bach Voor Verstand en Hart GELDERS DAGBLAD ZATERDAG 14 FEBRUARI 1958 Handicap voor beidenstaartmeesjes redden zich echter best fj^oen de optimisten zich de winter al voorbij waanden, op een lauwe morgen verheugd luisterden naar het opgeruimde arreslee-getingel der pimpels en op de stille windloze avond hoopten op de primeur van de mistellijster, wierp hij zich opnieuw op en maakte de aarde wit met een rul, wollig kleed, dat de alledaagse geluiden en kleine geruch ten dempte. Alleen het gedruis en de klanken van nabij dreven nog aan door de wemeling: "t kakelen van een kip, 't zoeven van het primitieve ploegje, dat het fietspad sneeuwvrij probeerde te maken, de getemperde stemmen van Ivo en zijn maat de kantonnier onder "t bestrooien van de weg met zand, de metalen tolk van de dorpstoren met verwaaid dunne klankjes alles verzacht en verpuurd door het mollige pluis op boom en struik, op wegen en daken. Telkens weer heeft ons de win ter dit en het vorig jaar verrast met zijn blanke pulver, soms als met een dun poeierig strooisel, dan weer als een dik-bollend donzig dek, dat alle oneffenheden, randen, kanten en kartelingen hedolf of in elkaar deed overvloeien zonder merkbare overgang. Deze laatste gesteldheid lag over het land, toen wjj het de tweede week van Schrikkelmaand betraden: een luchtige laag sneeuw, die bleef liggen op de waaiers van de fijnsparren, op de kron- keltakken der oude eiken bij de hout schuur en op alle ding van het bos.-Het voederhuisje voor de vogels droeg een smetteloze bivakmuts; alle palen van de oude heining langs het paarden- weitje van Hendrik pronkten met her melijn en de grillige stompen in de eikenwal waren glad geboetseerd zon der uitsteeksel of ruwigheid. Vandaag zou men zijn eigen, ver trouwde gebied nauwelijks herkennen, zozeer verandert de dikke bepoedering het landschap in de verte en nabijheid. De oneffenheden van de hei werden uit gewist. al bleven d<. grote trekken; de bultige stuifzanden liggen glad-gestre ken; de smalle paden werden verdient door neigende douglaswuivers en alle handbrede konünenwissels lagen onher kenbaar overstoven. Men komt zich hier en daar voor ala vreemdeling in eigen terrein, want kleur en tint werd door het monotone wit overdekt; boom, tak, heester en knoest, windworp en bladerhoop, grazig groeisel en weg wijzer ingewikkeld door de zwachtels van de sneeuw.Wè,t zeg ik Mono toon Zie ik dan niet de blauwe slag schaduwen. de gouden flonkering, het glinsteren der ontelbare edelstenen, de ons dringt in de richting der slacht offers van de watersnood of naar de hongerige vogeltjes aan het raam is eigenlijk slechts een gradueel verschil; beide komen voort uit dezelfde beweeg reden. eender impuls motief. Elk wintei-seizoen zien we de voer- plankjes, de halve cocosnoten, de risten apenootjes en het spekzwoerd verschijne Haast ieder onzer wil aan het aardig werk deelnemen zonder daarbij aan het nut of schade, voor- of nadeel ook maar een ogenblik te den ken. Zij blijft echter eenzijdig en zeer partieel, deze hulpvaardigheid, want slechts weinige soorten vogels worden door uw goede gaven verkwikt. De eenden, die zich verzamelen in een wak van de bevroren plas of rivier, moeten zichzelf zien te redden, want zelden of nooit wordt er door medelijdende hand een zak kaf, graan of aardappelkriel In gestort. De korhoenders op het open- veld vliegen her en der om wat bevro ren bessen van de juniperus te plukken. De patrijzen komen tot bij de hoeven der zandboeren, om wat afval van de dorsvloer op te lezen. Hoe langer hun voedsel onbereikbaar blijft, hoe mager der worden zij en des te makkelijker vallen zij ten prooi aan de hongerige pelsrovers. In de eiken zitten de hout duiven te wachten, tot de kust veilig is en vliegen dan klepperend omlaag, teneinde naar de tussen 't gras over gebleven eekmast te zoeken, doch de sneeuw vormt een belemmering, om deze in bevredigende mate op de korte winterdag te vinden. Ze zetten koers naar een akker boerenkool, die maar nauwelijks met de koppen boven het witte kleed uitkomen en de durvers laten zich neer op 't kippenvoer in de ren, waar geelgorzsn, vinken en ring- mussen allang de trek op kregen. Dank zU de mensen komen ze met horten en stoten de winter door en weten zich beter te redden dan de vo gels van het vrije veld. die een hard bestaan hebben, om aan de kost te komen. Sommige van het kleine goed zyn van te fijne constitutie om van onze gaven profijt te kunnen trekken. Op mijn trip door de laatste sneeuw vernam ik een dozyn staartmeesjes, dat welgemoed van boom tot boom fladderde; kleine kobolden in een be angstigend grote witte wereld. Alle mezen van het bos kunt ge op het voerplankje verwachten en aa.n alle maal beleeft ge uw plezier, want ieder toont vlak voor de ruiten zyn manier tjes en eigenaardigheden. Doch de ver trouwelijke staarlmees, die onverdro- Franse wandtapijten: feest van kleuren kunst. Hier een lijnenspel, een beweeg lijkheid, prachtige nuances rood tegen blauw, naar onze mening een der mooi ste werken der expositie. Typisch staartmees-maniertje; de vogel pikt naar iets eetbaars in een plukje korstmos. Exemplaar met gestreepte kop. Veluwse Landschappen schamplichten langs het rauwe gebreek der everzwijnen onder 't beukenbos, het diepe goudleder van een winterbeukje met ritselend-krullig lover, tussen de beschuttende jeneverbessen vrygeble- ven van oversluiering Is de ultra- marynen lucht met haar gulden twin- kel monotoon, zou het gefonkel van de zon dat wezen en geeft de sneeuwen decoratie van de warrige brummel- struik op de voonnalige huisplaats geen kostelijk reliëf en aangename af wisseling? Neen, 'n blanke winterdag is niet eentonig en saai, hij presenteert zich geenszins lijzig, eenvormig of af gezaagd en nooit werkt hij geestdodend of vervelend, tenminste niet op mij. Vol leven, kleur, nuances, nauwelijks ein digend in koloriet en tonaliteit, kan ik er moeilijk de „lijkwade" der ouder wetse dichters of lnin „sterfhuis der natuur" in terugvinden, al weet ik wel dat ook deze medaille haar keerzijde heeft. Doch die kan door goedwillende mensen worden opgepoetst en gewre ven, tot. zij haast even mooi blinkt als de beeldenaar. En zij doen dit ook. ge trouw en met liefde, soms misschien wat overgevoelig en sentimenteel, maar dat hindert niet. Allemaal hebben w|j een ontvankelijk plekje in het hart. een tere steê in het gemoed en een wil, om nooddruft te verzachten. Of deze Grote bitterheid In het Oud-Testamentische boek Rulh wordt de tragedie verhaald van de schoonmoeder van de Moabietische meisjes Orpa en Ruth. Deze vrouw had veel leed en teleurstelling in haar leven ondervonden; de zwaarste slag die haar trof, was het overlijden van haar twee zonen-: Machlon en Chiljon, na. het sterven van haar man Elime- lech. Zy besloot daarop naar haar ge boorteplaats, de streek van Bethlehem, terug te keren en toen haar schoon dochters er op aandrongen met haar mede te gaan, verzette zij zich er tegen. Orpa besloot in Moab te blijven, maar Ruth bleef haar schoonmoeder trouw en trok met haar naar Israël. Dan volgt weer een van die zinvolle geschiedenissen, waarvan de Bybel er zovele telt. De naam van de zo zwaar beproefde vrouw was Naomi, wat'lief- ïykheid betekent. Toen Naomi in Bethlehem was aangekomen, verwekte dat nog al opzien en de mensen, die haar zagen, vroegen: „Is dit Naomi?" Een vraag, die niet zonder verbazing gesteld werd. Naomi wa's als jong meisje heengegaan' en toen zij, na vele jaren, terugkwam, was zij niet' alléén éen oude vrouw, maar zij droeg de uiterlijke tekenen van veel lijden en van diepe teleurstelling. Ach, wy ken nen dat allemaal wel, hoe de beproe vingen van het leven sporen achter laten op ons gelaat en hoe zy littekens groeven in onze ziel. Wy ontmoeten ook wel eens jeugdvrienden, die wij ons van jaren her herinneren als vrolijke en levenslustige verschijningen en die ons in verbazing brengen door de veran deringen, die de tijd veroorzaakt heeft, waardoor, zij in zich zelf gekeerde, sombere mensen zijn geworden, die al leen nog maar kunnen klagen over hun desillusies en over de tegenslagen in hun leven. De opmerkzame blik van het kopdier (hinde) dat een roedel edelherten leidt. De mensen in Bethlehem, die Naomi zagen, zeiden: „Is dit Naomi?" En zij antwoordde: „Noemt mij niet Naomi: noemt mij Mara, want de Al machtige heeft mö grote bitterheid aangedaan". Zinvol is dit verhaal, want niet langer wilde deze vrouw de naam van lieflijkheid dragen: Mara, dat is: bitterheid, wilde zij voortaan genoemd worden. Zij gaf daarmede eigeniyk te kennen, dat zij met liet leven had af gedaan. dat zij er niets meer van ver wachtte, dat zij de moed niet meer kon opbrengen om opnieuw te beginnen, zelfs niet om te trachten lichtzijden te ontdekken. Onze tijd kent vele Naomi's, die Mara's geworden zijn. Vrouwen, maar ook mannen! Ze zijn van alle tijden. De Friese dichter van de 18e eeuw, Willem van Haren, was vol van bitterheid, toen hij „Het menscheiyk Leven" dichtte. „Helaas! helaas! hoe vlieden onze dagen, hoe spoedt zich ieder uur met onze luister heen! Hoe flauwe vreugd, hoe bittere plagen, hoe min vermaak, hoe veel geween!" zo klaagde hy. Het is niet te ontkennen, dat de bitterheid des levens niemand voorbü gaat. Vaak grijpt liet zó diep in ons hart, dat onze wilskracht, onze energie, zelfs het leven zelf er door gesloopt, dreigt te worden. Wy denken hierbij aan de ramp, die zovelen in ons vaderland getroffen heeft, waarbij ZÜ in één slag alles verloren wat 't leven, hun noeste inspanning, geschonken had. Zo zy al niet in een dof fatalisme het aan vaarden. dan toch moet er by velen bitterheid zyn ontstaan en zij zullen worstelen met de vraag waarom dit hun deel moest worden. „Noemt mij Mara, want de Almachtige heeft mij grote bitterheid aangedaan"De onmacht om dit te voorkomen, zelfs maar om het in de gevolgen te beper ken, het legt een drukkende last op ons. Toen Zondag onze Koningin in zo treffende bewoordingen haar volk wilde bemoedigen, zeide zy aan het slot van haar radio-toespraak: „Overal waar leed. is,-is. zogen naby". Dat heeft ons ontroerd, maar de vraag is of de diepe betekenis van deze woorden tot •ons is doorgedrongen. O, zeker, als een verkwikking in de ontzetting hebben wij de spontane hulpverlening uit alle delen van de wereld, het intens mede leven van mensen, die nauweiyks be sef er van hebben waar het rampge bied ligt, het zich nauw verbonden weten met die getroffen werden, onder gaan, Daarin schuilt zeer zeker zegen. Maar daarmede alleen zijn wy niet klaar. De vragen blijveu branden in ons hart en wanneer straks alles weer „gewoon" is, het. leven weer dóór gaat, andere gebeurtenissen onze aandacht opeisen, dan wordt het voor de man nen, die alleen zijn achtergebleven, de vrouwen, die hun man en in vele ge vallen hun kinderen moesten afstaan, voor de kinderen, die als wezen achter bleven en de koestering van het ouder- iyk tehuis moeten missen, wel heel moeilyk. Zal het hun dan niet vergaan als Naomi, dat zij alleen nog maar grote bitterheid kennen? Zij zullen tot berusting moeten komen, tot aanvaar den, wat op hen gelegd is. Maar niet als Naomi! De Koningin, in haar toe spraak. verwees naar Christus, „die alle leed doorleden heeft en kent". Veler levensuitzichten' en levensideaal werd in deze dagen gekruisigd, maar in die kruisiging kan een bron van zegen lig gen, indien zy zich niet door grote bit terheid laten overweldigen, maar de innerlijke kracht vernieuwen. Want wij hebben het leven van God ontvangen, niet om ons er door te latea overwin nen, maar het te overwinnen, ai wor stelende met bange vragen, gaande door de duisternis van -liet heden naar het licht van de eeuwigheid. L.v.B. ten aan zyn kunstig nest biyft bouwen al sta ik er twee meter vandaan naar de resultaten van zijn architec tuur te kyken versmaadt alle lek- kerny, welke haar wordt aangeboden. Stellig hebben deze kleine vogels maar heel weinig nodig om van te leven, doch naar menselyke begrippen zou het hen desniettemin moeilyk vallen, zelfs dit weinige uit spleten en schorsrichels te halen aan spinneneitjes, larven en verstarde poppen van de geringste af metingen. Toch schynt het mee te val len. Aan zaden gaan ze nimmer. Het is een genoegen zo'n staartmezengezel- schap in het stille winterbos te ont moeten, druk en beweeglijk, steeds het onderlinge verband bewarend met fijn „sie sie" of „tititi". maar vaker nog met een scherp waarschuwinkje „serrp serrp" of een zacht klappend „dss". Er zaten exemplaren met geheel witte kop onder de troep en ook met brede oog- streep. want er zyn verschillende ras sen, wier arealen in elkander overgaan: langs de grenzen vinden wy dan de overgangsvormen, die onderling weer bastaarderen. Vroeger meende-men, dat er twee soorten staartmezen zouden be staan, doch djfervan werd reeds lang teruggekomen. Meermalen zag ik by 't nest 'n witkop gepaard met 'n streep- kop en in alle winterse zwerf groepen komt beiderlei voor. Over 't algemeen hebben Noord- en Oost-Europeeërs wei nig of geen zwart aan de kop en Wes telijke omgekeerd: in hun levendigheid kan ik geen verschil zien. Terwijl nagenoeg 100 pet. onzer me- zenbevolking zich thans in de buurt der menselyke woningen ophoudt en men er dus in het gesloten bos weinig van bemerkt, vagebonderen die staart mezen frank en vrij rond. Evenals de goudhaantjes brengen zy er nog wat leven en vertier. Ze behoren tot onze kleinste vogeltjes al lijken ze gro ter door het lange roer en zyn zeer fragiel, doch weten niettemin door gaans het harde seïzoan door te komen. Slechts yzel en ryp wordt hen fataal, als deze -wat lang duren. Het is grappig van groteske tegen stelling, wanneer zo'n dwergenfamilie in de besuikerde dennenmantels ver dwenen is en zij een beetje a bout por- tant wordt opgevolgd door een roedel edelwild, want zo'n hert kunnen we min of meer als de Goliath van het Ve luwse woud beschouwen. Inderdaad is zulk een contrast groot, doch van dis harmonie kan noch te ener-, noch te anderer zijde worden gesproken; 't is slechts een kwestie van normen. In de natuur kennen we geen wanverhouding of antithese en ik zie het statige, in drukwekkende roödwild met evenveel ingenomenheid ala daareven de staart meesjes. Zy hebben hetzelfde décor van 't prachtige sneeuwlandschap, de vo gels in miniatuur, de viervoeters met meer ruimtelijke werking. Een waak zaam kopdier een oude ervaren hinde loopt als betrouwbare leidster voorop en dan volgen enkele jaarlin gen, wat ouder vrouwelijk wild en een paar met gekroonde hoofden, rhyth- misch wiegend met tien en twaalf enden. Ze wisselen voort onder de hoge pijn- bomen met hun koperrode zuilen en steken fraai af tegen al het wit rond om. Bezijden 't oude zaaibos ligt de voerplaats, waar .de opzichter elke dag zorgt, dat de dis rykelyk gedekt is, óók voor de moeflons en de wilde varkens, als die ervan gediend zyn. Dat mhg ook wel, als de winter maar van geen wijken weten wil. Op een klant meer of minder wordt niet gekeken en als er konijnen of holenduifjes op afkomen, wordt het hun evenzeer gegund, al zijn ze ongenode gasten. Verstoten wordt er geeneen. WAT IN FRANKRIJK m het Romaanse tijdperk de muurschildering was, werd in de eeuwen der gothiek, 13e en 14e eeuw, de tapisserie, het wandtapijt. Parijs was in de veertiende eeuw de bakermat van de tapijtweverij. Een der beroemdste kunstenaars was Nicolas Bataille. Wij herinneren ons nog zo levendig de reeks van de Apocalypse, die deze meester voor de hertog van Anjou ontwierp. Zij waren in 1946 op de grootse expositie van Franse wandtapijten te Amsterdam. Daar waren de visioenen van Johannes, de Wijzen, de engelen der zeven plagen en de engelen, die God loofden met harpspel. Er waren de kostbare tapijten uit Atrecht \an wol en zijde, voorstellingen uit de geschiedenis van Koning Clovis. In Amsterdam leefden de eeuwen van de Franse tapijtweverijen in de prachtige exemplaren, voorstellingen uit 't „Hoofse leven", waaronder de wonderbaarlijke voorstellingen van ,4a dame a la licorne", waarschijnlijk een geschenk van een edelman aan zijn bruid. ,Hoge Veluwe", 11 Febr. 1953. In de zeventiende eeuw dreigde een ondergang, decadentie door te veel zwier, te veel détails, streven naar perspectief, nabootsing van schilde rijen. In die tijd bracht de Vlaamse en Brusselse weefkunst een vernieuwing, Doch een volkomen renaissance ont stond ongeveer in 1939 te Aubusson, een glorieuze vernieuwing na een pe riode, waarin de tapytweefkunst, hoe wel met vaardige handen bedreven, geestelyk, artistiek armer werd. Toen, in 1939, Werd de réveil door de jonge kunstenaar geblazen en reeds op de genoemde tentoonstelling In 1946 was daar de verrassende rijkdom van wandtapijten, die alle de gloed, de spontaneïteit en het enthousiasme de zer renaissance vertoonden. Een en thousiasme, dat zich ook aan ons mededeelde. En ziedaar, thans zien we de namen van de kunstenaars terug in het Arn hemse Gemeentemuseum en hun wer ken oefenen nog de zelfde invloed op ons uit. Een tentoonstelling voor het gehele Oosten van ons land van grote betekenis, een tentoonstelling, die een feest is voor het oog en een zinvol beeld voor de geest. In de ronde zaal, als fraaie entree, worden we a,l dade lijk getroffen door de rood vlammende zon en de wenteling der sterren, waar door als een kreet het „liberté" op klinkt, Toch is dit alles poëzie, een dichterlijke geest, die ook spreekt uit de ingeweven woorden: Sur les merveilles de3 nuits Sur le pain blanc des journée3 Sur les saisons fiancees J'écris ton nom. Poëtische omschrijving van wat de zin is van dit tapijt, een schepping van Jean Lurgat. En in die zelfde ronde zaal hangen twee wandkleden, van een subtiliteit, gevoeligheid en van éen zuivere, be heerste stemming, als wy zelden, zelfs niet onder de kostbare gothische voortbrengselen, zagen. Zij zyn van Lucien Coutaud, getiteld „Sneeuw" met de grillige dwarre ling om de figuur bij doornige stam men en „Regen", waarin de droppels neervallen, mild en stil, om de ge stalte, die de zegen ervan schynt te ondergaan. Buitengewoon mooi zijn deze twee tapijten. Van de zelfde kunstenaar zien we in een volgende zaal een groter doek, „La main magique", de tove rende hand. Een sprookje in een veel heid van kleuren, grillig, een dwarre ling van figuren en ornamenten, een betoverend doek rijk aan variaties ln kleuren en vormen en toch vereend in een harmonische compositie. Wy komen nog even terug op Jean Lurgat, die ook de inleiding schreef tot de catalogus. I-Iij schrijft daarin dat zo'n wandkleed eigenlijk een ge heel orkest vormt. Dat is de juiste typering: Een orkest. Zijn andere doeken bewaarheiden deze typering, b.v. het grote tapyt „Es la Verdad". Wij zoeken naar de bedoeling van deze „waarheid" en luisteren naar dit or kest met zyn raadselachtige klanken, als het geweld van een wordend heelal, waarin de sten-en geboren worden en de goden. Het is een geweldig orkest, waardoor de rode vlammen slaan en waarin alles opgenomen is in één wen teling van kleuren en vormen, een dy namisch kunstwerk, raadselachtig en daarom dwingend niet alleen tot zien, doch ook tot ondergaan en overden ken. Daar is een mystieke inslag in het werk van Lurgat. Dit blijkt ook uit het prachtige doek „het blauwe goud", waarin door de geschulpte franje van blauw, geel en zwart een fonkeling ontstaat, die als een tover ligt over het gehele doek. We zouden kunnen zeg gen dat deze tover over al zyn werk fonkelt.' Even scheen door het gordijn de zon en het getemperde lic\at viel juist op- een wandkleed van Saint Saëns „Comcdie Italienne" en weder kwamen we onder de indruk van de betoverende gloed van deze tapijten. „Comédie Italienne" is een werkstuk van boeiende levendigheid, een feeste lijk. charmant spel. ryk aan figuratie. Van een zelfde karakter is zyn „Pot senmakers". luchtig, met een fel ac cent van het vlammende kleed. Belangrijk is ook zijn uitgebreide collectie gouaches en tekeningen, waaruit temeer zyn veelzijdigheid blykt ook in de keuze der onderwer pen, waarin de allegorie een voor naam elemént vormt. Een verrukkelijk, yi, transparant, een byna Japans wandkleed is „De Fuik" van Jacques Lagrange. Welk een mogelijkheden biedt deze weef- Fragment uit de toverende hand van Lucien Coutaud Een der o.i. grootste tapijtontwerpers is Marcel Gromaire. Hoe staat nog altyd voor onze geest dat enige doek uit de cyclus van vier: „De herfst in Vlaanderen", met de statige opbouw van de Gentse Sint Bavo en het Steen, Hier, in bescheidener omvang, doch weder in de statische opbouw, hangt zijn „Aubusson", het centrum van de nieuwe tapijtweefkunst. Het is even wel niet monumentaal, doch wel is het overtogen met de rode gloed, waarvan Gromaire het geheim bezit. Een levendige compositie van hem is „Vijver met vogelS'", waarin twee zwanen, vogel- en plantenmotieven de coratief verwerkt zyn. Van Jacques Villon is er een doek met vier mensen, die als luchtig schrij dende of zwevende gestalten zijn. De kleuren schijnen ons niet gevoelig toe, vooral het geel is wat vaal. Eclaanter van kleur zyn enige ta pijten met abstracte voorstellingen. Zo b.v. de compositie van Fernand Léger, waarin grote vlakken van diepe kleur. Er schynt meer naar krachtig effect gestreefd te zijn dan naar gevoelig® kleurwerking. Nog zoveel meer werken houden on ze aandacht vast. „De hovenier" van Jean Picart le Doux; het sombere doek „hemelbewo ners" van Mario Prassinos, compositie met vogelmotieven; een compositie van Manessier; vogel- en bladermotieven van Bourigeaud. Wy mogen hen erkenteiyk zyn, die deze tentoonstelling ook voor het Oos ten van ons land, dat vaak in het Wes ten niet voldoende aandacht vindt, mogelyk hebben gemaakt. Wy zien hier een eeuwenoude traditie tot nieu we kunst gegroeid, stralend, zinrijk; Franse geest vloeit ernstig uit of sprankelt luchtig in een gloed, in een feest van kleuren. J. W. Het treft merkwaardig samen, dat Bach's H-mol Mis hier voor het eerst ten gehore zal worden getjracht in deze dagen van rampspoed. Juist nu leven wij in een tijd van bezinning, nog sterker misschien dan in oorlogs tijd, toen al wat in ons was in opstand kwam tegen de daden van geweld, die mensen elkaar aandoen. Nu zijn het de elementen, die ons met ontzetting hebben geslagen; de elementen tegen wier kracht geen mens is bestand. De gelovige mens buigt zich in ootmoed, hij zoekt zyn kracht in het bovenmen selijke en smeekt om sterkte en berus ting. De H-mol Mis van Bach is een van de krachtigste getuigenissen van de gelovige mens Bach zocht allereerst zijn kracht in zyn God en zyn geloof. Dat hy als overtuigd Protestant zijn hoogste geloofsovertuiging in een Mis heeft uitgesproken, moge velen raad selachtig voorkomen. Niet voor hen, die zijn leven en zijn werken hebben nagespoord en tot. levensstudie heb ben gemaakt. Onder hen neemt J.. Aug. Ph. Spitta (1841—1894) 'n eerste, zo niet de eerste plaats in. Niemand heeft zo grondig, zo gewetensvol, zo kundig over Bach, zyn leven en zyn werk geschreven als hij. Zelfs Schweit zer niet, in wiens leven de studie van Bach slechts een geniale episode kon zijn, gezien het veelomvattende van al zijn ander groot werk. Veel is' er na Spitta ove>- Bach geschreven; steeds vindt, men er gedeelten van zijn werk in aangehaald of men wordt ei naar verwezen. Ook Philip Wolfram doet dit in zijn in 1910 verschenen verhan deling over Bach. Eveneens de Ita liaan André Pirro. Een zeer lezens waardige studie over Bach schreef Ju lius Levin (Volksverband der Bilcher- freunde, Berlin). Spitta zegt: „De H-mol Miss bewyst het meest overtuigend en op de meest grootste wijze de diepte van het ker- kelïjk-Christélijke gevoel van haai' schepper. Wie hierin, voor zover dit al mogelijk is. grond wil doordringen en zich toegang wil verschaffen, moet de H.-mol Mis als sleutel gebruiken. Zon der dit kan men slechts vermoeden door welke oerkracht alle kerkelijke werken van Bach worden gedragen. Indien men deze Mis onder de voor haar noodzakelijke voorwaarden hoort, is het als ruiste de genius van twee eeuwen over de hoofden. Byna angstig doet de eenzaamheid aan waarmede de H-mol Mis in de geschiedenis is ge plaatst Ook al tracht men met alle bestaande middelen de wortel van Bachts kunstaanschouwing, de loop van zijn ontwikkeling, al wat hem uiterlijk en innerlijk hici-toe aanspoor de te ontdekken, ook al biedt tenslotte de toonkunst daartoe de behulpzame hand. de gedachte van de schepping van een Mis van zulk een draagkracht en het opnieuw uitbreken van een kerkelijk Gereformeerde geest, die voortvloeit uit sedert lang samenstro mende bronnen; ja, de onberekenbare verschijning van opvattingen van het oerchristendom juist in deze éne per soonlijkheid, blijft toch ondoorgronde lijk; de kern van alle leven. Een zwakke afschaduwing van deze kracht ■■alt in de daarna komende generatie ■an Protestantse getuigenis wel op te merken. Tot in de laatste tijd lokte de gedachte aan een muzikale Mis met geheimzinnige aantrekkingskracht.. Maar voor de besten onder hen, Spohr en Schumann, was het toch slechts een oud-romantische bekoring, hoewel de bewering van de laatste, dat de geestelijke muziek tenslotte toch het hoogste doel van de kunstenaar be hoort te zyn. duidelijk verraadt waar de oerbronnen der kunst vloeien. Van Katholieke zijde kon een samenvatting van de inhoud der gezamenlijke Chris telijke kerk in de vorm van een ideale liturgie niet worden beproefd, aange zien hier de vereiste vrijheid binnen de Katholieke gebondenheid niet voor handen was; en het is ook niet ge tracht dit te doen." De muziek, zegt Spitta. was het voorbehouden al deze gevoelens in een onsterfelijk kunstwerk te verenigen en tot uitdrukking te brengen. „Van Bach", zegt hij, „zou alles verloren kunnen gaan. De H-mol Mis alleen zou tot in onafzienbare tyd van deze kunstenaar getuigen als met de kracht van een openharing". Als alle werken van Bach vereist de H-mol Mis en wel in de eerste plaats, de wil om er zich in te verdiepen; men moet er zich voor openstellen. De hedendaagse mens leeft in een geheel andere wereld. Bach eist geduld, in nerlijke rust, een groot opnemingsver- nogen. Niet het laatst een gelovig nart en een muzikaliteit, die juist voor muziek als de z|jne, gevoelig is. Het verbeven onderwerp vereist een ver heven instelling, maar ook dan, als aan alle voorwaarden is voldaan, valt het zeker niet gemakkelijk een werk als dit in zich op te nemen. De lengte zonder pauze is de duur ongeveer drie uur zal voor vele toehoorders al bezwarend zyn. Het eerste koor be vat slechts twee tekstwoorden: „Ky rie eleison". Het pianouittreksel (uitg. Peters) van dit deel telt niet minder dan 25 bladzijden, dit zegt natuiudyk niet veel: het is slechts een bewys™;oe Muziekfeuilleton door Louis Couturier uitvoerig Bach de stof behandelt. Het geheel is verdeeld in 26 afzonderlijke gedeelten, hieronder zijn 6 aria's en 3 duetten. Recitatieven komen er niet in voor. De overige 17 stukken zyn vier-, vijf- en dubbele vierstemmige koren. De vijfstemmige koren vormen de meerderheid. Alleen de gedeelten, die Bach uit andere werken heeft overgenomen en het in de aanvang zelfstandige Sanctus, zyn niet vijf stemmig; ook het tweede Kyrie niet, dat daarom door sommigen gerekend wordt tot de overgenomen gedeelten. Gewoonlijk schrijft Bach zeer zelden vijfstemmig, hier valt volgens Spitta weer de invloed van de Italiaanse kerkmuziek te herkennen. Van het Kyrie zegt Spitta: „Bachs Kyrie is zonder verdere by gedachte uit de kern zelf geschapen. De van zijn zonden bewuste mensheid smeekt uit zyn nood tot God om erbarmen. Aan de wijdse gedachte van de com ponist, een alomvattend gebed van de gehele Christenheid weer te geven ontneemt de verhoudingen van het eerste koor dadelijksalle twijfel. Een twaalf tot dertien minuten durende fuga ontwikkelt zich 126 maten lang, in een langzaam tempo, zo eenvoudig mogelijk gegroepeerd en gemoduleerd op een smartelijk woelend, ongelooflijk koen thema. Men mag veronderstellen, dat nooit een geheel persoonlijk ge concipieerde gedachte met eenzelfde voortdurende, gelijke vindingskracht werd volgehouden. In de onderwerping van deze bijna aan het pathologische grenzende uitdrukking van nmart aan de geweldig ordenende wil van de kun stenaar. schuilt een onvergelijkelijke gi-ootsheid." Een uitvoerige beschouwing te ge ven van een zo groots werk als Bachs Mis in een zo klein bestek als ons ten dienste staat, is niet mogelyk. Het is ook niet de bedoeling. Door de korte aanhalingen uit Spita's standaard werk, dat uit twee delen bestaat en behalve de notenvoorbeelden 1869 blz. bevat, kan men zich reeds een dénk beeld vormen van de belangrykheid, zowel op geestelyk als op muzikaal gebied. Bach, heeft Zeiter, de muzi kale raadgever van Goethe, gezegd, is een wereld op zichzelf". Beethoven zei: „Nicht Bach, Meer sollte er heis- sen"; Schweitzer zegt van Bach: „Die ses Genie war kein Einzelgeist, son- dern ein Gesamtgeist". Het zou niet moeilyk vallen de lofprijzing van Bach voort te zetten. Tegenover zyn werk verbleken alle lofprijzingen. Von Bü- luw noemde Bach het Oude. Beethoven het Nieuwe Testament. Tenslotte bljjft Bach. Bach, de onvolprezen en door niemand overtroffene. Hijzelf was ge woon, als men zyn spel of zyn werken prees, met de hand naar boven te wij zen en te zeggen: „Niet ik. maar Htj daar daar!" Velen hebben het hem nagezegd, maar weinigen met een zelfde geloofsovertuiging en eenzelfde grootte van denken en diepte van ziel. Alle waarlijk groten beschouwen hem als hun meester; zyn muzikaal genie straalt over allen uit; bij hem ver geleken blijven het leerlingen. Naar men weet zal Toonkunst hier op 19 en 2C Februari een uitvoering geven van Bachs „Hohe Messe". Te Naardén wordt jaarlijks een uitvoe ring gegeven door de Bachvereniging, Rotterdam gaat dit voorbeeld volgen Tot nu toe weiden alleen uitvoeringen gegeven te Amsterdam, Den Haag. Utrecht en Haarlem. Dank zij 't initia tief van Hans Brandst Buys, die zich meer en meer op de studie van Bach specialiseert, wordt het ook in de mu- zieklitt era tuur eenzaam staande werk nu ook te Arnhem ten gehore ge bracht. Men kan er.hem en Toonkunst slechts erkentelijk voor zijn.. Volgens de mededeling van Toonkunst is er reeds twee en een half jaar met het koor gestudeerd. Men mag dus een goed voorbereide uitvoering venvach ten. Ook met het orkest zijn voorbe reidingen betroffen om de uitvoering aan de hoog gespannen verwachting te laten voldoen. Solisten zijn: Ted GerritsenSnijders, sopraan; Annie Hermes, alt; John van Kesteren, tenor; Rob Kalma, bas. De belangrijkste vioolsolo speelt Hertha Ellegiers. Van deze solo zegt Julius Levin: „In de klare toonsoort van A, heft het instrument in de mid denligging een van de heerlijkste me lodieën aan, die zelfs Bach ooit heeft geschreven en waar het orkest zich verrukkelyk by aansluit. Het lost zich spoedig op, slechts om het soloinstru- rnent gelegenheid te bieden zich iri een als een improvisatie aandoende fanta sie, te laten horen, die tot in hoog ste regionen opstijgt en in een schone loop zyn gezang eindigt, alsof het de solisten wilde uitnodigen dit voort te zetten.- Deze vangt aan, schyn- baar zonder melodische lijn m acht te nemen en zelfs in een scherp afwijken de toonsoort met eenvoudige figuren, tot het solr-instrument door de weder opneming van de melodie, de stem die nog zoekende lijkt, de weg wijst. Wel beschouwd wordt de aria niet gezon gen, maar door de soloviool gespeeld. De zangstem vervult hierbij een de clamerende ro'. Zelden heeft Bach een zang het stempel gegeven van een zo instrumentaal karakter als dit „lauda- mus te", alhans tot even voor het einde. Hier pas laat hij de stem tot de wezenlijke uitvoering van de melo die vrij. Wij kunnen slechts wensen, dat de belangstelling voor deze uitvoering ge- evenredigd zal zijn aan de behoefte tot inkeer, het grootste werk en de grote inspanning, die de uitvoerenden zich hébben getroost.

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - kranten | 1953 | | pagina 2